Читать книгу Spaens Heydinnetie - Jacob Cats - Страница 6
II
ОглавлениеDe Trouringh handelt over de Liefde. Die is de meeste. Zie mens en dier; zie de onbezielde natuur, “siet de zeylsteen en het yser”, dat elkaar aantrekt, ziet “het amber en het stro.”
Leringen nu wekken, maar voorbeelden trekken. Daarom:
“Ick heb by een gebracht verscheyde trou-gevallen,
Om daer te mogen sien hoe jonge sinnen mallen,
En hoe een rijper aert bequamer vvegen vint,
En hoe een reyne ziel haer tochten overvvint.
Maer dat is niet genoegh. VVy moeten ondersoecken
VVt al wat Reden hiet, uyt alderhande boecken,
VVie in dit noest gewoel de rechte baen verliest,
En vvie in tegen-deel de beste vvegen kiest.
Al hooger, mijn vernuf, vvy moeten onder-gronden
Het vvonderbaerste stuck van alle trou-verbonden,
Des Heeren diepste gunst, des hemels grootste vverck,
Hoe God de Sone paert met syn geminde Kerck.
Almachtigh, eevvigh, goet, oneyndigh, heyligh, vvesen,
Naer eysch, en rechte maet, by niemant oyt gepresen,
VViens onbegrepen VVoort de vverelt heeft gebout,
En noch door hooge macht geduerigh onderhout,
Die Adam hebt vergunt door u te zijn geschapen,
En in syn even-beelt syn lust te mogen rapen,
Die noch voor yder mensch, tot heden op den dagh,
Beschickt een eygen deel dat hem vernugen magh.
Die even uvve Kerck den segen hebt gegeven,
Te kennen voor een hooft den Prince van het leven,
En, uyt u diepste gunst, de menschen hebt gejont
Een noyt begrepen heyl, een eeuvvigh trou verbont.”6
Zo schikt Cats, “naar het motief van het wondere huwelik zijn lier aanstemmend, heel het menselik leven om dit éne middelpunt. En ongemerkt glijdt langs gouden draad deze aardse liefdeweelde over in de mysteriën van het geestelik huwelik.”7
Want—“door-leest vry trou-gevallen van alderley eeuwen en volcken met vermakelickheyt, overleghtse in u selven met wijsheyt, steltse in ’t werck met omsichtigheyt, en geniet vry u deel daer van met vernougen: dies alles niet tegenstaende, soo sal’t al te samen eyndelick komen uyt te loopen tot enckele ydelheyt, jammer en verknisinge des herten, ten zy sake dat u gesicht en oogemerck komt te eyndigen in dat groot en onbegrijpelick trouverbont...: door middel van het welck het schepsel wort vereenight met synen schepper, de gemeente met haren bruydegom, en de ziele met haren Salighmaker. Laet vry Salomon op-soecken tot sijn vermaeck alles wat sijn ooge wenschen magh, laet hem verkiesen menighte van inlantsche ende uyt-lantsche wijven, koninghs dochteren, Moabitische, Ammonitische, Edomitische, Sidonitische en Hethitische, tot seven hondert in getale, en boven dien drie hondert by-wijven; noch sal hy ten uyt-eynde van dien allen, klagelijck uyt-roepen, ’Tis allemael ydelheyt, jammer, ende hertenleet. En sal ten lesten tot besluyt seggen, Laet ons de hooft-somme aller leere hooren: Vreest God, en hout syn geboden; vvant dat behoort alle menschen toe. Eccl. 12.13. Siet, lieve, daer alleen is eyndelick rust en lust te vinden, ende te vergeefs wert die elders gesocht: laet daer u beste sinnen veel henen gaen, en uwe suyverste gedachten op-stijgen, even terwijl ghy besigh zijt om voor u een gewenscht geselschap en een bequame huys-sorge te bekomen. Hij en reyst mijns oordeels niet wijsselick, die in’t vorderen van sijnen wegh vergeet, wat eygentlick het eynde ende oogemerck is van dat hy begonnen heeft.”8
Hoe intenser en praktieser er geleefd wordt, hoe meer de geest ’t evenwicht daartegen zoekt in zijn fantazie; maar ook, hoe meer de buitengewone daden van sommigen tot fantazeren aanzetten.
