Читать книгу It aade Friesche Terp; of, Kronyk der Geschiedenissen van de Vrye Friesen - Johannes Hilarides - Страница 3

Voorberigt.

Оглавление

Inhoudsopgave

In den jare 1677 werd te Leeuwarden uitgegeven de eerste druk dezer Kronijk ander den titel:

IT AADE FRIESCHE TERP,

Vertoonende DE FRYE FRIESEN,

in haar Oorsprong, Opkomst en Voortgang: Als Landsbestiering, Waapenhandel, Krychsdaaden, Weetenschap, Vreemde voorvallen, Yver voor de Vryheit, Afgooderye, Godsdienst en Landstreek.

In ’t gemeen bij een gehoopt,

Voor de Liefhebbers der Vryheit.

Op dezen druk, beginnende met het jaar 313 voor Christus geboorte en eindigende 1677, volgde een tweede, uitgegeven te Haarlem 1743, getiteld: It aade Friesche Terp, of Kronyk der Geschiedenissen van de Vrye Friesen, met een Bijvoegsel gaande tot de geboorte van Willem Karel Hendrik Friso. Daarna zijn er nog twee Uitgaven in het licht verschenen de eerste te ’s Gravenhage 1746 en de laatste te Leeuwarden bij Chalmot 1771, welke beiden als een tweede druk worden vermeld en, uitgezonderd het titelblad, ook letterlijk van inhoud zijn als die van 1743. Deze tweede druk is behalve het Bijvoegsel aanmerkelijk vermeerderd en aangevuld met een aantal gebeurtenissen, tot Friesland en Groningen betrekking hebbende, welke in de eerste druk niet zijn vermeld, terwijl taal, stijl en spelling naar het gebruik van dien tijd zijn veranderd. Het Motto, op de keerzijde des titels of op den titel zelven geplaatst, was het gezegde van Aeneas Silvius of Paus Pius II: Een Fries weigert niet voor de Vrijheid zelfs in de dood te gaan.

Ofschoon ook deze Kronijk met de gewone sprookjes, fabelen en wonderen uit den ouden tijd is voorzien, bevat zij echter een beknopt verhaal van de meest belangrijke voorvallen uit de verschillende Friesche Geschiedschrijvers getrokken. Wie echter de Schrijvers of Opstellers zijn geweest is mij niet gebleken.

Uit hoofde dit boekje van tijd tot tijd zeldzamer was geworden, komende de eerste druk bijna nimmer voor, ondernam de Boekhandelaar Proost alhier eene nieuwe Uitgave, noodigde mij uit die te willen verzorgen, en er tevens zoodanige Aanteekeningen en Bemerkingen bij te voegen, als voor de beoefening en opheldering der Friesche Historie, bijzonder over de XV eerste eeuwen, nuttig en dienstig zouden kunnen zijn. Aan dit verzoek voldoende, meende ik den tweeden druk der Kronijk in deze Uitgave getrouw te moeten volgen, mij alleen veroorlovende de ongelijkheid in de spelling, en de te groote afwijking hier en daar in de taal wat te verbeteren.

Bij het doorlezen der kronijken, geschiedboeken, en andere schriften heb ik voor de Bijvoegsels en Aantekeningen, daaruit overgenomen of kortelijk aangestipt, wat mij voor mijn oogmerk belangrijk toescheen en dienen kon de Geschiedenis toe te lichten. Als een hoofddoel van dezen arbeid heb ik getracht den minder geoefenden tot eigen onderzoek en nasporing den weg aan te wijzen, weshalve ik al de Schrijvers en Geschriften naauwkeurig heb aangeteekend, in welken de uitvoeriger behandeling der zaken te vinden is, en de geschiedenis beter wordt voorgesteld. Ben ik in deze mijne poging, om anderen van nut te zijn, ten deele geslaagd, meer voldoening begeer ik niet.

