Читать книгу It aade Friesche Terp; of, Kronyk der Geschiedenissen van de Vrye Friesen - Johannes Hilarides - Страница 5
De Heeren, onder welks Gebied de Friesen van tyd tot tyd geweest zyn. I. Onder zeven Prinsen.2
ОглавлениеHet 313de jaar voor dat onze Zaligmaker geboren wierd, was de tyd dat Frieso, de eerste Prins van Friesland, en Voorganger der Stichters, door welke dit ons Vaderland eerst bevolkt wierd, hier te lande kwam: dat zich dusdaniger wyze heeft toegedragen.
Als die roemruchtige en groote Alexander, die in het bloeyenste van zyn jeugd het meerendeel van Asia overweldigde, kreeg hy toeloop van veele volkeren, die hy of overwonnen hadde, of in die gewesten huis hielden; om zyne gelukkige wapenen tot zo veele spoedige overwinningen te helpen bevorderen. Onder deze vrywillige krygers waren zommige van de voornaamsten uit Persien, en hunne onderhoorige Saxen (Sacæ) de minsten niet. Dewelke, na dat Alexander overleden was, en die voorige verheerde3 volkeren, door zijner Nazaaten oneenigheid, de handen ruim kregen, vreesden dat het hun t’eeniger tyd mogte gewrooken worden: zy maaken derhalve een besluit, om met malkanderen, naar de wyze van dien tyd, een veiliger land tot hun wooninge op te zoeken. Hunne Geleiders waren Frieso en Saxo, om hunne gezelligheid gebroeders gezegt, en eigentlyk zo genaamt, of naar den volksnaam van hunne landslieden zo bekent: welker eerste Persiaanen, en de andere hun gebuuren, uit de woestyn, die nu Belor heet, gemeenlyk Indiaanen genoemt zyn; om datze van ouds, allen die naar ’t Oosten woonden, den naam van Indiaanen gaven. Des zij tot hunnen sleep4 een vloot van 300 zeilen toetakelden, en staken ’er mede af van het land van Cilicien, in Notalia of kleen Asia, gelegen in de Zwarte Zee. Van waar zy, wonderlyk omkruissende, door verscheidene woeste zeën heen slingerden, tot dat zy eindelyk, na veele ondervindingen en verlies van de meeste schepen, met slechts 54 stuks in de Oostzee zyn vervallen; en waar van 12 op het eiland Rugen, en 18 in Pruissen zijn aangeland: de overige 24 den Fliestroom (welke de Roomsche Schryvers den derden Mond des Rhyns noemen) inzeilende, hebben dit gewest, dat nu van hunnen naam Friesland genaamt word, aangedaan, landende ten west Staveren op de Kreil, daar nu de volle zee voor Enkhuizen is: alwaar zy, geen menschen vindende, en na zo een kommerlyk omzwerven, het eerste stand greepen, en die plaatze den naam gaven van Staden. Daar Frieso ook een Vryhuis voor de vlugtelingen bouwde, zelve een weinig oostelyker optrok, en een stad bouwde, die naderhand Staveren genaamt wierd. Doch als in het volgende jaar de zomer hoogde,5 kwamen de Swaaven, die hier ’s zomers huis hielden en ’s winters landwaards in weeken, om de overwateringen van de zwaare stormen: want het land was doe noch met geen dyken omheinigt. Deze, om datze ruuwe en onervaarene krygslieden waren, zyn ligtelyk van de Friesen op de vlugt gedreven, die hun zetel hier nu door goede beschansingen gevestigt hadden.
Frieso had by zyn wyf Hil zeven zoonen, die hy elk over een gedeelte des lands, dat in zeven Zeelanden was verdeelt, tot Voogden heeft gestelt. En daar toe eene dochter, welke hy Weemoed noemde, om dat haare moeder van haar in den arbeid was gestorven. Daartoe stelden hy zyn zoon Æsge over de Burgerlyke Rechten, en Scholte over de Halszaaken. Haaije maakte hy Priester der Druïden, over de bosschen der Afgoden. Gæle wierd Dykgraaf, om daar opzigt te houden. Hette verzond hy, om Voogd te zyn over de Katten, een volk in Duitschland, dat naar zynen naam nu noch Hessen genaamt word.