De romantiese trek naar het ongewone en stoute, een grondtrek van ’t Nederlandse karakter9, blijkt uit avontuurlike zeereizen, als die van Bontekoe, van Willem Barentz, van zovele anderen; in sommige wonderlike stukken van Rembrandt; de stoute poging van de Groot om het recht van vrede en krijg tot een vast systeem te brengen; in het nog stoutere waagstuk van Spinoza om het Godsbegrip tot een mathematiese zedelike formule te herleiden. In welke volksgeschiedenis is een romantieser tafreel te vinden dan die van Tromps aanval en overwinning bij Duins? Die aanval van een klein getal schepen op deze nieuwe armada, dat eensklaps aangroeien van onze vloot, dat geven van stengen en buskruit zelfs aan de overmachtige vijand, is ’t niet alsof alles tot het gebied van de romantiese legende hoort?”
En wat al romantiese verhalen ook in de Trouringh: “uit alle oorden en alle tijden wist hij zijn volk wat te vertellen.”
’t Boek is als Cats, ‘zeitgemäss’ en aktueel. Evenals Hooft zijn Historiën aantrekkelik maakte door over toen bekende historiese personen mededelingen te doen, zo ook Cats. En hij wist veel van deze. Nu eens memoreert Cats een verhaal van een gebeurtenis tijdens de pest, die in Holland woedde, hoe op “seker dorp in Zuyt-Hollant (soo men my heeft doen verstaen)”, een vroegere minnaar de zieke vrouw in zijn eigen huis verpleegt, terwijl de eigen man bang voor de ziekte, haar in de steek had gelaten; als zij geneest, trouwt ze de trouwe verpleger. Dan verhaalt hij van wat een hollants vrijer overkwam, die “op-settelick de Jacht om zeylde, op dat hy (wel konnende swemmen) aen syn geminde soude mogen toonen de trou-hertige genegentheyt.” Of hij weet iets van zeker “eerlick jongelingh”, die eerst om zijn ongegoedheid afgewezen werd, maar later, toen de ouders van het meisje alles verloren hadden, en uit Vlaenderen naar Engeland waren uitgeweken, toch het meisje tot vrouw kreeg; hoe toevallig ze elkaar ontmoetten in een “slecht vertreck” van een herberg. Hij vertelt van een “jonge deerne binnen de stadt van Amsterdam,” die door vrienden en voogden, op hoop van haar erfenis belet werd te trouwen, en welke remedie zij daartegen nam.” Of ook van een “oudt, wijs, en aensienelick man, die zijn dochter als vrouw aan een bequaem jongelingh” aanbood. Hij verhaalt van een andere vader, die zijn enige dochter onterfde om dat zij tegen zijn zin zich met “de vrijer buyten den lande hadde begeven.” Hij maakt melding van een brief die in 1632 de Prins in handen kwam, en waarin “sekere joffrou van aensien” omtrent haar nicht een-en-ander minder lofwaardigs voorstelde; als hij “de jonckvrouwe noemde, ick geloove datse aen u en andere wel bekent soude wesen.” Hij weet van de weduwe, die, voordat haar eerste man stierf, al “trou-belofte” had gegeven en die later deze niet hield, en niet behoefde te houden, omdat zo iets vooraf te doen verboden was; en hoe gelukkig zij toen zich gevoelde, omdat ze een ander genegen was. Hij kent de “dochter van een voortreffelick persoon” in Nederland, die, om haar schaker te redden, verklaarde “den jonck-heer selfs versocht” te hebben. Hij berijmt in den brede meer dan éen geval, zo een “Zeeus houwelick”, en een “geschiedenisse, in Hollant voorgevallen.”
Hij weet van tal van histories iets mede te delen, van zovele, dat hij schertsend zelfs Sophroniscus aan Philogamus laat vragen: “Tuyten u de oiren noch al niet van de menighfuldighe trou-gevallen, die wy dese voorlede dagen te samen over den hekel hebben gehaelt?” Want hij bespreekt—in pittig proza—in die trouwzaken, hoe die hier, en ook in Indië zijn behandeld.—“Dese en diergelijcke dingen zijn dienstigh bedacht te werden in desen onsen tijt, daer veel mans soo langhdurige reysen op Oost en West-Indien ter hant nemen, en dickwils veel jaren uyt-blyven”..... Hij handelt er over hoe dergelijke huwlikszaken in Zuid-Nederland, in Duytsland, in Frankrijk beoordeeld worden. Dit alles met voorbeelden en toelichtingen uit het “hedendaagse, Romeynse en kerkelick recht” opgehelderd.
