Читать книгу God redde Nederland - Jan Kuiper - Страница 9
HOOFDSTUK V.
ОглавлениеWillem Bilderdijk en Jan Frederik Helmers.
Een vurige Oranjeklant was Willem Bilderdijk. Deze merkwaardige man werd in 1756 te Amsterdam geboren.
WILLEM BILDERDIJK.
Zijn vader, een geneesheer, onderwees hem in 't lezen, schrijven, rekenen, het Italiaansch boekhouden en in de verschillende talen, zoo oude als nieuwe. In uren van uitspanning hanteerde hij bij afwisseling de dichtlier, de teekenpen en de etsnaald. Een ongelukkig letsel, zijn voet toegebracht, toen hij nauwelijks zes jaren oud was, noodzaakte hem meestal, zijne kamer te houden. Dit legde waarschijnlijk den grond tot die somberheid, welke ook later bij hem uitkwam, maar ook tot die veelvuldige kennis en rijke wetenschap, die wij bewonderen. In 1780 begaf hij zich naar Leiden ter beoefening der rechtsgeleerde en andere wetenschappen en werd twee jaar later tot doctor in de rechten bevorderd. Hij vestigde zich te 's-Gravenhage en verkreeg een uitgebreide practijk. Een Rotterdamsche vischvrouw, Kaatje Mossel genaamd, die zeer Oranjegezind was en van beleediging der overheid was beschuldigd, werd door hem vrijgepleit. Evenals zijn vader betoonde hij in die dagen van verdeeldheid een innige liefde voor het huis van Oranje en trad meer dan eens op als moedige verdediger der Prinsgezinden. In 1784 huwde hij met de schoone jonkvrouwe Rebekka Catharina Woesthoven. In 1795 moest hij een eed van trouw aan het nieuwe revolutionaire bewind afleggen. Hij weigerde dit. Hierom werd hij in 1795 als een „gemeen sujet” niet slechts uit den Haag, maar zelfs uit de geheele Bataafsche Republiek gebannen. Hij begaf zich toen eerst naar Engeland, en later naar Brunswijk, waar hij tien kommervolle jaren sleet. Te Londen leerde hij de 20-jarige Katharina Wilhelmina Schweickhardt kennen, die hij Italiaansche les moest geven. Daar zijne vrouw hem niet in den vreemde wilde volgen, liet hij zich in 1802 van haar scheiden en huwde later met Katharina Wilhelmina, die hem 30 jaar trouw ter zijde stond.
In Londen kon Bilderdijk niet zijn brood verdienen, waarom hij naar Brunswijk trok. De Hertog kende hem hier een vast inkomen toe. Doch ook in dit gastvrije oord gevoelde hij zich ontevreden en van de „domme Duitschers” gevoelde hij afkeer. Hij vergat hierbij echter, dat zijn tweede vrouw ook van Duitsche afkomst was. Acht jaren van zorg en kommer bracht hij in Brunswijk door, daar hij van zijne inkomsten en 't geen hij met onderwijzen en schrijven er bij verdiende, niet leven kon.
„Twee jaren achtereen” schrijft hij, „leefde ik van droog brood en water (zelfs geen bier) en zonder vuur. In het strengst van den winter geen hout in huis hebbend, ging ik uit, wanneer ik het niet langer uithouden kon; liep de stad twee of drie malen rond, kwam warm weer thuis en ging mijn college's weer opstellen.”
Bilderdijk verloor te Brunswijk drie kinderen. Zijne vrouw en hij waren vaak ziek. Hij moest vaak opium gebruiken en liet soms in drie weken tijds zich zeven aderlatingen doen. Alles bezag de dichter van den sombersten kant en het aanzienlijke jaargeld, dat hij in Brunswijk genoot, evenmin als de vele vrienden, die hij er vond, waardeerde hij er naar behooren.
JAN FREDERIK HELMERS.