In den jaare 308 trouwde Fyt (Vito) of Jutte, een van Friso’s zoonen, de dochter van Bokke (Bocchus,) Koning van Jutland; zo als het naderhand, naar zynen naam genoemt is: en kreeg tot een huwelyksgoed, het land dat men nu noch heden Sleeswijk noemt.
In den jaare 300, wanneer ’er verschil onder de Veehoeders ontstond, zyn de Saxen, by gemeenen raade, van hun gescheiden: en, op de Elve aangekomen zynde, hebben zich aan geen zyde, dat nu Noordballingen is, nedergeslagen. Houdende dat gewest noch den naam van Saxen en Sassen.
Frieso heeft daar na het land, om dat het zeer laag en moerig was, met dyken van aarde, en zylen of sluizen, om het water te doen afloopen, tot hun gebruik bequaam gemaakt: en om de overwateringen van hooge vloeden alomme verhevene wieren doen opwerpen, en daar huizen laten opbouwen, het land met beschansingen versterkt, en met dorpen en buurten rondom lustig bevolkt. En, om de welstand en eenigheid des volks te bewaaren, liet hij goede wetten en heilzaame beveelen aankundigen.
En uit dat broekachtig en waterig land, schynt het, dat zy het oude Friesche Wapen hebben genomen, hetwelk bestond uit 7 Plompen, beteekenende de 7 Waterlanden, op 3 Zilveren balken, in een Blaauw veld6. Gelijk die Plompen noch hedendaags in ’t Wapen van Groningen te zien zyn. Hoewel de onweetende teekenaars daar nu 3 Herten van maken. Bezie hunne munten, tot op de duiten toe.
In den jaare 245 is Frieso, na dat hy dit land 68 jaaren wijsselijk in vrede geregeert hadde, eindelyk gestorven, en na zyn vaderlyke Persiaansche wyze te Staveren staatelyk begraven.
Aanstonds is Adel, zijn oudste zoon, in ’s Vaders plaatze gevolgt: die zyne nagelaatene wetten bevestigt, vermeerdert, en in schrift gestelt heeft. Hy bragt in gebruik, om de bequaamheid der gemoederen te onderzoeken, dat ’er alomme gasteryen en drinkgelagen wierden gehouden, daar men malkanderen in ’t omdrinken, met het geeven van de regterhand, zoude kussen of zoenen op zyn Persiaans: dat men nu noemt op zyn plat Fries. In de gasteryen deed hy de geregten by malkander in een grooten Schotel leggen, en belaste dat men uit een grooten Hoorn zoude omdrinken. Waar van wy noch zeggen, de Friesche Pateele, en de Friesche Hoorn, en by zommige Gilden noch in gebruik. Hy trouwde Swebyne, de dochter van den Koning der Swaaven, zyne gebuuren. Om zyn rechtvaardigheid, is hy by zyne onderdaanen en gebuuren zo vermaard geworden, dat alle, die wel regeerden, daar van Adelingen, en van Adel gezegt wierden. Welke benaamingen tot op den huidigen dag zyn overgebleven.
Ubbe, Juttes zoon, om Jutland tegen den aanval der Deenen te bevryden, zette zyn zoon Fyt ter dezer dagen tot Voogd over Eiderland, en Hendrik, zyn jongste zoon, over Jutland; die ondertrouwd wierd met Signe, Dochter des Konings der Finnen.
En in den jaare 234, Granus, vyfde Koning der Deenen, dit bemerkende, heeft zich vermomd, en Hendrik op den dag der bruiloft, nevens veele van zyne vrienden onvoorziens vermoord: en de Bruid, uit Finland wegvoerende, zelfs getrouwt: edoch dat hy twee jaaren daar na met de dood moest bekoopen.
In den jaare 220 heeft Adel, Schotte, zyn broeder Scholtes zoon, naar ’t land, dat naderhand Schotland is genaamt geworden, heen gezonden, op dat hy ’t met volk zoude beplanten.
