Читать книгу De Scherpschutters van Zuid-Afrika: Een Verhaal uit den Vrijheidsoorlog 1880-81 - L. Penning - Страница 4

HOOFDSTUK II.

Оглавление

Inhoudsopgave

Wat was er in de Transvaal gebeurd?

De Engelsche regeering had, tegen alle recht en billijkheid in, er voor gezorgd, dat de Kafferstammen vuurwapens konden verkrijgen. Dat prikkelde hun strijdlust, en wat was natuurlijker, dan dat de Transvaalsche Boeren, die midden onder de Kaffers woonden, het spit moesten afbijten?

De Engelsche regeering hoopte, dat de Boeren het met die Kaffers te kwaad zouden krijgen, en dan zou zij weten, wat haar te doen stond.

Sedert 1875 was Burgers president der Transvaal. Hij was predikant geweest in de Kaapkolonie, en vol van grootsche plannen en hooggespannen idealen, beklom hij den gewichtigen zetel. Maar hij begreep de Boeren niet, en zij begrepen hem niet. Zoo kwam het, dat het teedere raderwerk van den staat onder zijn bestuur begon te schuren en te knarsen. Nu brak er een oorlog uit met den Kaffervorst Secoecoeni, en Burgers zelf trok met het kommando1) mee, Doch na een paar schermutselingen spanden de Boeren ontstemd en wrevelig de ossen weer voor hun wagens en keerden naar huis.

Zij konden 't met Burgers niet koersen.

Nu riep de Transvaalsche regeering vrijwilligers op, om den Kafferkaptein in toom te houden, doch Engeland meende den tijd gekomen, om zijn slag te slaan.

In 't Zuiden, in Natal, woonde een hooggeplaatst Engelsch ambtenaar: Shepstone.

Deze slimme man berichtte naar Pretoria, dat hij zou overkomen, om niet de Transvaalsche regeering de Kaffer-aangelegenheden te beredderen. Hij zou een gewapend gevolg medebrengen, dat hem wel niet ten kwade zou worden geduid.

De Engelschen hadden de zaak sluw ingepikt. Er was voor gezorgd, dat de reis van Shepstone naar Pretoria, den zetel der Transvaalsche regeering, tot een waren triomftocht werd. Vele adressen werden hem onderweg aangeboden, waarin de onderteekenaars hem hunne hulde betuigden. In Pretoria werden de paarden van den wagen gespannen, en Shepstone door een juichende schaar menschen door de straten gereden.

Er lag iets stuitends in voor een rechtschapen man, doch Shepstone had een sterke maag en kon het verdragen. Het wàre volk der Boeren echter stond met verontwaardiging en droefheid naar die komedie te kijken. Want een komedie was het en anders niets. Een troep Engelsche gelukzoekers vormde den kern van deze luidruchtige bende, die voor Shepstone in het stof kroop.

Laatstgenoemde had nog twee Engelsche beambten medegebracht: Osborne en Henderson, die bij de te houden conferenties mee zouden helpen, het slagnet te spannen, waarin de arme Boeren moesten gevangen worden.

Bij deze conferenties werd de Transvaalsche regeering vertegenwoordigd door Paul Kruger, toenmaals lid van den Uitvoerenden Raad en door den staatsprocureur Jorissen.

Het is weerzinwekkend, om de strikvragen te lezen, waarmede de Engelschen kwamen aandragen, om de Transvaalsche gevolmachtigden te vangen. Doch met groote omzichtigheid en zelfbeheersching antwoordden deze mannen, en slechts nu en dan klonk het door hun woorden heen als ingehouden mannelijke toorn. Al waren zij intusschen nog tienmaal voorzichtiger en kalmer geweest, het had hen toch niet geholpen. Shepstone, die zich had neergezet aan den gastvrijen haard der Transvaalsche Boeren, droeg het staatkundig doodvonnis over dat volk in zijn zak, en den 12den April 1877 liet hij door zijne annexatie-proklamatie de doodsklok luiden over de Transvaalsche vrijheid. De Zuid-Afrikaansche Republiek had opgehouden te bestaan, en de vierkleur werd neergehaald.

