Читать книгу It aade Friesche Terp; of, Kronyk der Geschiedenissen van de Vrye Friesen - Johannes Hilarides - Страница 6
II. Onder zeven Hertogen.
ОглавлениеIn het zelve jaar 130 quam Askon in zyn vaders plaats, die zich, naar de manier der Romeinen, Hertog liet noemen.
Sinne, de 5de Priester der Druïden, schreef in deze tyden tot Askon: om de Christenen uit het land te verjaagen, en de Afgoden des lands, na ouder gewoonte te dienen.
In den jaare 155 is ’er weder eene groote vlamme op ’t Roode Klif uitgeborsten, ter zelver plaatze, als boven verhaalt is: en alzo de menschen, daar omtrent woonende, daar zeer bevreest voor wierden, vroegen zy hunnen Afgod Staf: Wat daar van worden zou? Zo antwoorde hun de Duivel door den Staf, als eertyds tot Eva door de Slang. Dat zy voor dit vuur niet behoefden te vreezen; om dat ’er na eenigen tyd wel wat kouds op mogt volgen.
In den jaare 163 deeden de Friesen, met de Oosterlingen en Katten een inval in Frankenland, daar zy ’t zeer verwoesten.
In den jaare 164 is in het zuidwesten, omtrent een halve myl van Staveren, een put gegraven, die zo veel zout water opgaf, dat men vreesde het geheele land zoude onderloopen. Waar over den Afgod Staf nochmaals om raad gevraagt zynde, hun ten antwoord gaf: het bloed van een driejarig kind daar in te gieten. Dat gedaan wierd, en waar na het ook ophield, dat ’er zelf geen water meer in de put bleef. Zo snakt de Duivel naar menschen bloed.
Askon deed verscheidene fraaije dorpen stichten, als Westerbierum16, niet verre van Flieland; en Dyxhorne, tusschen Almeenum, dat nu Harlingen genaamt word; Ter Schelling17 en Westerbierum, die nu beide door de zee verdronken leggen.
In den jaare 168 zyn 2 Meereminnen uit de Lauwers opgekomen; en door Friesland omzwervende, tot verwondering van veele lieden, hebben zich eindelyk by Westerbierum, van waar zy gekomen waren, weder ondergedompelt.
In den jaare 173 is Askon, na een vreedzaame en loffelyke regeeringe, mede gestorven. Hy liet 4 zoonen na, namentlyk, Adelbold, Tiete, Richold en Radbout. Radbout vertrok naar Friesland, alwaar hy trouwde, en een zoon won, welke was Diderik, eerste Hertog van Westfriesland: van wien naderhand de Hertogen en Koningen van Westfriesland voortgesprooten zyn.
Maar Adelbold wierd de 2de Hertog in zyn’s vaders plaatze; en aanstonds beoorloogde hy zyne nagebuuren.
In den jaare 174 vertrok zyn Broeder Tiete naar Romen: alwaar hy zich in goede konsten, en byzonder in die van de welspreekentheid oeffende. Waarom hy ook by den Keizer Antoninus, de Philosooph, wel bemint was.
Na den jaare 175 had Godefroy Brabo, de zesde Hertog van Braband, oorlog met de Romeinen; daar Adelbold en Tiete hem met hun volk te hulpe quamen: alwaar Tiete, om zyn ongemeene dapperheid, Ridder geslagen wierd van Brabo.
In den jaare 178, als Keizer Antoninus oorloogde met de volkeren, die tegen de Romeinen opstonden, heeft Adelbold zyn Broeder Tiete met hulpbenden tot den Keizer gezonden: die daar over zeer verblyd was, en zyne vyanden vrees aanjoeg, alzo zy op die tyding de vlugt namen.
In den jaare 180 vielen de Friesen met een groote furie in Walsland, afloopende of bedervende al wat hun voor quam; waar doorze by hunne vyanden een grooten naam en verbaastheid hebben gemaakt.
