Читать книгу It aade Friesche Terp; of, Kronyk der Geschiedenissen van de Vrye Friesen - Johannes Hilarides - Страница 8
IV. Vreemde Heeren.
ОглавлениеKarel de Groote, Friesland dus onder zyn heerschappye gebragt hebbende, heeft het zelve als een overheerd land of provintie gehouden, en stelde ’er Landvoogden over, die ’t in zynen naam bestierden of regeerden.
Hy nam ook zeer ter harten, dat ’er vroome en geleerde mannen, om de Christenheid yverig voort te planten, wierden naar toe gezonden.
In den jaare 777 is Ludger, die te Wierum in Friesland gebooren was, een man van eene uitsteekende geleerdheid, te Dokkum tot Priester aangestelt, van wege den Bisschop van Utrecht. Deze heeft de ongeloovigen stigtelijke onderwyzing gegeeven, en de afgodery geheel ten lande uitgeroeit.
Gustavus (mogelyk Goffe of Gosling) Forteman heeft te Almeenum, dat nu Harlingen is, een kerk, van hout en met riet gedekt, ter gedachtenisse van den Engel Michaël36, in dezen tyd laaten bouwen, om tot een vergaderplaats der Christenen te dienen. Na welk voorbeeld naderhand veele kerken gemaakt zyn.
In den jaare 779 vielen de Noormannen by Westerbierum, daar boven van gemeld is, in Friesland, en versloegen den edelen Heermana: waarom de Friesen, zeer verbittert zynde, by de 400 Noormannen versloegen, en ontroofden hunnen geplonderden buit. Des de Noormannen, in hunne schepen vluchtende, doorgingen. Maar de Friesen afgetrokken zynde, zo quamen de Noormannen tusschen Kornwerd en Hindeloopen, dat doe noch een dorp was, weder te land, welke plaatzen zy uitplonderden, en daags daar aan verbranden. Doch die van Staveren, het eerste zulks gewaar wordende, verjoegenze nochmaals, veroverden van hen vyf schepen en al dien geroofden buit.
In den jaare 784 zyn de Noormannen wederom met Wydekind, Hertog van Saxen, die door Karel den Groote overwonnen zynde, en in Deenemarken gevlucht was, op de Eems aangekomen: maar wierden door die van Staveren en Ezonstad met een goede vloot schepen van daar gejaagt. Zy noch eens wederkomende, moesten nochmaals het Amelander Gat weder uit: des de Friesen, hunne vyanden te gering achtende, maar zich zelve bedriegende, beslooten hunne vloot te Staveren en Ezonstad op te leggen, als zy deeden. ’t Welk de Noormannen gewaar wordende, zo quamenze onverwagt de Friesen zodanig overrompelen, datze dezelve te vuur en te zwaard verdreven: en dewyl Wydekind en zy zeer hardnekkige afgodendienaars waren, dwongen ze de nieuwbekeerde lieden weder tot hunne afgoden; die zulks weigerden, wierden van hen verdelgt, waar door veelen vermoord wierden, en ten lande uitvlugten; onder welke Ludger en Wydekind zich mede bevonden.
In den jaare 785 is Ludger, als Kerkenleeraar, in de Ommelanden gezonden, op ’t bevel van Karel den Groote; na dat Wydekind by hem weder in genade was aangenomen, en de Friesen ook bevryd waren: daar hy op nieuws veele stichtinge deed.
In den jaare 793 is Radbout in vreemde landen overleden, zonder dat men eigentlyk weet waar ter plaatze.
In den jaare 793 zyn door het doorbreeken der dyken, veele menschen en beesten in Friesland verdronken. Waarom men alomme doe weder Terpen begon te maken, als voornaamentlyk te Koudum, Almeenum, Midlum, Hitsum, Winsum, Tjum, Dronryp en Uitgong, dat nu Berlikum genaamt word.
In den jaare 797 vielen de Deenen met eenige schepen uit Jutland in de Lauwers, daar zy ’t zeer verwoesten en afbranden: doch die van Staveren, Ezonstad en Dokkum rusteden ook een groote vloot uit, waar mede zy naar Jutland voeren, en haalden mede van daar eenen grooten roof.
In den jaare 804 is te Uitgong, nu Berlikum, een wanschapen kind gebooren, zynde ruggelings aaneen, maar anders alle leden tweemaal, of het twee kinderen waren, en is drie weeken oud zynde overleden.
Te dezer tyd woonde te Sixbierum, op het slot Adelen, Konovelle, dochter van Adgild den tweede, zevende Koning van Friesland, welke twee zoonen had, als Fredrik en Alfrik, die zy by den Bisschop van Utrecht liet onderwyzen; welke zo onderwezen waren in geleerdheid, dat dezelve beide, na den dood van den Bisschop, Bisschoppen wierden37.
