Читать книгу Wonderlijke avonturen van een Chinees, gevolgd door Muiterij aan boord der 'Bounty' - Jules Verne - Страница 8
V.
ОглавлениеWaarin Lé-ou een brief ontvangt, dien ze veel liever niet zou gekregen hebben.
»Heb je nog geen brief voor mij?”
»Wel neen, mevrouw!”
»Wat valt de tijd mij van daag lang, moedertje!” Dit zeide de bekoorlijke Lé-ou dien dag reeds voor den tienden keer in het boudoir van hare in de avenue Cha-Coua te Peking gelegen woning. Het »moedertje” dat haar antwoordde en waaraan zij dien naam gaf overeenkomstig het Chineesche gebruik waar het dienstboden van zekeren leeftijd geldt, was de knorrige en onaangename juffrouw Nan.
Lé-ou was op achttienjarigen leeftijd gehuwd met een letterkundige van den eersten rang, die aan het beroemde Sse-Khou-Tsuane-Chou medewerkte1. Deze geleerde heer was meer dan dubbel zoo oud als zij en stierf drie jaar na de voltrekking van het huwelijk.
De jonge weduwe stond dus, nog geen een-en-twintig jaar oud, alleen op de wereld. Kin-Fo zag haar op een reis die hem omstreeks dezen tijd te Peking bracht. Wang kende haar van vroeger en had de aandacht van zijn onverschilligen leerling op deze bekoorlijke verschijning gevestigd. Toen was langzamerhand bij Kin-Fo het denkbeeld gerijpt om eene afwisseling in zijne tot nog toe gevolgde levenswijze te brengen door een huwelijk aan te gaan met de schoone weduwe en Lé-ou was niet onverschillig voor het voorstel dat haar gedaan werd. En thans zou het huwelijk, zeer tot genoegen van Wang, gesloten worden, zoodra Kin-Fo, na te Shang-Haï de noodige beschikkingen gemaakt te hebben, te Peking teruggekeerd was.
In den regel hertrouwen weduwen niet in het Hemelsche rijk. Niet dat zij daar zelf iets tegen zouden hebben—evenmin als hare lotgenooten in westersche landen—maar omdat niemand haar vraagt. Als Kin-Fo eene uitzondering maakte op dezen regel, dan bewees dit alleen dat Kin-Fo een zonderling was. Lé-ou zou door haar tweede huwelijk wel het recht verbeuren om onder de »paé-lous” door te gaan, de eerebogen die de Keizer somtijds doet oprichten voor vrouwen die zich onderscheiden hebben door getrouwheid aan haren overleden gemaal; zooals bijvoorbeeld de weduwe Soung, die het graf van haren echtgenoot niet wilde verlaten, de weduwe Koung Kiang, die zich een arm afhakte, de schoone weduwe Yen-Tchiang, die haar gelaat verminkte ten teeken van rouw. Maar Lé-ou was twintig jaar en niet zoo eerzuchtig. Zij zou dus weder dat leven van gehoorzaamheid gaan leiden, dat de vrouw in eene Chineesche huishouding beschoren is, niet meer over dingen spreken die buiten het huis voorvallen, de voorschriften van het boek Le-nun over de huiselijke deugden, en van het boek Nei-tse-pien over de plichten van het huwelijk opvolgen en weder die achting genieten, welke men in de hoogere Chineesche kringen voor de vrouwen koestert; want daar is de vrouw volstrekt geen slavin, zooals men gewoonlijk gelooft. Lé-ou was dus zeer ingenomen met het denkbeeld; zij was verstandig en goed onderwezen, zij wist welke plaats haar wachtte in het huis van den schatrijken maar zich steeds vervelenden Kin-Fo en voelde zich tot hem aangetrokken, ook door het denkbeeld dat zij hem zou kunnen bewijzen dat men op de wereld wel degelijk gelukkig kan zijn.
