Читать книгу Langs Rotte, Maas en Schie: Schetsen uit de geschiedenis van Rotterdam - J. S. Verburg - Страница 5
I.
ОглавлениеWanneer twintig eeuwen geleden een verdwaalde Germaan in zijn kano, van den Ouden Rijn af, den grilligen loop der Rotte had gevolgd, zou hij, indien het eentonige landschap van riet en biezen aan den mond van dit riviertje had plaats gemaakt voor een wijd vergezicht over een onafzienbaren waterplas, geen Rotterdam hebben ontdekt. Van onze stad met haar 400.000 inwoners bestond nog niets. Geen dorp, geen gehucht, geen enkele hut zelfs zou het oog van den eenzamen reiziger hebben getroffen. Dit zou ook niet mogelijk geweest zijn, want van den bodem, waarop Rotterdam is verrezen, was òf nog niets, òf zeer weinig aanwezig. Daar spoelden nog lustig de golven van de breede binnenzee of lagune, door de Romeinen Helinium genoemd.
De enkele deelen, die zich aan den mond der Rotte misschien boven de wateren verhieven, kunnen een paar zandbanken geweest zijn.
We treffen nl. in onze stad enkele plaatsen aan, waar de ondergrond uit zand bestaat. Hier moeten zich dus vroeger zandbanken bevonden hebben, die, dit weet men zeker, al zeer vroeg te zien waren. De bedoelde deelen zijn Feyenoord en de Zandstraat met het Roodezand. Deze laatste twee straten hebben zelfs haar naam naar een dezer zandplaten ontvangen, die, van verre gezien, een rosachtig voorkomen had. Nu zou het mogelijk zijn, dat deze banken ± 2000 jaar geleden reeds boven het water uitstaken, maar zekerheid daaromtrent bestaat niet. Waar wij Rotterdammers, wat de geschiedenis onzer stad aangaat, echter toch al zooveel ten achter staan bij de bewoners van Wijk-bij-Duurstede, Nijmegen, Tiel, Utrecht, Vlaardingen, Voorburg, e. m. a., alle plaatsen, waarvan de geschiedenis zich tot ver in de grijze oudheid verliest, laten wij, om de historie onzer stad wat meer glorie bij te zetten, dan maar als vaststaand aannemen, dat deze deelen van den Rotterdamschen bodem zich ten tijde der Romeinen reeds boven de wateren van het Helinium vertoonden.
In deze binnenzee mondden behalve de Rotte nog andere wateren uit, die we nu kennen als Waal, Lek, Hollandschen IJsel en Schie. Deze Schie met de Vliet staan op het kaartje aangegeven als „Gracht van Corbulo”. Dit water werd door dezen Romeinschen landvoogd gegraven om een verbinding te verkrijgen van den Ouden Rijn met het Zuiden. De Rotte, het ondiepe, kronkelende watertje, met zijn uitgestrekte moerassen aan weerszijden—veengronden, die half onder, half boven het water uitstaken—kon hiervoor maar moeilijk dienen. Geen wonder, dat deze „Wilde Venen” door geen menschenvoet werden betreden, dat daar geen andere bewoners werden aangetroffen, dan lepelaars, reigers en roerdompen.
De hooge en droge gronden ten Westen der moerassen waren wel bewoond. Al waren ze ook schaarsch, toch vond men in dit deel van Holland reeds eenige plaatsen. We lezen op het kaartje: Flenum en Pretorium Agrippinae. Het laatste is Voorburg, Flenum waarschijnlijk Vlaardingen geworden.
Vermoedelijke toestand van het land bezuiden den Ouden Rijn ten tijde der Romeinen. (vergroting: 1174×1173, 65kb)
Van deze plaatsen moeten wij ons geen te grootsche voorstelling maken. Feitelijk waren het niets meer dan Romeinsche nederzettingen, waar omheen sommige bewoners dezer landen hun woningen hadden gebouwd. Onder de hoede van zoo'n steenen gebouw gevoelden ze zich veiliger, dan alleen in een hutje op een eenzame plaats. Bovendien hadden de bezettingen van die sterkten verschillende levensmiddelen noodig, die ze verkregen van de bewoners dezer streken. Zoodoende ontstond er tusschen de Romeinen en Germanen handel: weer een reden te meer voor de laatsten om hun hutten zoo dicht mogelijk bij de legersterkten te bouwen.