Immers: Nederlanders zwierven de wereld over:
“ghy meught op heden gaen
Oock naer het heet Brasil, of na den Indiaen...
Men vinter Nederlants, men vinter Hollants bloet.”
Met de Hervorming was al wat, in ’t algemeen of in ’t biezonder, ethies-juridies vaststond in de ME., op losse schroeven geraakt.
Wat al kwesties van praktijk en theorie kwamen niet op. Vader Cats voelde dit: hij de praktikus! Hij gaat ze uiteen zetten: de vragen van den dag in zijn tijd.
Een kwestieus punt in die dagen was of een Protestant een Katholiek mag trouwen: “het bysonderste dat uyt dese gheschiedenisse in bedencken behoort te komen: een hooft-stuck.”—Een ander is: “of het een Christen geoorloft is syn handen te laten sien om eenige voorsegginge in ’t stuck van syn houwelick daer uyt te mogen verstaen? of dat hy andere middelen vermagh te gebruycken, om van toe-komende dingen de uytkomste te weten.” Dan, kan men uit de polsslag opmaken of iemand verliefd is.—Zo Cats nu leefde, zou hij uit het schrift zijn konkluzies hebben getrokken: of iemand verliefd was in ernst, of ’t maar voorwendde, “om de wille van de smeer.”
Cats-zijn “betrachtinge” in de gehele Trouringh is geweest, “t’elcken nieuwe gevallen en van een bysondere uytkomste voor te stellen: ten eynde om door de verscheydentheydt van stoffe, geduerighlijck versche bedenckingen in den leser te verwecken; opdat alsoo yeder een yet wat hier soude vinden dat op syne bysondere gelegentheyt soude mogen slaen. Waer in ick meyne soo veel gedaan te hebben datter by-naest niemant en sal gevonden werden, of hy en sal aen het een of het andere trou-geval syn eygen konnen toutsen en ter preuve stellen.”
In de “Tafel” van de Trouringh vindt men een lijst van de meeste gevallen; nog meer staan er in de tekst zelf. Hier volgt die Tafel:
Het volgende VVerck bestaet in vier deelen, vvaer van het eerste deel begrijpt vijf bysondere Trou-gevallen ontleent uyt de H. Schrifture.
Het eerste daer van is de beschrijvinghe van ’t houwelick der eerste voor-ouderen Adam ende Eva.
En volght by die gelegentheyt een onderlinge t’samen sprake, waer in wert gehandelt van verscheyde bedenckelicke vraeghstucken ontrent den echten staet: ende onder anderen,
1 1 Offet alle menschen geoorloft, en dienstigh is te trouwen, dan niet.
2 2 Offet beter is getrout of ongetrout zijnde te leven.
3 3 Wat middelen prijsselick zijn om een vrouwe te bekomen, en hoedanige niet.
4 4 Hoe veel het gebedt, en de in-vallen daer op volgende, is toe te schrijven in dese gelegentheydt: en sonderlinghe exempelen daer op slaende.
5 5 Offet beter is onder houwelickse voorwaerde te trouwen, dan niet.
6 6 Vrouwen weyger-kunste in ’t geheym van ’t houwelick.
Het volgende trou-geval, wesende het tweede, vertoont aen den leser een houwelick van drien: dat is, van Iacob met Lea en Rachel, Labans dochters.
En by gelegentheyt van ’t selve een t’samen-sprake, daer in wert verhandelt,
1 1 Het stuck van de Polygamie, ofte veelwijvigh houwelick.
2 2 Van de dwalinge ontrent de personen in ’t stuck van houwelick, en wat voor werckinge de selve voort-brenght.
3 3 Van de houwelicken die op schoonheyt haer ooghmerck hebben, en hoe verre de selve geoorloft of ongeoorloft zijn, ende diergelijcke vraegh-stucken meer.