De geleerde had zijne jonge weduwe goed verzorgd achtergelaten, doch meer ook niet. Haar woning in de avenue Cha-Coua was dus zeer gewoon. De onhebbelijke Nan was de eenige dienstbode die zij hield, doch Lé-ou was aan hare slechte manieren gewend en stoorde er zich niet aan, ofschoon als regel de Chineesche dienstboden niet met de gebreken van Nan behept zijn.
Lé-ou hoorde: »Liefste jongste zuster.” Bladz. 40.
De schoone Lé-ou vertoefde bij voorkeur in haar boudoir, dat zeer eenvoudig gemeubeld was, als men de kostbare geschenken uitzondert, die Kin-Fo haar in de beide laatste maanden had gezonden. Aan den muur hingen eenige schilderijen, waaronder een meesterstuk van den ouden schilder Huan-Tse Nen2, dat de aandacht van kenners zou getrokken hebben, te midden van ettelijke echt chineesche aquarellen met groene paarden, violetkleurige honden en blauwe boomen van den een of anderen modernen kladschilder. Op eene verlakte tafel lagen, als groote kapellen met uitgespreide vleugels, de waaiers, die afkomstig waren van de beroemde school van Swatow. Porceleinen hangers prijkten met elegante festoenen van kunstbloemen, die zoo keurig gemaakt worden uit het merg der »Arabia papyritera” van het eiland Formosa en die in frischheid wedijverden met de witte waterleliën, de gele goudsbloemen en de roode Japansche lelies, die in fraai gesneden houten bakken stonden. Over het geheel wierp de zon, door de gevlochten bamboezen jalousieën voor de vensters, die als een zeef de grove stralen er buiten sloten, slechts een getemperd licht. De eigenaardige pronk van het boudoir werd voltooid door een prachtig vuurscherm, kunstig samengesteld uit sperwerveeren, die zoo geschikt waren dat de vlekken eene groote pioenroos vormden—zooals men weet het zinnebeeld der schoonheid in het Hemelsche Rijk;—door twee volières in den vorm van pagoden, waarin de veelkleurige vogels van het oosten hetzelfde verrassende effect deden als de gekleurde glaasjes in een kaleidoscoop;—door eenige aeolische »tié-maols”, waarvan de glazen balletjes door hunne onderlinge aanraking, als zij door den wind bewogen werden, steeds afwisselende harmonische accoorden aangaven;—kortom door allerlei kostbare kleinigheden, waaraan eene vriendelijke gedachte aan den afwezigen vriend verbonden was, die sedert eenigen tijd Shang-Haï als het ware geplunderd had om de jonge vrouw verrassingen te kunnen bezorgen.
»Nog geen brief, Nan?”
»Wel neen, mevrouw, nog niet!”
’t Was een schoone vrouw, die jonge Lé-ou, zelfs voor oogen die aan Europeesche schoonheden gewoon zijn. Haar teint was niet geel maar blank, hare oogen liepen bij de slapen slechts nauw merkbaar iets naar de hoogte, in hare zwarte haren waren met groene gitten eenige perzikkenbloesems vastgestoken, hare tanden waren klein en blank, hare wenkbrauwen slechts even met wat Oost-Indischen inkt aangestreken. Zij gebruikte geen blanketsel of poudre-de-riz voor hare wangen of karmijn voor haar bovenlip of een der andere kunstmiddelen bij Chineesche schoonen in gebruik en waarvoor het keizerlijke hof jaarlijks alleen tien millioen sapeken uitgeeft. De jonge vrouw kon die kunstmiddelen ontberen. Zij verliet hare woning in Cha-Coua slechts hoogst zelden en had dus dat masker niet noodig waar de andere vrouwen niet buiten kunnen, zoodra zij zich in het openbaar vertoonen.
Wat het toilet van Lé-ou betreft, men kan zich niets eenvoudigers of eleganters voorstellen. Een lang overkleed met vier openingen met breed galon geboord; daaronder een geplooide rok; op haar borst de vierkante borstlap, omzet met soutache, waardoor zich gouddraad slingerde; een wijde pantalon om de enkels sluitende en daar nog iets van de nankin zijden kousjes zichtbaar latende, terwijl hare voeten in fraaie pantoffels staken. Meer had de jeugdige weduwe niet noodig om zeer bekoorlijk te zijn; alleen moet er nog bijgevoegd worden, dat hare handen fijn en blank waren en dat zij hare lange rose nagels beschermde door platte zilveren ringen, welke zij om de vingertoppen droeg en die zeer fijn bewerkt waren.