In den jaare 806 wierd de afgod Foste op Ameland door de Christenen afgebrooken en uitgeroeit. In dit zelve jaar vielen heel zwaare hagelsteenen, zo groot als henne-eyeren, die veel schade deeden.
Ook quamen de Deenen in dit jaar met vyf schepen ’t Flie in, en verbranden Dyxherne en Sixbierum, behalven twee huizen en de kerk, en vertrokken met veel roof.
In dit jaar overleed binnen Staveren de Overste, door Karel den Groote over Friesland gestelt, hebbende 30 jaaren het land geregeert. En na eenigen tyd, quam weder een andere in zyn plaats.
En in dit zelve jaar, op St. Thomas dag, was ’er een zwaare watervloed over Friesland, waar door, zo anderen verhaalen, wel 600 menschen en een groot getal beesten verdronken, en groote schade geschiede.
In den jaare 808 is Olaus, of Oele, zoon van den Koning van Deenemarken, in Friesland gevallen; en de Friesen, door zyne groote krygsmacht, bevreest geworden zynde, ja zo dat de Landvoogd in zyn moed byna bezweek; doch evenwel eindelyk door de Friesen tot den stryd aangemoedigt zynde, hervatten zy gezamentlyk een heldhaftig besluit, en gesterkt met de macht van Gaele, of Jelle (Gellius) Hardeman, Overste van Staveren, na eenige schermutselingen, versloegenze zyn geheele leger, neemende hem zelve, met noch 175 mannen op de Eems gevangen.
In dit jaar wierd te Staveren de St. Nicolaas tooren, daar de afgod Stavo op gestaan had, door onweder van donder en blixem omgeworpen; en wierden veele menschen en beesten gedood. Omtrent dien zelven tyd, liet Igle Tadema, edelman, een zeer diepe put in zyn land graaven, omtrent in ’t noorden van ’t woud Kreil, van gedagten zynde, dat ’er aanstonds water zoude uit komen, doch bleef droog tot aan den avond van den vierden dag. Doe dacht hy een stemme te hooren, die ettelyke maalen riep: Verlaat dit land! Verlaat dit land! Waar op hy een weinig water op den grond van de put ziende, bevond dat het zout als zeewater was. Waarom gemelde put weder toegedempt wierd; om dat men indachtig wierd, als hier boven op het jaar 513 gezegt is, of ’er wel na volgen mogt, ’t geen de Duivel door den afgod Staf gezegt had; te meer, om dat het zelve zynen grootvader ook wedervaaren was. Igle, de derde week daar na stervende, zo verruilde en verkogt zyn zoon Jouke, die hier alleen maar kennis van had, alle zyn’s vaders landen en erven, op de Kreil gelegen; en kogt weêr anderen op Geesterland. Zyn neef, Sibbe Tadema, nam dit zeer euvel op, en vervolgde daarom Jouke zodanig, dat de stammen van Tadema en Rodman, daar gemelde Jouke eene dochter uit trouwen zoude, malkanderen op de bruiloft wreedelyk aanvogten en vernielden, ja zo dat er van beide stammen geen een leevendige ziele overbleef.
In dit zelve jaar quamen twee walvissen, de eene 38 en de andere 29 voeten lang, by Ezonstad, daar nu Emmerzyl is, by Oostmahorn, op strand aandryven. Ook is het paleis van Richold Offe, door een schielyke brand, geheel verteert38.
Ook quamen de Noormannen dit jaar schielyk te Ezonstad, hebbende dezelve ingenomen, geplondert en verbrand. Doch wierd weder haastig opgebouwd. En die van Staveren, Bolswert en Dokkum rusten hier op een Vloot uit tegen de Deenen, Jutten en Noormannen, die malkanderen met rooven en branden aan beide zyden zeer lastig vielen: doch ten laatsten bragten die van Staveren 6 Noordsche schepen met buit te Dokkum op; waar van zy uitdeelinge deeden aan die ’t meeste schade geleden hadden. Ook overleed dit jaar de tweede Landvoogd, die Karel de Groote over Friesland gestelt hadde. Waar na gemelde Koning Karel, inboorlingen uit den Frieschen Adel, tot Landvoogden stelde, in plaats van Franschen.
In dit zelve jaar noch is Magnus Forteman van den Koning tot Landvoogd verkooren, om het land in zynen naam te bestieren, even gelyk als de Franschen naar hunne wetten gedaan hadden: deze Magnus was een zoon van Gosse Forteman, waar van boven op ’t jaar 777 is gemeld.