Het derde trou-geval behelst de beschrijvinge van ’t houwelick van Athniel en Ascha dochter van den vorst Caleb.
En by gelegentheyt van ’t selve een t’samensprake op bedenckelicke pointen:
1 1 Op de houwelicken van State.
2 2 Op de macht der Ouderen ontrent het besteden van hare kinderen, en of beyder bewilginge wert vereyscht, dan niet.
3 3 Op de gelegentheyt van jonck-vrouwen die als prijsen voor-gestelt werden om met sterckte des lichaems, worstelen, snel loopen, of diergelijcke oeffeninge, gewonnen te werden.
En by die gelegentheyt in ’t voor-by gaen,
De beschrijvinge van ’t houvvelick van Hippomenes en Atalante, uyt de oude Poëten.
Het vierde trou-geval bestaet uyt de beschrijvinghe van den Maegden-roof der Benjamijten te Sçilo.
Waer op volght,
1 1 Een ondersoeck van houwelicken door ontschaken te wege ghebracht, en de macht der Overigheyt in dien deele.
2 2 Van de ontvoeringe met wille van een jonge deerne ghedaen, en of de selve straffe van ontschakinge verdient.
3 3 Of een vrou-mensch willende trouwen met haren ontschaker d’Overheyt sulcx behoort toe te staen, dan niet.
4 4 Offet waerachtigh is dat een jonge deerne dien lief heeft, die haer eerst van haren maeghdom ontset, &c.
By het vijfde trou-geval wert beschreven het houwelick van David met Abigaïl.
En by dîe gelegentheyt werden in ondersoeck gebracht,
1 1 De houwelicken van weduwen ende weduwenaers: en offet beter is een goet of een quaet mans weduwe ten wijve te nemen.
2 2 De houwelicken die door tusschen-gaende personen uyt werden gewracht, en of sulcx dienstigh is, dan niet.
3 3 De houwelicken daer een man een sneger, verstandiger of wijser vrouwe verkiest als hy selfs is.
4 4 Of een vrouwe aen een droncken man de schuldige goet-willigheyt moet geven, dan niet.
5 5 Van nieu-gehoude die in ’t harnas beslapen worden.
6 6 Of men een man of vrouwe by testamente magh besetten.
7 7 Een groote menighte van twijfelaehtighe vraegh-stucken, soo over vryagien als het houwelick selfs.
Het Tweede Deel Bestaet uyt Trou-gevallen ontleent van de oudtste tijden naest de Bibelsche historien.
Het eerste geval begrijpt het ongelijck houwelick van Crates en Hipparchia.
Waer door in bedencken komt,
1 1 Offet altijt best is dat yder syns gelijcke trouwe.
2 2 Of yemant willende trouwen, syn heymelick gebreck openbaren moet: immers of voor nieu-getroude sulcx dienstigh is om malkanderen beter te mogen vieren.
Hier een by-voughsel van een nieuvve geschiedenisse op die gelegentheyt, dienende om man en vvijf aen te vvijsen een middel om malkanders gebreken te konnen vieren.
1 3 Of een jonge deerne een kint te voren hebbende gehadt, sulcx, ten houwelick versocht zijnde, behoort te openbaren.
2 4 Of sulcx naer het houwelick geweten zijnde, het selve daerom magh ghescheyden werden.
3 5 Of jonge dochters voor haer selven een man mogen versoecken.
4 6 Of men behoort te trouwen yemant die uyt-wendige en sienelicke ghebreken heeft.
5 7 Wat eygentlick de beweegh-reden en oorsaeck is van liefde. En by die gelegentheyt, Een tvveede verhael, van een plotselicken in-val een Italiaensche jonckvrou over-gekomen, en een houvvelick daer uyt ontstaen.
Een derde in-vallende gelegentheyt, van een Zeeus houvvelick, te vvege gebracht door gevaer des levens; dat anders niet en vvilde vallen.
Een vierde geschiedenisse, in Hollant voor-gevallen, van een houvvelick gevordert door ’t pijnelick genesen van een af-keerigh gebreck, om de vrijster te behagen.
Een vijfde geval, roerende een sonderlicken onlust midden in de lust plotselick ontstaen.
Een seste verhael, van een jonge vrouwe die haer van schoon gansch leelick maeckte, om haren man te behagen.