In 1806 naar 't Vaderland teruggekeerd, werd hij door zijne vrienden, waartoe ook de raadpensionaris R. J. Schimmelpenninck behoorde, met open armen ontvangen. Later zorgde de kunstlievende Koning Lodewijk, die van hem het Nederlandsch leerde, mildelijk voor zijn onderhoud. Hij vestigde zijn verblijf te Leiden, doch de ramp, welke de stad in 1807 trof, deed hem eerst naar 's Hage, toen naar Katwijk en eindelijk naar Amsterdam verhuizen, waar hij lid werd van 't Kon. Nederl. Instituut. Ten voordeele van de slachtoffers van de ramp te Leiden gaf hij zijn „Ziekte der geleerden” uit. De zuivere winst bedroeg 1400 gld. In den Haag onderwees hij Koning Lodewijk in de Hollandsche taal. In weerwil van het aanzienlijke jaargeld, dat Koning Lodewijk hem toekende, werd te Amsterdam door de schuldeischers op zijn boedel beslag gelegd en deze ten verkoop opgeschreven. Van de inlijving van ons Vaderland in het Fransche rijk moest vooral Bilderdijk het noodlottige gevoelen. Zijn pensioen werd ingetrokken en alleen de edelmoedige en kiesche bijstand van trouwe vrienden lenigde zijn moeilijke omstandigheden. Onze verlossing van het Fransche juk schonk hem in 1813 ook verademing. Hij werd benoemd tot auditeur-militair te Amsterdam, doch werd weldra door den Koning eervol ontslagen en met een jaarwedde begiftigd. Voor de derde maal verkoos hij Leiden tot zijne woonplaats, waar hij aan eenige jongelieden zijne uitvoerige aanteekingen op de Vaderlandsche geschiedenis meedeelde. Onaangename omstandigheden drongen hem in 1827 zijn geliefd Leiden te verlaten en Haarlem tot zijne woonplaats te kiezen, waar hij in 1831 overleed.
Toen Nederland bij Frankrijk ingelijfd was, zong Bilderdijk in profetische verrukking:
Ach de dagen
Onzer plagen,
Lieve broeders, gaan voorbij.
Uit dit duister
Rijst de luister
Van een nieuwe heerschappij.
'k Zie de kimmen
Reeds ontglimmen
Van een nieuw, een Godlijk licht!
Op de randen
Dezer stranden
Straalt zijn glans mij in 't gezicht.
'k Heb het vallen
Van Uw wallen,
Hollands Illium, voorspeld:
'k Zag het blaken
Van Uw daken,
En Uw Hectors neergeveld.
De ingewanden
Voelde ik branden,
En verteren in de vlam;
'k Riep, ik weende,
Ja, 'k versteende,
Maar de dag des jammers kwam.
Wat verschijne
Wat verdwijne,
't Hangt niet aan een los geval.
In 't voorleden.
Ligt het heden,
In het nu, wat worden zal.
Opgaan, blinken
En verzinken
Is het lot van iedren dag:
En wij allen
Moeten vallen:
Wie zijn licht beschijnen mag.
Of de kronen
Luister toonen,
Volken, Staten bloeiend staan,
Langer stonde
Duurt hun ronde,
Maar hun avond spoedt toch aan.
Doch de dampen
Dezer rampen,
Doch de nevels dezer nacht
Zullen breken
Bij 't ontsteken
Van den dag, waarop zij wacht.
Mocht mijn lippen
Dat ontglippen,
Wat mijn brekend oog hier ziet.
Mocht ik 't zingen,
En mij dringen,
Door dit wemelend verschiet!
Ja, zij zullen
Zich vervullen,
Deze tijden van geluk!
Deez' ellenden
Gaan volenden,
En verpletterd wordt het juk.
Holland leeft weer!
Holland streeft weer,
Met zijn afgelegde vlag,
Door de boorden,
Van het Noorden,
Naar den ongeboren dag.
Holland groeit wêer!
Holland bloeit wêer!
Hollands naam is weer hersteld!
Holland uit zijn stof verrezen
Zal opnieuw ons Holland wezen,
Stervend heb ik 't u gezegd.
Deze klacht over Hollands ondergang en de profetie van Hollands herstel werd natuurlijk door de Fransche Censuur verboden. Bilderdijk zong dan ook terecht: