Читать книгу De Scherpschutters van Zuid-Afrika: Een Verhaal uit den Vrijheidsoorlog 1880-81 - L. Penning - Страница 9
HOOFDSTUK VI.
ОглавлениеIn het ruime woonvertrek van Dirk Kloppers zaten niemand dan Kees Botter en de blinde Lena.
De andere waren op bezoek bij een buurman, die jarig was.
Heel voorzichtig nam Kees een vel geel geworden postpapier, een couvert, een inktpot en een penhouder met een half verroeste pen.
Hij zette zich aan de lange tafel, en begon met grooten ijver te schrijven.
Aan het andere eind der tafel zat Lena; zij hanteerde met bewonderenswaardige vaardigheid de breinaalden.
Botter was nu bijna gereed met den brief.
"Wat doe je daar, Kees?" vraagde Lena, terwijl zij hare glanslooze oogen ophief.
Hij schrok bijna van die vraag, maar hij antwoordde op zijn gewonen toon: "Wel, ik zit kleine houtjes te snijden — waarom vraag je dat zoo?"
"Och, ik vraag dat maar," zeide zij bedaard.
Met een wantrouwenden blik keek hij haar aan, maar het volgende oogenblik moest hij er inwendig om lachen.
Zich ongerust maken om een blind kind — 't was ook belachelijk!
Nu was de brief gereed en in het couvert gedaan, en met zekeren haast verliet Botter het vertrek.
Hij sloeg den weg in naar het ons bekende bosch.
Rechts en links liet hij zijn blikken gaan, maar niets verdachts bespeurde hij. Gloeiend drukte de hitte van den zomernamiddag op het erf. De kettinghond strekte zich slaperig uit bij zijn hok, en geen vogel liet zich hooren Er heerschte volstrekte rust; slechts de kippen kakelden en scharrelden luidruchtig in den mesthoop achter het huis.
In het bosch gekomen, liep de Afrikaander naar een open ruimte, waar hij de nachtelijke samenkomst had gehad.
Bij den knoestigen, kromgegroeiden boom bleef hij staan, en hij lichtte de schors zoover op, dat hij den brief er tusschen kon steken; tusschen de schors en den stam.
"Een knappe kerel, die den brief vindt," zeide hij tevreden; "zelfs de ouwe Dirk Kloppers zal er wel afblijven."
Terwijl hij weg was, stond de blinde op; zij tastte naar den inktpot, die op den schoorsteenmantel stond.
"Hij staat op de rechte plaats," mompelde ze, "maar de pen, waar is de pen?"
Zij tastte den schoorsteenmantel geheel af, doch kon de pen niet vinden. Nu voelde ze op de tafel rond en vond de pen.
Bij deze ontdekking kwam er een zekere spanning op haar fijn, schrander gelaat.
"Ik meende het krassen der pen wel gehoord te hebben," peinsde ze, "en ik heb me niet vergist. De zaak wordt al vreemder. Ik ben begonnen met hem te wantrouwen, en ik kan eigentlijk niet zeggen, waarom. Maar er ligt zoo'n harde, gevoellooze klank in zijn stem — ja, daarin zal 't hem wel zitten. En nu heb ik hem eergister avond opgewacht, want hij bleef zoo verschrikkelijk lang weg, en in plaats van door de gewone huisdeur komt hij door de achterdeur binnen. Hij moet nog wel omloopen, om daar door te gaan — wat mag de reden daarvan zijn?
En nu vraag ik hem: Wat doe je daar? en hij spelt mij een leugen op de mouw, want er is op den heelen vloer geen spaandertje te vinden, maar wel ligt de pen hier op tafel.
Ik vertrouw hem niet — ik vertrouw hem al minder — men zegt, dat het in ons land krioelt van spionnen — misschien is hij een spion!"
Er gaat een zonderlinge beweging over haar gelaat. Zij stut het hoofd met beide handen als een mensch, die voor een moeilijk vraagstuk staat.
Is Kees Botter een spion, een verrader?
't Is haast te afschuwelijk, om het te gelooven.
Is hij geen spion? Waarom handelt hij dan zoo vreemd?
Zij weet, dat er in het naastbijgelegen dorp een Engelsch garnizoen is gelegd; zij brengt verband tusschen Botter's uitblijven, eergisteravond, en dat garnizoen; zij brengt eveneens verband tusschen het schrijven van Kees Botter en dat garnizoen.
Zij kan de gedachten niet kwijt raken: Kees Botter is een spion. Maar die gedachte, dat vermoeden jaagt het bloed sneller door haar aderen. Er komt een dreigende rimpel op haar blank en effen voorhoofd. Het is, alsof ze beginnen te weerlichten, die lichtlooze oogen — de dochter der vrije Emigranten-Boeren komt boven in het blinde kind. Zij heeft haar vaderland lief, en voor de vrijheid van haar volk plengt zij, als het moet, zonder aarzelen haar bloed.
Zij legt de pen op de plaats, waar ze gelegen heeft. Zij zet zich weer aan de tafel, bij het opengeschoven raam, en rustig zet zij haar breiwerk voort.
Kees Botter is eindelijk teruggekomen. Het zweet gulst hem van het gelaat; zoo hard heeft hij geloopen.
"'t Is warm vandaag," zegt hij, "broeidend warm."
Het volgende oogenblik is hij het vertrek weer uit. Lena luistert met voorovergebogen hoofd, waar hij heengaat. Haar scherp gehoor volgt het zwakker wordend geluid van zijn stap.
"Hij is naar de wagenschuur," mompelt ze.
Met een snelle beweging tast zij nu naar de pen op de tafel — ze is verdwenen.
"Ik dacht het wel," zegt ze.
Zij tast langs den schoorsteenmantel — daar ligt ze; bij den inktpot.
"Ik dacht het wel," zegt ze.
"Ik dacht het wel," zegt ze nog eens.