De redeneering, volgens welke Engeland tot deze ongerechtige daad overging, kwam hierop neer: "O, gij Boeren! Wij hebben u lief. Wij zien het gevaar, waarin gij verkeert. Tegen de Kafferstammen zijt ge niet meer opgewassen. Neen, zegt niet, dat gij 't wel zijt, want het is niet waar. Maar wij zullen u bijspringen: in ùw belang en in òns belang. Want de andere Kafferstammen zullen ook oproerig worden, en onze Zuid-Afrikaansche bezittingen bedreigen. We zullen u dus annexeeren, om u te beschermen. Wilt gij niet beschermd zijn, gij dwaze Boeren? Goed, dan zullen wij u met onze kanonnen doodschieten."

In werkelijkheid was dat Kafferpraatje natuurlijk niets dan gehuichel. Dat wist Shepstone ook wel, en de Boeren wisten het ook. Neen, daar wrong de schoen niet. Maar de Transvaal was een groot, uitgestrekt, gezond, vruchtbaar land. En in het Oosten van het land, in het Lijdenburgsche, was goud gevonden, en van dat goud had president Burgers geld laten slaan, met zijn beeldtenis er op. En de Engelschen hadden dat goud gezien, en het echt bevonden — zoo en zooveel karaat.

Daarom moest de Transvaal worden ingeslokt.

In naam der Transvaalsche regeering diende President Burgers een plechtig protest in tegen deze afschuwelijke daad, en toen dit niet hielp, streek hij met benijdenswaardige, wijsgeerige kalmte het pensioen op, dat de Engelsche regeering hem had toegedacht.

Een Boer, een echte zoon der Voortrekkers, zou dat niet hebben gedaan — neen, nooit!

Hij zou de Engelsche regeering die gouden ponden voor de voeten hebben geworpen en gezegd: "Dáár ligt het geld; ik raak er niet aan; in der eeuwigheid niet."

Maar Burgers sprak zoo niet. Hij streek het geld op. Hij dacht waarschijnlijk: De zaak verandert er toch niet mee, al weiger ik het geld.

In zijn innerlijkst bestaan was hij vreemd aan de Boeren. Vele schitterende redevoeringen had hij in Pretoria gehouden, maar dit groote, moedige woord, dat van liefde voor de vertrapte Boeren zou hebben getuigd: "Ik sta en val met het Transvaalsche volk", dit woord is nooit over zijn lippen gekomen. En toen de Boeren zich aangordden tot den strijd op leven en dood, toen zat Burgers veilig op zijn villa in de Kaapkolonie.

Neen, de Boeren waren waarlijk niet van plan, het er bij te laten zitten. Daarin vergisten zich de Engelschen.

Reeds verscheidene groote volksvergaderingen waren gehouden, om tegen de annexatie te protesteeren. De vergadering te Kleinfontein, 1879, was eene der belangrijkste, daar zij werd bijgewoond door Sir Bartle Frère.

De Boeren stonden vóór den ingang van het lager, aan weerszijden acht tot tien rijen diep, om hem te ontvangen. Hij reed met zijn gevolg tusschen die gewapende rijen door, die een ijzig zwijgen bewaarden. Geen hand werd omhoog gestoken; geen hoed afgenomen. Met een doodelijke, onheilspellende stilte werd een der machtigste Engelsche staatslieden ontvangen.

Dat was Sir Bartle Frère inderdaad. Twintig Indische prinsen van vorstelijken bloede hadden hem bij zijn vertrek uit Indië vrijwillig, en de Sultan van Sansibar gedwongen hun hulde gebracht. En de Engelsche parlementsleden hadden de waarlijk groote verdiensten van dezen gewiksten staatsman niet beter weten te erkennen dan — tot twee keeren toe — eenparig van hun zetels op te rijzen.

Met zijn minzamen, onveranderlijken glimlach had Sir Bartle Frère zijn overwinningen behaald. Met dien glimlach had hij de vijanden ontwapend, de twijfelaars overgehaald, de vrienden betooverd.

Die glimlach was zijn zwaard, en nooit was hij gevaarlijker dan wanneer die glimlach om zijn lippen zweefde.

Hij dreigde niet — hij lokte. Hij striemde niet — hij streelde.

Zóó kwam hij bij de Boeren.

Hij verscheen niet als een rechter, die de rebellen ging straffen — neen, als een vader, die zijn verdwaalde kinderen op het rechte spoor zal brengen.

Het onbarmhartige Engelsche zwaard verborg hij in de plooien van het vaderlijk gewaad, en met fluweel omwikkelde hij het Engelsche juk.