In den jaare 201, Jutte, over de dood zyns broeders vergramd zynde, heeft de Deenen veele jaaren met zeerooveryen geplaagt: tot dat hy van Froote, achtste Koning der Deenen, in een zeeslag overwonnen wierd. Die daar op de geheele Friesche kust heeft uitgeplondert; zynde zulks van de Deenen voorheen nooit ondernomen: en voort het Flie inzeilende, heeft zelfs het voorste van Duitschland aangetast: en van daar is hy met zynen roof of buit naar Engeland overgestoken.
In den jaare 151, is Adel, na dat hy in langduurige vrede loffelyk het Vaderland bestierd hadde, gestorven.
Doe wierd Ubbe tot derde Prins in ’s Vaders plaats van de Staaten des Lands aangenomen.
In den jaare 131, als Ubbe, op ’t aanraaden van zyne moeder Swobyne, zyn grootvader, Koning der Swaaven, om de vrindschap te versterken, eens bezogt hadde, heeft hy Keulen aan den Rhyn gesticht, ter plaatze daar nu Duts legt. Daarom zyn de Keulenaars by de Romeinen eertyds Ubii geheeten, van deze Ubbe.
In den jaare 127 heeft Baate, zoon van den Koning der Katten, van Friesche afkomst, met zyn gezelschap zich eerstmaal in de Betuw nedergeslagen: daar hy Baatenburg en andere plaatzen stichte. Zynde de oorsprong van die bekende Bataviers, dewelke nu Hollanders genaamt worden.
In den jaare 120 heeft Frieso de jonge getrouwd de dochter van Ubbe, welkers naame Frouw was. Deze Frieso was de zoon van Gryns, zoon van Gæle, zoon van Haaje, zoon van Frieso de eerste. Hy trok met een hoop over den Fliestroom, en bewoonde het land, dat van hem noch Westfriesland is genaamt, en in dien tyd gebynaamt, kleene Friesen7. Daar bouwde hy, omtrent duizent schreeden van Alkmaar, aan een inham van een arm der Rhyn, die Krabbendam van Kennemerland afscheid, de stad Vroonen, die zo ryk en vermaard door den koophandel wierd. Waar van hedendaags niets meer te zien is8.
In den jaare 71 overleed Ubbe; en Azinga Askon, zyn zoon, quam in zyn plaats: dezelve was een onrustig en eerzuchtig mensch: hy voerde verscheidene doch ongelukkige oorlogen met den Koning van Tongeren en de Baatenburgers.
In den jaare 59 zyn eenige kooplieden uit Indiën, onder den noorder aspunt om, door storm en onweder aan de Duitsche kust vervallen, en, zo men meent, in Friesland aangeland.
Azinga heeft Staveren met muuren omtrokken, en eerst dien naam gegeeven, naar een ruuwen onbeschaafden Staf, hunnen Afgod; daar zy God, na de wyze der ongeloovige volkeren, by in erkentenisse hielden; om dat God de menschen als een staf en leunstok is in alle gevaaren. Want het was by de Duitsche volkeren gemeen, om God door een stok, blok, of steen, op hunne wyze te dienen, door dien zy zulken hoogen achtinge wel van God hadden, dat zy hem met geen duidelyke gelykenisze, het zy van een mensch, of diergelyke konden afbeelden.
In den jaare 10, ter gelegentheid, dat de Romeinen onder hunnen Overste Drusus de Baatenburgers, Geldersche, en nabuurige volkeren overwonnen hadde, heeft hy de Westfriesen ook aangetast, van welke hy jaarlyks slegts een getal ossenhuiden bedong: en, zullende de volkeren over den Eems mede aandoen, hebben de Friesen der Romeinen schepen, die door de ebbe op hunne wadden waren vast geraakt, uit het gevaar van vergaan verlost.
Als Azinga nu in ’t 71ste jaar zyner regeeringe was, is de hoope Izraëls, en de wensch aller Heidenen vervult geworden, als onze Zaligmaker Jezus Christus te Bethlehem, in het Joodsche Land, gebooren wierd, tot troost van die geene, die dien dag der zaligheid voor langen tyd hadden begeeren te zien: terwyl onze Voorvaderen noch in een dikke duisternis van onwetenheid gezeten waren.
In den jaare 2, na de geboorte van Christus, Azinga ziende, dat de Westfriesen, door hulpe der Baatenburgers, onder de Romeinen gebragt, en van de Roomsche Overste Drusus met 50 Schansen langs den Rhyn wel bewaart waren, heeft hij de Baatenburgers geweldig bevogten, en veele ter neder gemaakt. Maar Azinga, door een pyl zwaar gewond zynde, vlugten de Friesen, hem brengende op zyn slot, omtrent een halve myl van Staveren, op de Kreil. De Friesen maakende ondertusschen, buiten zyn bevel, eenen tweeden aanslag, versloegen nochmaals 500 mannen; waar tegen zy 300 Mannen verlooren, en zyn alzo met overwinning en goeden buit weder gekeert.
In den jaare 4 is Diokarus Seegen, neef van Azinga, Ridder geslagen van Brabo, eerste Hertog van Braband, en met groote eere weder in Friesland gekomen.
Ook is by ’t Roode Klif, niet verre van Staveren, een vlamme uit de aarde geborsten, welke 3 dagen duurde. Den 4den dag quam ’er een groote draak regt om hoog uitvliegen, die de aanschouwers een half uur lang geweldig verbaasde, en is weder in de spleete neder gerukt.
In den jaare 5 heeft Azinga die van Tongeren den oorlog aangedaan, en veele van hen verslagen: doch Brabo, Hertog van Braband, die van Tongeren te hulpe komende, hebben zy Azinga gevangen gekregen. Doch om de erkentenisse van Diokarus Seegen, heeft gemelde Hertog hem alleen maar met verachtelyke woorden gestraft9, en doe weder na Friesland gezonden.
In den jaare 6 heeft Tiberius, Veldoverste der Romeinen, Kennemerland ingenomen.
In den jaare 11 is Azinga Askon gestorven: en zyn Neef Diokarus Seegen quam in zyn plaats.
In den jaare 15 heeft hy allomme door geheel Friesland schoolen voor de jeugd ingesteld; en in ’t byzonder schermschoolen binnen de Hoofdstad Staveren en Dokkum; daar ’t volk met allen yver driemaal ’s weeks wierd onderwezen.
In den jaare 16 en 17 zyn de Romeinen met hunne krygsbenden door, langs en om Friesland getrokken, om de nabuurige volkeren te beheerschen; zynde de Friesen met hun in een goed verbond.
In den jaare 29, als de Westfriesen, door de gierigheid der Romeinsche Overste Holle10, byna uitgeput waren, alzo hy van hun afeischte grooter ossenhuiden tot schattinge, als zy konden leveren, zo zyn zy tegen hem opgestaan, en hebben zyne aangestelde Tolmeester opgehangen, en het slot op het Flie, daar hy gevlugt was, sterk belegert. Maar, door den Romeinschen Overste der Duitschers Apronius opgeslagen zynde11, hebben nochtans groote overwinninge tegens de Romeinen gehad: dewelke by de 900 mannen verlooren omtrent het woud Baduhenne; behalven noch 400 soldaaten, die uit vreeze voor de Friesen malkander doodsloegen. Waar door Diokarus ook den toenaam van Seegen schynt bekomen te hebben.
Omtrent den jaare 44, als de Friesen wel met de Romeinen stonden, en dat Diokarus zich ook by den Roomschen Keizer Claudius ten stryde begeeven had, daar hy groote eer behaalde, was ’er een groote hongersnood in ’t land.
In den jaare 46, als Seegen den staat des lands loffelyk bedient had, is hy in tyd van vrede gestorven: en zyn oudste zoon Dibbald Seegen is de zesde Prins der Friesen geworden. Hy was een goedertierend Vorst omtrent zyne onderdaanen: maar aan de andere zyde zeer onrustig, en genegen tot den oorlog. Waarom hy zich naar ’t Roomsche leger in Engeland begaf, daar hy veele ridderlyke daaden uitvoerde: laatende Friesland onder ’t bestier van een aangestelden Landvoogd.