In den jaare 183 hebben de Wenden en Gotten, uit de Noordsche Landen opgeborsten, verscheidene volkeren overvallen. En van de Deenen afgekeert, quamen ze over de Elve, neemende hun zitplaats aan beide de zyden van de Weezer; en wierden van dien tyd af Oostfaalingen, nu Oosterlingen en Westfaalingen, geheeten. Van welke 1500 dachten in Friesland te vallen: maar wanneer zy zagen, dat de Friesen aan de andere zyde van de Eems goede beschansingen hadden, derfden zy niet onderneemen om over te komen. Waar op Tiete, hun van achteren bespringende, alle heeft geslaagen, behalven 400, die den Eems overzwommen; doch in Adelbolds handen vervielen, en die ’er goede buit van maakte.
In den jaare 186, als Adelbold krank was geworden, wilde hy zyn broeder Tiete de landbestiering opdraagen. Welke het ernstig weigerde, doch echter moest aanneemen. Na welken tyd Adelbold noch veele jaaren leefde.
Tiete Bojokalus, mogelyk Beukels, was de 3de Hertog van Friesland18.
In den jaare 187 wierd hy ingehuldigt, en regeerde het land met groote voorzigtigheid, houdende alomme vrede, zo buiten- als binnenslands.
In den jaare 208 Adelbold gestorven zynde, is met een ongemeene pracht te Staveren in de groote kerk begraven.
In den jaare 217 is voor de derdemaal op het Roode Klif eene vlamme opgeborsten, doch 18 treeden westelyker, als waar van wy hier boven gezegt hebben; dezelve vertoonde zich 11 dagen lang, tot verschrikkinge van die daar omtrent woonden. Tiete, na dat hy den Afgod Staf 3 dagen lang brandoffer toegedient hadde, zo gaf denzelven tot antwoord: Dat door ten gewapend Ridder 3 kannen water, uit de Noordzee gehaalt, moest in gegooten worden; alzo het anders niet zoude uitgaan. Zulks gedaan wordende, zo verdween de vlam. De Duivel kon ligt genoeg zien, dat het land door de slag van het water geweldig ondermynt wordende, de Noordsche golven daar wel haast haaren loop zouden neemen.
In den jaare 240 is Tiete overleden: en zyn neef Ubbe, zoon van Richold, Tietes Broeder, is in ’t zelve jaar tot 4de Hertog verkooren. Door dien hy zeer vredelievend was, heeft hy ’t Land met treffelyke gebouwen, sterktens, vestingen, dorpen en steden verheerlykt. In ’t 2de jaar van zyne regeeringe bouwde hy in Westfaalen, dat hy met volk bezet hadde, een slot, geevende het zelve den naam van Tiete, na zyn oom, of Tietenburg19. Het zelve is nu een stad, maakende met het omleggende gewest het graafschap uit, voerende beide den naam van Tekelenburg, en in zyn wapen noch tweemaal 3 Plompen, nevens 2 Ankers, uit het oude Friesche wapen.
In den jaare 248 stichte Ubbe aan de Lauwers een sterk kasteel, ’t welk hy den naam gaf van Dokkenburg, dat zo veel gezegt is als Havenslot; want Dokke, zeggen de Geleerden, is in oud Duitsch een haven, doch word in Friesland ook in de beteekenis van een kinder poppetje gebruikt. Gemelde kasteel was zeer bequaam, om de haven tegen de zeeroovers te beschermen. Naderhand is ’er de stad Dokkum van geworden. Staveren heeft hy veel vergroot, en met heerlyke gebouwen aanzienlyk gemaakt.
In den jaare 260, ten tyde als Hertog Haron een Heer des lands was, is ’er naauwelyks eenig landschap in gantsch Duitschland geweest, of het brande en blakerde van oorlog. In Zweeden, Noorwegen, Hessen, Friesland, enz. was alles op de been. Van dezen Haron zoude het dorp Haren alhier zyne benaminge ontfangen hebben.
In den jaare 279 vielen de Baatenburgers in Friesland, en deeden veel quaad, eer de Friesen zich verweeren konden: maar als Ubbe hen met een party volk20, zo spoedig als hy ’t zelve byeen konde krygen, tegen quam, wierd ’er aan weêrskanten hardnekkig gevogten, en vielen wederzyds wel omtrent 500 mannen.