"Lieve vrienden," zeide de fijne man der wereld, terwijl hij zich — als huns gelijke — in de ruwe tent naast de voormannen der Boeren nederzette: "lieve vrienden, hebt gij grieven? Ik ben expres gekomen, om ze aan te hooren. Wordt u onrecht gedaan? Ik, Sir Bartle Frère, gouverneur der Kaapkolonie en lid van Harer Majesteits geheimen Raad, verzeker u op mijn woord van eer, dat u zal worden recht gedaan. Hangt u de Engelsche vlag in den weg? Maar, lieve vrienden, ik sta òok onder die vlag, en bevind er mij best bij, want ik behoud mijn volledige persoonlijke vrijheid. Zie ik er ongelukkig uit, omdat ik onderdaan ben van koningin Victoria? Neen, dat maakt mij gelukkig, en 't zal ook u gelukkig maken. Gij schudt van neen? Och, dat kan ik verstaan, beste vrienden, want onbekend maakt onbemind. Maar als gij onze koningin leert kennen, dan wordt dat geheel anders. Hare onderdanen noemt zij hare kinderen, en hare kinderen heeft zij lief. Gij deelt dus, zonder dat gij er een hand voor hebt uitgestoken, in al de rechten van kinderen, en gij maakt een deel uit van dat rijk, dat zijn macht uitstrekt in de vier winden des hemels.

De heilzame gevolgen daarvan zijn voor u niet te berekenen. Ik hoor, dat uwe financiën in de war zijn — geen nood! In de bank van Engeland is geld genoeg...."

Zoo zat Sir Bartle Frère te praten en te keuvelen, en de voormannen des volks, Paul Kruger en de anderen, zaten met groote bedaardheid te luisteren.

En nu en dan wierp de welsprekende, hoog begaafde grijsaard een bespiedenden blik op die strakke, onbewegelijke gezichten daar vóór hem.

Doch ze bléven strak; ze bléven onbewegelijk, en tegen die metalen voorhoofden spatte al zijn welsprekendheid terug als de machtelooze golven tegen een muur van graniet.

En toen Sir Bartle Frère dit bemerkte, tòen — tòen viel hij uit zijn rol.

Hij werd ontstemd, wrevelig, kort, en de minzame glimlach ging schuil achter een donderwolk. Hij schoof den honigpot onder zijn veldstoel en greep naar de zweep.

Inwendig kookte hij. Hij rukte het fluweel van het juk af en liet het ijzeren juk zien. "Daar blijf je onder," zeide hij toornig, en de plooien van zijn vaderlijken mantel terugslaande, liet hij het onbarmhartige zwaard van Engeland flikkeren.

Doch daar deinsden die moedige mannen evenmin voor terug als de Romein Fabricius voor de olifanten van koning Pyrrhus, en Bartle Frère kon met de boodschap naar huis gaan: De Transvaalsche Boeren willen geen onderdanen zijn der Engelsche koningin — nooit en nimmer!

Maar in het hart der vergaderde Boeren te Kleinfontein dreigde het smeulende oorlogsvuur elk oogenblik in lichte laaie uit te breken.

"De Engelschen houden ons voor den gek," riepen de onstuimigsten: "schiet ze dood!"

Maar Paul Kruger en de andere voormannen wierpen olie op de hooggaande golven, en de Boeren gingen — zonder geweld te plegen — naar huis.

Er werd een zeer merkwaardige memorie opgesteld, en direct aan de Engelsche koningin gericht.

In deze memorie verzocht het volk zijn vrijheid terug. Het boog in dit stuk diep voor de Engelsche regeering; het smeekte.... Het boog zoo diep, omdat deze poging als de laatste vreedzame poging werd beschouwd; het smeekte, omdat het in den anders onvermijdelijken oorlog zijn vrijheid met zijn hartebloed zou moeten koopen.

Op dit smeekschrift kwam een antwoord, dat aan duidelijkheid niets te wenschen overliet: de Engelsche regeering versterkte hare garnizoenen in de Transvaal.

Toen zond het volk, als een allerlaatste poging, om langs vredelievenden weg de staatkundige vrijheid terug te krijgen, zijne voormannen Paul Kruger en Piet Joubert naar Kaapstad, doch ook deze zending bleef, zooals de lezer reeds weet, zonder resultaat.

En de Engelsche generaal Wolseley zeide: "De Transvaal blijft Engelsch, zoolang de zon boven Afrika schijnt."

Nu wisten het de Boeren.

De Scherpschutters van Zuid-Afrika: Een Verhaal uit den Vrijheidsoorlog 1880-81

Подняться наверх