In dien tyd was ’er in Friesland een kloek Ridder, genaamt Idsert Jetse, van een verwonderlyke kragt, waarom ook onder de wandeling Sterke Man geheeten, dezelve was acht voeten in de lengte groot, hy kon in ieder hand een tonne Bier 220 treeden verre dragen, neemende onder ieder oxel12 een kaas, omze van ’t ligchaam te doen afhouden: ook droeg hy 2 mannen een halve myl verre op zyne armen: een onbezuist paard, kon hy met zyn vuist slaan, dat het dood ter aarde viel: en wanneer hy toornig was, derfde hem geen mensch onder de oogen te komen.
Na den jaare 48, is Corbulo, een Romeinsche Overste, de Westfriesen onvoorziens op ’t lyf gekomen, wegens hunne wederspannigheid, daar hier boven van gezegt is: en gyzelaars te pande mede neemende, stelde hun de paalen, daar zy niet over mogten komen. Het welk men meent de Lek te zyn, die hy liet graaven tusschen de Maas en Rhyn, daar nu Holland is.
In den jaare 52 quam Dibbald, van den Roomschen Keizer Claudius grootelyks begiftigt, weder in Friesland: met hem leidende den Overste van Camga; daar het edel geslachte van Camminga uit gesproten is.
In den jaare 55, als Claudius gestorven was, is Dibbald oostwaards opgetrokken, brandende en blaakende zeer verwoed.
In den jaare 59, zyn Vryt of Verritus en Malorix, nevens een goed gezelschap, in gezantschap tot den Keizer Nero naar Rome getrokken, ter oorzaake van de klagten der Romeinen, dat de Friesen hun met de akkerbouw al te na by den Rhyn quamen. Vryt was van ’t Geslachte van Hermana, afkomstig van Manne, die een kindskind was van Frieso de eerste. En Malorix van Camminga. Behalven dat zy van den Keizer groote eerbewyzingen, nevens het burgerrecht van Romen verkreegen, zynde daar ook tot het Christelyk geloove bekeert. En Ægistus, een der 70 Discipelen van Christus, quam met hun in Friesland, om daar ook die leere te verbreiden: doch Seerp, Zoon van Fyt, en derde Priester der Druïden, op ’t Oude Hof te Lewerden13, stond hem zeer tegen. Zo dat hy weinig vrugt in ’t land deed, en wierd van de ongeloovigen dood geslagen.
In den jaare 61, is Dibbald tegen de Duitschers opgetrokken, doch keerde met verlies van 800 mannen schandelyk weder naar huis.
In den jaare 62, quamen de Deenen, opgemaakt14 van de Duitschers, Friesland plonderen en verwoesten 6 geheele jaaren lang; want Dibbald lag ziek te bedde.
In den jaare 69, trok Dibbald met een groote vloot schepen naar Deenemarken, om zyn leed te wreeken.
In den jaare 77 deed hy de Gelderschen den oorlog aan: die hem zo wel onthaalden, dat hy 500 mannen verloor, en hy zelve in een teeringziekte verviel.
In den jaare 85 overleed Dibbald, en wierd te Staveren begraven.
En Tabbe is tot de zevende en laatste Prins van Friesland aangenomen, dewyl Dibbald zonder kinderen was gestorven. Hy was een der voornaamste van Dibbalds Veldoversten, een wreed en onstuimig man. Waarom hy ook geheele 7 jaaren onder den Roomschen Keizer Domitianus ten oorlog trok; laatende Friesland onder een Stadhouder.
In den jaare 94 deeden de Noormannen een tocht op Friesland, dat zy plonderden en veel roof uit haalden. Waar over Tabbe t’huis onboden zynde, zy zich hebben weggemaakt. Hy ondernam eerst met een goede vloot, en doe te land, zyn wraak te neemen; maar had weinig voorspoed.
Omtrent den jaare 100 was Harke, zoon van Seerp, de 4de Priester der Druïden op ’t oude Hof.
En in den jaare 130 is Tabbe, de laatste Prins, gestorven15.