Читать книгу Langs Rotte, Maas en Schie: Schetsen uit de geschiedenis van Rotterdam - J. S. Verburg - Страница 8

I.

Оглавление

Inhoudsopgave

Schielands zeedijk, die 't vermetel,

't Onbezonnen zeegeweldt,

Trots weerstaet en wetten stelt

Strekt haer tot een vasten zetel.

Als we de kaart van Zuid-Holland bezien, vinden we ten Noorden van het Scheur, de Nieuwe Maas en den Hollandschen IJsel een dijk, die het achterliggende land beschermt. Deze zware dijk loopt midden door Maassluis, Vlaardingen, Schiedam en Rotterdam. Hij is daar aan weerszijden bebouwd en draagt in al deze plaatsen den naam van Hoogstraat. Zeker een duidelijk sprekende naam.

Wanneer is deze lange dijk ontstaan?

Vóór we deze vraag beantwoorden, moeten wij eerst de Vaderlandsche Geschiedenis weer eens raadplegen en wel het tijdvak, gedurende hetwelk de Romeinen in deze landen hebben vertoefd.

Als wij u eens vroegen al de lichtzijden van het verblijf van dezen volksstam op te noemen, zouden wij ongetwijfeld ook hooren: „de Romeinen legden dijken langs de rivieren”. Tot op zekere hoogte is dit waar. We moeten echter oppassen, dat we ons geen onjuiste voorstelling van deze „dijken” maken. Meen vooreerst niet, dat de Romeinen overal dijken opwierpen om het water te beteugelen en stel u evenmin voor, dat deze zoo zwaar en hoog waren, als wij ze tegenwoordig kennen. Feitelijk waren het niets anders dan wegen, die moesten dienen om gemakkelijk van de eene legerplaats naar de andere te kunnen trekken. Om deze wegen goed begaanbaar te maken en te houden, was het wenschelijk, dat ze beveiligd waren tegen het water. Daarom werden ze hoog gemaakt en waren het dus dijk-wegen. Uit het voorgaande hebt ge wel reeds kunnen opmaken, dat de Romeinen ze niet uit liefde voor hun bondgenooten opwierpen, het was zuiver eigenbelang, dat hen tot het leggen van deze „dijken” drong.

Nu zijn er geschiedschrijvers, die veronderstellen, dat er ten Noorden van het tegenwoordige Rotterdam ook zoo'n opgehoogde heirweg werd aangetroffen. Deze liep dan van Nijmegen door de Alblasserwaard over den IJsel en de Rotte naar Praetorium Agrippinae. Waar de weg over de Rotte ging, zou een toltoren gestaan hebben, die naar de grijze duifsteen, waarvan hij was opgetrokken, het Duifhuis genoemd werd. De plaats, waar deze toren gestaan heeft, is bij het tegenwoordige Crooswijk te zoeken1).

Het Duifhuis aan de Rotte. (vergroting: 1184×798, 125kb)

Of dit alles wel precies zoo is, weten we niet; het is echter niet onmogelijk. We hebben daarom op het kaartje dezen dijk dan ook maar geteekend. Ook de toren is aangegeven. Bestaan heeft hij zeer zeker. Of hij echter al in den Romeinschen tijd gebouwd is, zouden wij niet met zekerheid durven beweren.

Deze Romeinsche dijk is dan de eerste waterkeering geweest, die de streken ten Noorden van het Helinium gekend hebben. Of ze voldoende geweest zal zijn, om het land tegen overstroomingen te beschermen? We gelooven het niet. Mocht ze als weg al bruikbaar zijn, als dijk zal ze niet veel nut hebben afgeworpen.

Wanneer de vroegere bewoners zelf en opzettelijk dijken langs den Maas- of Merwestroom hebben opgeworpen, is niet met zekerheid te zeggen. Wel weet men, dat er ten Noorden van den tegenwoordigen hoogen zeedijk en ten Zuiden van den Romeinschen dijk omstreeks 1200 een dijk werd aangetroffen, die bekend is als de Oude Dijk. Deze had van den Hoek van Holland tot Vlaardingen de richting, die de tegenwoordige dijk volgt, maar van daar af strekte hij zich veel noordelijker uit. Eerst liep hij naar Ouwerschie en vandaar met een groote bocht onder den naam van Oude Dijk en Kleiweg naar Crooswijk en Kralingen om dan als 's-Gravenweg naar Moordrecht en Ter Gouw te loopen. Vergelijken we de richting van dezen ouden en den nieuwen zeedijk, dan blijkt ons, dat er zich tusschen beide een groot grondgebied uitstrekt. Voor een deel was dit reeds aanwezig, toen men den Ouden Dijk legde. Met opzet echter had men de breede gorzen er vóór niet bedijkt. De dijk was nl., evenmin als de Romeinsche heirweg, bijzonder hoog en sterk; bevond er zich dus een breed gors voor, dat alleen bij hoog water onderliep, dan was het gevaar voor doorbraak en overstrooming heel wat geringer, dan wanneer men de waterkeering tot vlak aan het diepe water bracht.

Door het leggen van bovengenoemden dijk was dus nog niets van den bodem van Rotterdam voor de wateren beveiligd.

Maasland echter kon nu niet meer overstroomd worden, hoewel we ons niet moeten voorstellen, dat de bewoners er erg droog gewoond zullen hebben. Hadden ze van het buitenwater thans geen last, van het binnenwater zooveel te meer. Dit moest men zien te loozen op de Rotte en de Schie en daar men nog geen windwatermolens of stoomgemalen kende, moest men zich behelpen met handmolens, paardenmolens, ja zelfs met hoosvaten.

Door wien deze Oude Dijk aangelegd is, weet men weer niet zeker, maar hoogstwaarschijnlijk is dit werk ondernomen door de edelen; dit wil dan zeggen, onder hun toezicht, want zooals te begrijpen is, zullen de hoorigen en lijfeigenen het werk verricht hebben.

Ging een edelman er toe over een streek droog te leggen, dan werd hij vooraf door den graaf bekleed met zekere macht over dat stuk grond: hij kreeg het ambacht of ambt van rechter. Zijn titel werd heer of ambachtsheer.

Thans zijn er hier en daar in ons land nog ambachtsheeren en -vrouwen. Deze bezitten wel niet meer de rechtspraak in hun heerlijkheid, maar toch hebben zij nog bijzondere rechten: b.v. het jacht- en vischrecht en soms het collatierecht—dat is het recht tot het beroepen van een predikant. Aan dit laatste herinnert nog in verschillende dorpskerken de zoogenaamde „ambachtsheerbank”, die alleen door den ambachtsheer en zijn familie gebruikt wordt.

Langs Rotte, Maas en Schie: Schetsen uit de geschiedenis van Rotterdam

Подняться наверх