En hare voeten? Wel, hare voeten waren klein, doch niet als een gevolg van die barbaarsche gewoonte om ze te verminken, eene gewoonte die meer en meer verloren gaat, maar omdat de natuur ze haar klein geschonken had. Het bedoelde gebruik is omstreeks zeven eeuwen geleden in zwang gekomen en dankt waarschijnlijk zijn ontstaan aan eene prinses die zelve een lichaamsgebrek had. De eenvoudigste bewerking is, dat op zeer jeugdigen leeftijd de teenen onder den bal der voet vastgebonden worden, terwijl de hiel vrij blijft; zoodoende wordt de voet een soort van kegel en het loopen zeer bemoeilijkt. Gelukkig gaat dit meer en meer uit de mode sedert den inval der Tartaren en van de tien Chineesche vrouwen zijn er tegenwoordig geen drie meer, die tengevolge van de in hare jeugd ondergane bewerking thans aan de voeten verminkt zijn.
»Er moet van daag een brief komen!” herhaalde Lé-ou. »Ga nog eens kijken, moedertje!”
»Er is er geen, er valt niets te kijken!” antwoordde juffrouw Nan zeer oneerbiedig, terwijl zij brommende de kamer uitging.
Lé-ou wilde nu door aan het werk te gaan haren gedachten een anderen loop geven. Zij waren echter weer dadelijk met Kin-Fo vervuld, want het werk dat zij opnam bestond uit een paar voor hem bestemde pantoffels, die in China altijd door de vrouw des huizes gemaakt worden. Zij stond weder op, nam een paar meloenpitten uit een bonbondoosje, kraakte die tusschen hare fijne tanden en nam een boek, de Nushun, een boek vol goede lessen waarvan elke brave vrouw hare dagelijksche lectuur behoort te maken.
»Even als de lente het beste jaargetijde is voor den veldarbeid, is de ochtendstond het beste gedeelte van den dag.
Sta vroeg op en geef niet toe aan de verlokkingen van den slaap.
Zie uwe moerbeziënboomen na en uw vlas.
Spin uwe zijde en uw katoen.
De deugd der vrouw bestaat in arbeidzaamheid en zuinigheid.
De buren zullen u prijzen....”
Het boek viel weder dicht. Lé-ou dacht zelfs niet aan hetgeen zij las.
»Waar is hij?” vroeg zij zichzelve af. »Hij is zeker naar Canton gegaan! Is hij al uit Shang-Haï terug? Wanneer komt hij te Peking aan? Heeft hij eene goede reis gehad? Moge de godin Koanine hem nabij zijn!”
Aldus peinsde de jeugdige weduwe in haar onrust. Vervolgens dwaalden hare oogen naar een tafelkleed, zeer kunstig samengesteld uit duizenden kleine stukjes, een soort van mozaïek van doek naar Portugeeschen trant bewerkt, een eend met hare jongen voorstellende als het zinnebeeld der trouw. Daarna trad zij op een der bloembakjes toe en plukte er in het wilde een bloem uit.
»Ach!” sprak zij, »’t is geen bloem van den groenen wilg, het zinnebeeld der lente en der vreugde! ’t Is een goudsbloem, het beeld van den herfst en de droefheid.”
Zij wilde zich verzetten tegen den angst die zich thans meer en meer van haar meester maakte. Daar was haar luit; hare vingers gleden over de snaren, hare stem neuriede de eerste woorden van het lied der »Ineen gesloten handen”, maar zij kon niet voortgaan.
