Читать книгу Historisch dagverhaal der reize van den heer De Lesseps - Jean-Baptiste-Barthélemy baron de Lesseps - Страница 90
Beeren jagt.
ОглавлениеNa verhaald te hebben, met welke kunst deeze volkeren de gebaarden en alle de beweegingen van den beer nabootzen, dien men eenigermaate hunnen dansmeester kan noemen, zou het nu niet de geschiktste gelegenheid zijn om een denkbeeld van de wijze te geeven, waar op zij op dit dier ter jagt gaan? Zij vallen hem op verschillende manieren aan, somtijds leggen zij hem strikken; onder eenen zwaaren val, in de hoogte opgehouden door eene genoegzaam verheven steigering, plaatzen zij het een of ander lokaas om den beer derwaarts te trekken, deeze heeft het zo dra niet gerooken en gemerkt, of hij gaat voorwaards om het te verslinden; terzelver tijd doet hij het zwakke steunzel van den val waggelen, die hem op den hals valt, en hem voor zijne gulzigheid straft, met hem den kop en somtijds het geheele lighaam te vermorzelen; dusdanig heb ik ’er zedert, wanneer ik door bosschen kwam, in deeze valstrikken zien vangen; dezelve blijven staan tot dat ’er een beer in gevangen is; voor dat dit gebeurt loopt ’er somtijds bijna een jaar voorbij. Men zal zeggen, dat deeze manier van de beeren te vangen geene groote kloekmoedigheid nog veel vermoeijenis van de jagers vereischt, dog ’er is een andere die in dit land veel in gebruik is, en tot welke men ligt begrijpen kan, dat zo veel sterkte als moed vereischt word. Een Kamschatter gaat verzeld of alleen uit om een beer te ontdekken, hij heeft geen wapenen dan alleen zijn snaphaan, een soort van karabijn, waar van de kolf zeer dun is, voorts een lans of spriet en zijn mes. Al zijn voorraad bepaalt zich tot een klein pakje, bevattende een twintigtal gedroogde visschen. In deeze ligte uitrusting dringt hij door het digtste der bosschen en in alle de plaatzen die tot een leger voor dit dier kunnen verstrekken. Gewoonlijk is het in de struiken of in de biezen, aan de oevers der meiren of rivieren, dat zij zich plaatzen, en het dier met standvastigheid en onverzaagtheid afwachten; indien het nodig is zal hij dus een geheele week in hinderlaag blijven leggen, tot dat de beer verschijnt; zo dra hij denzelven onder zijn schot heeft, plaatst hij op den grond een houten vork, die ter ondersteuning van zijn snaphaan dient[50]. Met behulp van deeze vork verkrijgt het oog meerder juistheid in het treffen, en de hand meerder zekerheid: het is zeldzaam, dat hij zelfs met een vrij kleine kogel het beest niet raakt, het zij in den kop, of in de schouders, deszelfs gevoeligste plaats; dog hij moet in het zelfde oogenblik wederom laaden, want zo het eerste schot hem niet ter neer geworpen heeft, loopt het beest aanstonds toe[51] om zich op den jager te werpen, die niet altoos den tijd heeft van een tweede schot te doen; als dan heeft hij toevlucht tot zijn lans, waar mede hij zich in der haast wapent, om zich tegen het verwoed beest, dat hem op zijn beurt aanvalt, te verweeren. Zijn leeven is in gevaar[52], indien hij den beer geen dodelijken steek toebrengt; en men kan begrijpen, dat in deeze gevegten de mensch niet altoos de overwinnaar is, dit schrikt nogtans de bewoonders dezer streeken niet af, om ’er zich bijna dagelijks aan bloot te stellen; zij hebben te vergeefsch de menigvuldige voorbeelden van hunne landgenooten die daar bij omkomen voor oogen; zij kunnen daar en boven nimmer op deeze jagt gaan, zonder te denken dat ze overwinnen of sterven moeten; en nooit schrikt echter het denkbeeld van deeze harde keus hen af, of houd hen tegen[53].
[50] De Kamschatters kunnen zonder zodanig steunpunt niet schieten, het geen ondertusschen zeer langduurige toebereidzelen vordert, en blijkbaar strijdig is met de snelheid, die het grootste voordeel van een jager uitmaakt.
[51] Het gebeurt ook dikwils, dat men hem de vlugt ziet neemen, niettegenstaande zijne kwetsuur die hij in de doornhaagen of moerassen gaat verbergen, het is daar dat, wanneer men het spoor van zijn bloed volgt, men hem dood of stervende wedervind.
[52] Men verzekerde mij, dat de beer wanneer hij zijn aanvaller overwint, hem het vel van het bekkeneel aftrekt, zijn aangezicht ’er mêe bedekt, en dan heen gaat. Volgens het zeggen der Kamschatters, duidt de wraak van dit dier aan, dat hij het gezicht van den mensch niet verdragen kan; dit belaggelijk vooroordeel onderhoud onder hen het denkbeeld van hunne meerdere verhevenheid, en geeft na mijne gedagten reden van derzelver moed.
[53] Zij onderneemen deeze jagt in alle de jaargetijden, uitgezonderd wanneer de sneeuw de velden bedekt; als dan hebben zij een andere manier om den beer te vervolgen. Men weet dat hij zich s’winters in het hol begeeft het geen hij zich geduurende den herfst van takken gemaakt heeft, hij brengt daar den guuren tijd door met slaapen of met zijn poot te likken; het is hier dat de Kamschatters op hunne sleeden hem gaan aanvallen met behulp van hunne honden, die hem bespringen en noodzaaken om op zijn verdediging te denken; hij begeeft zich uit zijne schuilplaats en loopt in een bijna zekeren dood; zo hij weigert er uit te komen, vind hij eveneens den dood onder de puinhoopen van zijn hol.