In den jaare 289 zyn de Hollanders, Friesen, Drenthers, enz. in den winter, als de wateren bevrooren waren, met een schrikkelyk groot krygsheir den Rhyn gepasseert; inneemende de landen aan geene zyde dezelve gelegen, doodslaande en verwoestende voorts alles, daar maar Roomsche bezettinge inlag.
In den jaare 299 overleed Ubbe, en wierd te Staveren, by zyn oom Tiete, in de groote kerk begraven.
Om dat zyn oudste zoon Odilbald by den Keizer Diocletianus, wegens het inneemen van de stad Alexandria, in groote achting was, en hem tot wigtige zaaken in Egypten groote dienst deed, zo wierd Haron, Ubbes jongste zoon, tot 5de Hertog van Friesland verkooren, en trouwde de dochter van den Koning der Deenen.
In den jaare 308 en eenige volgende jaaren, heeft Constantinus Magnus, Roomsch Keizer, deze landen wederom onder zyn gehoorzaamheid gebragt; doende de guarnisoenen versterken, nieuwe kasteelen bouwen, en de oude verbeteren21. Voorts alle de geene dreigende, die zich in volgende tyden zouden roeren, hen te vuure en zwaarde te zullen vervolgen.
Omtrent den jaare 312 is Westfriesland, dat dus lang als verlaaten en woest had gelegen, van 5 voornaame mannen begonnen bebouwd te worden, en met dorpen en heerlykheden versiert. Waar van Diderik, zoon van Radbout, zoon van Askon, eerste Hertog der Friesen, wel de grootste aanleider was: dezelve heeft ook het eerste ontwerp van Medenblik gemaakt, en tot een Hoofdstad van Westfriesland gestelt.
In den jaare 334 heeft Diderik, door deze nieuwe heerlykheden verhovaardigt zynde, den naam van Koning willen voeren. Waarom Haron, Hertog der Friesen, hem zo met wapenen te keer ging, dat hy binnen 3 dagen te Staveren quam; en gemelde Diderik dwong zyne Koninglyke Kroon af te leggen. En Diderik, als overwonnen, zynen overwinnaar om vergiffenisse bad, die hem eindelyk toestond Hertog van Westfriesland te blyven: doch met eene eeuwige onderwerpinge onder hem en zyne nakomelingen. Diderik had een zoon en zoons zoon, die beide Lem of Willem genaamt waren. Van de laatste draagt Haarlem zynen naam.
Van dien tyd af is de naam van Westfriesland geweest: ook zyn de inwoonders doe Friesche Buinen, dat is Plompaarts, (Frisiabones) genaamt22.
In den jaare 335 is Haron by ’t Roode Klif overleden, en te Staveren by zynen vader in ’t graf gelegt.
Odilbald, Harons zoon, wierd aanstonds tot 6de Hertog verkooren. Hy was een dapper krygsman, en tot de landbestiering wel onderwezen.
In den jaare 339 heeft hy Staveren noch wyder uitgezet, en hooger en breeder muuren daarom getrokken, en met diepe wyde gragten voorzien, en met heerlyker vryheden begiftigt. Het land liet hy alomme met meer buurten en dorpen bezetten, en dezelve met volk bewoonen. Aan de Lauwers, tusschen Dokkenburg en Schiermunniksoog, heeft hy mede een stad doen bouwen, die Waarden wierd genaamd, om het land voor zeerooveryen te beschermen.
In den jaare 344 zyn de Westfaalingen, met die van Angria23, hunne gebuuren, tusschen de Eems en de Lauwers, daar nu Groningerland is, ingevallen. Doch Odilbald heeft niet alleen hunnen roof ontjaagt, maar hen zelve in hun land vervolgt, dat hy onder zyn gebied bragt, en eenen Igle Laskon tot Overste daar in gestelt, die ’t ook 65 jaaren trouwhartig bewaarde. Ook bouwde hy aldaar tot zekerheid 3 kasteelen, als in Angria, Soest en der Yburg: welke 2 laatste nu steden van die naamen zyn. Na gemelde overwinning, vertrok Odilbald weder tot zyn slot Dokkenburg.