Het tweede trou-geval bestaet in ’t verhael van een sonderlinghe geschiedenisse van twee Grieksche jonck-vrouwen by een edelman op eenen dagh verkracht: en het bedenckelick gedingh daer uyt ontstaen.
Waer door in bedencken komt,
1 1 Of een verkrachte dochter wel doet haren ontschaker te trouwen.
2 2 Of een jongelingh wel doet een deerne te trouwen, die by een anderen verkracht of onteert is.
3 3 Of een courtisane, of een vrou-mensch dat met haer lichaem gewin heeft ghedaen, dient getrout.
4 4 Eyndelick van houwelicken door het verbidden van misdadige te wege gebracht.
In het derde trou-geval wert verhael ghemaeckt van een vorstelijck houwelick, veroorsaeckt door een droom of nachtgesichte.
En wert by die gelegentheyt ondersocht,
1 1 Van wat gewichte dat droomen zijn, sonderlinghe in de gelegentheydt van houwelicken.
2 2 Hoe men goede ende goddelicke droomen kan onderscheyden van de bedriegerijen van de boose geesten.
3 3 Wiens sinnelickheydt gevolght moet werden, soo wanneer een vader en een dochter, d’een met desen, d’ander met genen vrijer genegen is een houwelick aen te gaen.
In ’t vierde trou-geval wert beschreven het houwelick tusschen Cyrus en Aspasia; dat is, tusschen een groot-vorst, en een geringe lant-vrijster: met een spoock-vryagie tusschen beyde.
Waer uyt dan komt t’ontstaen het ondersoeck,
1 1 Van spokerije die in liefde gebruyckt wort.
2 2 Van de kracht der minne-drancken.
3 3 Van teyckenen en characters om liefde te verwecken, en diergelijcke.
Het verhael van de wonderbare liefde van den keyser Charlemagne, mitsgaders van Cha,Selim groote Mogol.
Het Derde Deel, Behelsende verscheyde geschiedenissen onsen tijt naerder komende als de voorgaende, oock eenighe onlanghs voor-gevallen.
In-leydinge. De Wijsheyt spreeckt, tot uytlegginge van de Titel-plaet.
Het eerste trou-geval is ’t houwelick van Emma, jonge prinçesse, en dochter van den keyser Charlemagne, met Eginart des selfs Secretaris.
Waer uyt ontstaen de volgende vraeghstucken,
1 1 Of het dienstigh is een houwelick te vorderen door sigh meester te maken van de eerbaerheyt van de gene die men ten houwelicke versoeckt.
2 2 Wat een vader vermagh of behoort te doen, ten aensiene van een dochter die buyten syn wete of danck met trou-belofte ofte by-slapen haer ontgaen heeft.10
3 3 Wat in soodanigen gelegentheyt beter is hart of sacht te wesen: en daer toe bedenckelicke exempelen.
4 4 Of een vader syn dochter magh ont-erven, vermits sy buyten syn weten, of tegen synen danck getrout is.
Het tweede trou-geval begrijpt in sigh het houvvelick van koningh Ulderick van Bohemen ten eenre, ende Phryne Bocena een herderinne ter anderer zijden.
En wort by dese gelegentheyt ondersocht,
1 1 Of prinçen wel doen sigh te versellen met geringe vrou-personen.
2 2 Of gelijckheyt van gebreken dienstigh is tot eendracht van de gehoude.
3 3 Bedenckenheyt op de schoonheyt der vrouwen.
4 4 Van het queesten dat in sommige gewesten van Noort-Hollant wert geseyt gebruickelick te wesen.
5 5 Of vrymoedigheyt in jonge maeghden prijsselick is, dan niet, &c.
Het derde trou-geval behelsende een selsaem houwelick tusschen een Spaens edelman ter eenre, ende een heydinne ofte lantloopster (soo doen gemeynt wert) ter anderer zijden: met eenige bysondere tusschenvallen.
Waer door in ondersoeck koomt,
1 1 Den oorspronck van de landt-loopers (anders heydens genaemt.)
2 2 Of men uyt den pols kan gewaer worden dat yemant verlieft is: dat is, of de liefde eenen bysonderen aderslagh is hebbende daer aen de selve te kennen is.