»Vroeger kwamen zijn brieven altijd geregeld,” dacht zij, »en toch was ik toen reeds ongeduldig! Hoe verslond ik ze altijd met de oogen! Of in plaats van zijn schrift ontving ik zijn eigen stem, die mij door het instrument daar ginds overgebracht werd!”
Lé-ou zag naar den phonograaf, die op een verlakt dientafeltje stond en volkomen gelijk was aan dien van Kin-Fo te Shang-Haï. Beiden konden daardoor dus met elkander spreken, of liever elkanders stem hooren, hoe groot ook de afstand was die hen scheidde... Maar heden, evenals gisteren en eergisteren, zweeg het instrument en bracht het de gedachten van den afwezigen vriend niet over.
Op dit oogenblik trad haar dienstbode binnen. »Daar hebt u nu uw brief!” zeide zij, en vertrok weder, na Lé-ou eene gefrankeerde enveloppe ter hand gesteld te hebben.
Op de lippen der jonge vrouw verscheen een glimlach en hare oogen werden verlevendigd. Zij scheurde snel het couvert open, zonder het eerst te bezien, zooals zij anders altijd deed....
Er was geen brief in de enveloppe, maar een van die papiertjes met langwerpige strepen en indrukken, die, als zij in het phonografische toestel geplaatst worden, al de buigingen der menschelijke stem weergeven.
»O, dat is mij nog aangenamer!” riep Lé-ou verheugd uit. »Ik zal hem nu ten minste ook hooren spreken.”
Het papier werd op de daarvoor bestemde plaats gelegd en het instrument in beweging gebracht. Lé-ou, naderbij komende, hoorde eene bekende stem, die deze woorden tot haar sprak:
»Liefste jongste zuster, het verderf heeft mijne rijkdommen vernietigd, even als de herfstwind de bladeren der boomen verspreidt! Ik wil u niet ongelukkig maken door u in mijn ongeluk te doen deelen! Vergeet hem die door tienduizend rampen getroffen is!
»Uw troostelooze Kin-Fo.”
Welk een slag voor de jonge vrouw! Een leven nog bitterder dan de bittere gentiaan zou nu haar deel worden. Ja, de wind veegde haar laatste hoop weg met de fortuin van hem dien zij beminde! Was de liefde, die Kin-Fo voor haar koesterde, dan voor altijd verdwenen? Geloofde haar vriend dan alleen aan het geluk dat men voor geld koopen kan? Arme Lé-ou, zij geleek nu op een vlieger waarvan het touw gebroken is en die hulpeloos ter aarde stort.
»Kent u Deparcieux?” Bladz. 46.
Nan werd geroepen en kwam binnen. Zij haalde hare schouders op en legde hare meesteres op haar »hang” neder. Maar ofschoon dit een van die eigenaardige kunstmatig verwarmde bedden was, hoe koud voelde zich de ongelukkige Lé-ou. Wat duurden de vijf waken van dezen slapeloozen nacht haar lang!
1 Dit werk waaraan men in 1773 begon, moet honderd en zestigduizend deelen groot worden; het acht en zeventigduizend zevenhonderd acht en dertigste is thans gereed.
2 De roem der groote meesters is tot onzen tijd blijven voortleven in tal van overleveringen en anekdoten. Men verhaalt bijvoorbeeld dat in de derde eeuw zekere Tsa-Pou-Ying een vuurscherm voor den Keizer geschilderd en daarop hier en daar een vlieg afgebeeld had. Toen de Keizer dit werk zag, verheugde het den kunstenaar niet weinig dat zijne Majesteit een doek nam om er die vliegen af te jagen.
Niet minder beroemd was Huan-Tse-Nen, die omstreeks het jaar 1000 leefde. Op de wanden van een der zalen van het paleis, die hij bewerken moest, schilderde hij eenige faizanten. Toen eenmaal eenige vreemde gezanten den Keizer in de zaal eenige valken ten geschenke kwamen aanbieden, schoten deze, zoodra zij de faizanten gewaar werden recht op die geschilderde vogels toe, natuurlijk meer tot nadeel van hun eigen kop dan tot bevrediging van hun roofzuchtig instinct.