Over de waarde en geloofwaardigheid der oude kronijken en geschiedverhalen heb ik met een enkel woord mijne meening gezegd, en mijne stelling blijven verdedigen, dat aan dezelven daarom zoo weinig gezag wordt toegekend, omdat zij nimmer oordeelkundig zijn onderzocht en met de nog vele voorhanden zijnde bronnen vergeleken; dat geen Schrijver van lateren tijd, de Geschiedenis der Friezen ter harte heeft genomen, waardoor zij dus bij velen onbekend gebleven, bij anderen opzettelijk is achterwege gelaten; en dat men te ver is gegaan om door het Werk van Ubbo Emmius, die als de Feniks aller Geschiedschrijvers, gelijk Dousa hem noemt, gehuldigd werd, Frieslands Historie voor voldongen te houden, daar hij geen kritiesch onderzoek in het werk heeft kunnen stellen, als verstoken van de noodige hulpmiddelen en bronnen. Niet dat ik de waarde van dezen te regt hooggeschatten Schrijver wil verkleinen of iets nieuws voortbrengen, daartoe is mijne kennis te gering: evenmin wil ik als een voorstander van de leer der oude kronijken met hunne fabels en wonderen beschouwd worden; maar het is alleen om aan te toonen hoe verkeerd men handelt onvoorwaardelijk het gezag van anderen te volgen, en zonder eigen overweging en grondig onderzoek onze oude Schrijvers te verwerpen. En dit is niet mijn oordeel alleen, hetwelk op de ondervinding steunt; maar vele geleerde en schrandere mannen, zoo als: v. Schwartzenberg, Ypeij, Visser, Amersfoordt, Westendorp, v. Halmael en anderen, die de Friesche Historie bestudeerden, hebben in hunne geschriften ditzelfde beweerd, tevens de noodzakelijkheid betoogende, welke er sinds lang heeft bestaan, om de zeer belangrijke Geschiedenis van dit Gewest van de vroegste tijden af beter te leeren kennen, te onderzoeken en waarderen, zoodat eene zorgvuldige en oordeelkundige beschrijving, naar den geest en de smaak des tegenwoordigen tijd ingerigt, allezins wenschelijk ware. Daartoe heb ik reeds in den jare 1827 alle mijne pogingen in het werk gesteld, en een plan, hetwelk veel belangstelling, aanmoediging en ondersteuning, ook bij den Heere Staatsraad, Gouverneur en Gedeputeerde Staten van dit Gewest, heeft gevonden, tot stand trachten te brengen, dan door omstandigheden, geheel van mij onafhankelijk, is hetzelve onvolvoerd gebleven1. Een gelijk lot heeft een tweede Ontwerp van den Heer van Halmael en mij, tot de Uitgave van een Geslacht- en Wapenboek van den Adel in Friesland, een werk hoogst gewigtig voor de Geschiedenis, moeten ondergaan. Ik heb alzoo mijnen wil getoond, en daar ik tot geene Uitgaven op eene andere dan de door mij voorgestelde wijze besluiten kan, laat ik het nu aan ieder wie het luste over, om ter liefde voor de Geschiedenis, ter wille onzer Landgenooten en ten nutte voor de Nakomelingschap hunne middelen aan te wenden, hopende dat zij met een beter gevolg in de erkende behoefte2 en den algemeenen wensch van hen, die de wetenschappen op prijs stellen, mogen voorzien.

Voor het Titelplaatje koos ik de aloude adellijke State van den Potestaat Wiarda te Goutum, thans het eigendom van en bewoond door de Familie v. Cammingha, welke met Martena-State te Cornjum, bijna de eenigen zijn, die, in den voorvaderlijken tijd gesticht, nog de algemeene slooping zijn ontkomen; want ook Tjaerda-Stins te Rinsumageest zal spoedig, naar het voorbeeld van Liauckama te Sexbierum, Hania te Holwerd, Holdinga te Anjum, Nieuw-Botnia te Franeker en zoo vele anderen binnen weinige jaren vernietigd, in eene puinhoop verkeeren.

Den 11 Junij 1834.

J. van Leeuwen.

1 Deze belangstelling is onder anderen ook gebleken uit de plaatsing van het Prospectus of Berigt, waarbij ik mijn oogmerk heb ontwikkeld, in de derde Mnemosyne, 1829, I. 278, en de aanbeveling van den Hoogleeraar H. W. Tydeman; als mede uit de opname van hetzelve in de Handleiding tot de kennis van het Staatsbestuur in het Koningrijk der Nederlanden, V. 646, alwaar tevens de wensch wordt geuit dat dit plan spoedig moge verwezenlijkt worden.

2 Ook tot een goed Schoolboek van de Geschiedenis van Friesland strekt zich deze behoefte uit.

It aade Friesche Terp; of, Kronyk der Geschiedenissen van de Vrye Friesen

Подняться наверх