3 3 Of uyte hant van yemant toe-komende dingen of yemants heymelicken aert geseyt kan werden.
4 4 Of men op houwelickse saken, of andere toe-komende dingen, magh ondersoeck doen.
5 5 Van de Physiognomie oft wesen-kennisse: en wat uyt het gelaet, gestalte des lichaems, en diergelijeke voorgeseyt kan werden.
Een tusschen-val poëtelick verhandelt, van liefde sonder sien vervveckt, en schoonheyt blindelincx verkoren.
Het vierde geval is een Fransche geschiedenisse, gansch vreemt, sonder exempel, en vol doortrapte rancken.
En daer uyt dese volgende bedenckingen,
1 1 Offet goet is trou-belofte te doen tusschen kinderen in de wiege, of anders minder-jarigh zijnde.
2 2 Wanneer de vrouwen mogen her-trouwen by af-wesen of uyt-blijven van hare mans.
3 3 Onmacht van mans wat werckinge in het stuck van houwelick uyt-brengt.
4 4 Nestel-knoop in Vrancrijck van vvat kracht en eygentschap aldaer gehouden wert.
5 5 Of een kint dat in overspel is gewonnen eeniger wijse wettigh genaemt kan worden; ende om wat redenen.
Het vijfde verhael bestaet in de prachtige en dertele liefkoserije van Marcus Antonius velt-overste van de Romeinen, en Cleopatra koninginne van Egypten.
Een by-voughsel van een droevigh trou-geval tusschen den koningh Masanissa en de koninginne Sophonisba.
Een Hollants trou-bedrogh onlangs voor-gevallen.
Rosen-krijgh, de Griecsche dichters na-gebotst.
Een jammerlick en bedenckelick verhael, dienende tot vvaerschouvvinge van alle ouders om op hare dochters acht te slaen.
Het seste trou-geval bestaet in de beschrijvinge van de opkoomste van Rhodope: eerst gevrijt ende ten houwelicke versocht van seven bysondere jonge-lieden van verscheyde gelegentheyt, die yder met een bysonder ghespreck haer beroep aen de selve soecken aengenaem te maken.
Waer by naderhant koomt de beschrijvinghe van een bedaeght mans liefde: met een tusschen-val, vervatende het krackeel van de Doot met de Liefde.
Volgt by dese gelegentheyt een ondersoeck,
1 1 Waer op eygentlick yemant die een vrou of man wil verkiesen, behoort te sien.
2 2 Wat van houwelicken by ’t lot, of diergelijcke middelen te wege gebracht, te houden is.
3 3 Een bedenckinge op het trouwen van een oudt man met een jonge vrouwe: of een jongh man met een oudt wijf.
Volght een verhaal van liefde door het vlechten van een krans vervveckt.
Toe-mate, ende besluyt, bestaende in de beschrijvinge van de Vrijster-marckt, in sommige gevvesten gebruyckelick, en hoe men aldaer beyde leelicke en schoone aen den man brenght.
Het Vierde Stvck Behelst het Geestelick Houvvelick. Daer in te vinden is,
De beschrijvinge van de Sond-vloet.
D’ontschakinge van Dina.
De kopere slange in de woestijne: en andere geschiedenissen uyt ’t Oude Testament.
Noch het Hooge-liet Salomons.
De geschiedenisse en klachten vande verlatene Babylonische vrouwen.
De bysonderste geschiedenissen van het Nieuwe Testament: als de neder-komste ende groete van den Engel.
De geboorte Christi.
De lof van de H. maget Maria.
Kinder-moort Herodis.
Wonder-wercken, leere, en leven Christi.
Desselfs lijden, en daer op verscheyde bedenckingen.
Eynde ick de beschrijvinghe van den jonghsten dagh en het oordeel.
Wat worden hier een aktuéle kwesties aangeroerd. En met hoeveel romantiese zin zijn die verhalen gesteld. En met hoe grote kunst is deze Trouringh ineengezet.
De nieuwste wetenschap van die tijd wordt meegedeeld. En de geleerdsten van zijn tijd worden hierbij in rade geroepen. Cats-zelf was een authoriteit. Was hij zelfs niet de “geleerde Cats”11, de evenknie van Hooft, Reaal, Vossius, ja, van Hugo de Groot; werd hem, de Zeeuw, in de gouden tijd van onze geleerdheid niet in ’t naijverige Holland het professoraat in Leiden aangeboden?