Hy bequam ook na eenige dagen tyding van den inval der Baatenburgers in Friesland. Dewelke van hem aangetast zynde, bleeven ’er wederzyds omtrent 400 dood: doch de Baatenburgers vlugtende, nam hy eenige van hunne sterktens in, en versloeg noch van de vlugtelingen wel 250 vyanden: keerende met goeden buit weder te rugge. En leefde voortaan gerust, zonder eenige oorlogen.
In den jaare 357 verbrande de onlangs gebouwde stad Waarden geheel af.
In den jaare 359 overleed Odilbald, tot droefheid van zyn volk.
In ’t begin van den jaare 360 is Odolf Haron, de laatste Hertog verkooren. Zyne genegentheid was zeer tot den oorlog, en was door Laskon in den wapenhandel wel geoeffent en onderwezen.
In den jaare 368 zyn die van Angria, de Westfaalingen en Gelderschen tegen Igle Laskon opgestaan. Doch Haron met een machtig leger afkomende, versloeg hen, plonderde Gelderland, en bragt het onder zyn gebied.
Niet lang daar na zond Igle aan Haron een wolf, die over den huid met veelerlei zeldzaame afbeeldzels van hoofden bezet was. Haron vereerde denzelve aan den Keizer Valentinianus, als een wonderschepzel.
In den jaare 376 vergaderde Odolf een grooten hoop volk by Staveren en Dokkenburg, waar mede hy in ’t oost en zuidoost is opgetrokken, neemende aldaar verscheidene vestingen in, die hy met volk bezette.
In den jaare 377, heeft Odolf de afgebrande stad Waarden weder opgebouwt, en Ezonstad genaamt, daar nu Emmerzyl is24.
In den jaare 385 kon Friesland zyne Inwoonders niet voeden, alzo de traage akkerbouw schaarsheid in levensmiddelen voortbragt, zo dat by gemeenen raade wierd goedgevonden, een gedeelte strydbaare mannen by lotinge uit te kiezen, om een ander land op te zoeken: ja de Hertog Odolf was zelve zo toegeevende, dat hy deze lotinge mede over zyne eigene zoonen liet gaan, en het lot mede op hen is gevallen: des Hengst en Hors, zyne zoonen, tot Hoofden van ’t uitgelote volk gestelt zynde, hebben den Eiderstroom aangedaan, en aldaar zich nedergeslagen: want zy aan ’t Hof van den Keizer Valentinianus zeer wel in krygs- en staatszaaken onderweezen waren; als ook by Karel Taxander, 10de Hertog van Braband, groote proeven van kloekmoedigheid hadden gegeeven; en ook by Laskon lang in Westfaalen geweest waren. Het land, dewyl het laag en broekig was, wierd met dyken en sluizen, tot haar gebruik ten nutte gemaakt: en gaven ’t den naam van kleen Friesland, vervattende het land dat men nu Eiderstede, Angelen en Strantfriesen noemt25.
In den jaare 389 hebben de volkeren dezer landen aan de Romeinen schattinge geweigert te geeven, en daar by hunnen Raadsheer Sisinus met al zyn volk doodgeslagen. Daar op togen zy langs den Rhyn, en vielen zeer schrikkelyk op de Romeinen in, om hen uit het land tusschen Rhyn en Maas gelegen te verdryven; doch te sterken tegenstand vindende, moesten zy vrugteloos weêr te rug trekken.
In den jaare 420 hebben deze volkeren wederom een schrikkelyk krygsheir byeen gezamelt, en in de wapenen gebragt; vallende voorts by Doesburg over den Rhyn, en hakten alles, wat zy van de Romeinen op de been vonden, kapot; voorts het gansche land doorstroopende, namen zy alle steden en sterktens tusschen Rhyn en Maas in bezettinge, en bevolkte dezelve met hun eigen natie.
In den jaare 429 zyn in Friesland, alschoon Haron en de zyne afgodendienaars waren, door de Christenen 4 kloosters gesticht.
In den jaare 432, Haron, wegens zynen ouderdom, de regeering moede geworden zynde, heeft met goedvinden van de Staaten des Lands, zyn zwager Offe in deszelfs plaatze gestelt.