In den jaare 809, als ’er te Romen tusschen den Paus en eenige Edelen een twist ontstaan was, waar door geheel Italien in oproer quam, en de Saraseenen in het land vielen, is Karel, met een groote macht, om zulks te dempen, derwaarts heen gerukt. Zo dra Forteman dit vernomen hadde, heeft hy de Friesen mede aangeport, om by deze gelegentheid, dewyl zy nu doch rust van de Noormannen hadden, den Keizer en de Franschen door gedienstigheid te helpen, om dezelve meer tot hunne gunst te trekken, en of ’er eens eene deur tot hunne voorige vryheid konde geöpent worden. Waar op gemelde Magnus, by gemeenen raade en bewilliging, met veele gewapende Friesen, na veele uitgestaane moeijelykheden, tot voor Romen is gekomen: gevallig ter zelver tyd, als de Romeinen een uitval op den Keizer deeden; het welk zy ziende, booden den Keizer hunne dienst aan, met gereedheid om op die uitgevallene Romers een kans te waagen. De Keizer hun verzoek toestaande, sloegen zy aanstonds hand aan ’t werk, en bragten het, na eenige schermutselingen, zo verre, dat zy gemelde Romeinen weder naar binnen dreeven, en mede ter poorten indringende, maakten de Friesen zich meester van de stad; en Magnus plante zyn vendel op het hooge raadhuis, dat de Romeinen Capitolium noemen, hoe dat het de Franschen ook speet. Om welke daad Karel de Groote en Paus Leo de derde, de Friesen groote aanbiedingen van goud en zilver deeden: doch zy zulks van de hand wyzende, gaven te kennen, dat het hen alleen om de vryheid te doen was. Waar op zy van den Keizer en Paus, met een breedluidende Vrybrief voorzien zynde, op vrye voeten wierden gestelt, gelyk als zy ten tyde van Karel Martel waren geweest. Na hunne wederkomst wierd deze Vrybrief, met groote vreugde door Magnus in den Dom of Kerk te Almeenum ter bewaaringe gebragt, benevens een Vendel. Alwaar de Roomschgezinde wonderlyke vertellingtjes van weeten te verhaalen: dat de Harlingers noch, met den stryd van den Opperengel Michaël tegen den Draak, daar in geschildert, by hun stads Wapen voegen: en voert noch by ons den naam van Magnus Faene.
In den jaare 810 zyn de Deenen, ten beveele van hunnen Koning Gotrik39 met een vloot van 200 schepen, zeer schielyk aan de Friesche kust gekomen; en hebbende eerst de vooreilanden afgeloopen, wierden de Friesen in de derde slag overwonnen, en in Deensche slaavernye gebragt; moetende jaarlyks een schattinge van 200 ponden zilver opbrengen40. Om welke schattinge te ontfangen, heeft der Deenen Koning Landvoogden gestelt, en bouwde een tolhuis van 240 voeten lang, en in 12 egaale vertrekken afgedeelt; in welker eerste de Tolmeester of Landvoogd zich plaatste, en hebbende in de achterste een koper bekken geplaatst, alwaar de schatpenningen moesten in geworpen worden, dat dezelve klonken, of mogt voor geen betaalinge verstrekken, by aldien gemelde Tolmeester het geluid niet hadde gehoort.
En verder word verhaalt, dat Gotrik mede gebood, dat de deuren van der Friesen huizen alle tegen het noorden moesten geplaatst worden, en van zo een laagte, dat de Friesen, niet zonder kniebuiginge, daar konden uit of in gaan: op dat zy in erkentenisse zouden houden, wie hun Landsheer was; en dat zy, ten teeken van slaavernye en dienstbaarheid, ook houte halsbanden moesten draagen, die van rys en tienen te zamen gevlochten waren.
Deze slaavernye der Friesen by Karel den Groote vernomen zynde, zo verzamelde hy zeer spoedig uit alle omleggende landen veel krygsvolk byeen: doch, voor hy noch in aantocht was, wierden hem andere zwaarigheden geboodschapt; als de dood van zyn zoon Pipyn; gezanten van Constantinopolen en Corsica; behalven een gerucht, dat de Deenen weder naar hun land waren vertrokken, om dat hunne Koning, door gemaakte verbintenissen, om ’t leeven was gebragt. Alle redenen, waarom Karel zich weder naar Aken heeft begeeven. En de Friesen, de handen nu ruim krygende, tasten hunne vryheid weder aan, voorneemende dezelve met alle mogelyke middelen tegen alle vyandelyke aanvallen te verdeedigen. Dus quam het bestier weder tot de volgende