Cats met zijn geleerdheid schuilt in deze Trouringh: geen wonder dat hij, aan wie ’t vrouwvolk van de jeugd af had bevallen, het werk opdraagt aan de geleerde Anna Maria Schuurmans:
“Die in de Nederlandtsche, Hooghduytsche, Fransche, Latijnsche talen, soo wel ervaren is geweest, dat sy daer in loffelick spreken, brieven schrijven, en dichten konde.
Die in de Griecsche, Bibels-Hebreusche talen soo wel geoeffent was, datse daer in de Auteuren lesen, verstaen, daer van oordeelen, oock in schrijven konde.
Die in de Italiaensche ende Engelsche talen soo verre is gevordert geweest, dat sy boecken op saken van State, of diergelijcke, bij den Italianen geschreven: en daer beneffens de uyt-nemende Theologische boecken by den Engelschen uit-gegeven, lesen ende gebruycken konde.
Die in de Rabbijnsche-Hebreusche, Chaldeusche, Syrische, Arabische talen soo veel geleert hadde, datse die konde lesen, verstaen, en met de heylige Hebreusche tale confereren, tot reynder ende geleerder openinge van de H. Schrifture. Die vorder van sin en voornemen is geweest in toe-komende, met Godes hulpe, daer in voort te gaen, en daer noch by te voegen het Samaritaens, Æthiopisch, ende Persisch, verwachtende alleen maer noodige boecken tot uyt-werckinge van haer loffelick voor-nemen.
Die in de Historien, Poëten, Orateuren, ende andere goede schrijvers, mitsgaders de liberale konsten, neffens de Philosophische, ende andere wetenschappen, soo wel belesen ende ervaren is ghevveest, datse daer van discoureren, ende over de swaerste stucken ende questien der selver dicteren ende in ’t schrift stellen konde.
Die voortreffelijcke kennisse hadde, ende een diepsinnigh oordeel, in Theologiâ Textuali, Dogmaticâ, Practicâ, Elencticâ; selfs tot de swaerste ende subtijlste Scholastique questien toe.
Die haer dagelicx noch neerstelick oeffende in alle deelen ende methoden der Theologie.
Die in de Schrijf-konste geen meesters en hadde te wijcken: jae te boven gingh de netste ende aerdighste drucken, en dat in ’t Hebreusch, Syrisch, Arabisch, Griecx, Samaritaens, Æthiopisch, Latijns, Italiaens, &c. ende de meeste Handen van dien op verscheyde manieren, als Capitale letters, Staende, Loopende, kunstelick konde schrijven.
Die in ’t Teyckenen en Schilder-kunste wel was ervaren.
Die zijde bloemen of diergelijcke naer het leven konde bordueren.
Die Teyckenen konde met Pot-loot, De Penne, Crayon, &c.
Die wist te Schilderen in miniature, ofte water-verwe.
Die de wetenschap hadde met een Diamant op het glas geestigh te schrijven.
Die konde Hout-snijden, of met een Pennemes in palmen-hout Conterfeytsels maken.
Die de wetenschap hadde van plaet-snijden tot haer eygen Conterfeytsel toe.
Die wist te boetseren in wasch.
Die in de Musijcque loffelick was ervaren.
En van gelijcke mede in het slaen van de Luyt.
Nu soo isset alsoo, dat niet alleen de hooge Schole van het Sticht van Utrecht, maer oock menigh geleert man in Hollant met volle reden van wetenschap kan getuygen, dat al het gene voren is verhaelt, gelijckelick is te vinden in den persoon van Jonckvrou Anna Maria Schurmans...”12
Zo iemand was de opdracht van Cats z’n geleerd werk waardig.
Cats was populair onder de vrouwen en mannen van de daad in de XVIIe eeuw: geen wonder! Cats bevredigde fantazie en weetlust: ’t was de eeuw van onderzoek, op elk gebied, in Nederland; hij prikkelde bij al zijn leren tot beleven; tot daden doen! En deed dit poëtieser dan iemand anders van zijn tijdgenoten.