Читать книгу Reisindrukken in het Oosten - Louis Heldring - Страница 4
CORINTHE.
ОглавлениеNon cuivis contingit Corinthum adire.
Het bovenstaande spreekwoord, hetwelk in het Hollandsch beteekent, dat men het van oudsher een groot voorrecht achtte Corinthe te mogen bezoeken, kwam mij gedurig voor den geest, toen wij op onze reis naar het Oosten de klassieke plaatsen der oudheid naderden, waarvan Corinthe voor ons, wel niet in rang maar in volgorde de eerste was en waarvan wij met groote belangstelling kennis namen.
Het reizen toch is tegenwoordig niet meer zooveel bijzonders als in de dagen, toen dat spreekwoord nog algemeen was. Wat beteekent het thans nog met een trein, die u in een dag van de Noordzee naar Adriatische zee verplaatst en een volgenden dag gansch Italië doorbrengt tot Brindisi! Hier stapt men dan op een prachtige salonboot, die helaas al te snel, het donkerblauwe water der Adriatische zee doorklieft. Gelukkig wordt gedurende enkele uren het anker geworpen voor de haven van Corfoe, zoodat men gelegenheid heeft een rijtoer te maken over een klein gedeelte van het eiland, de geliefkoosde plek der voormalige Keizerin van Oostenrijk, wier lustoord, te midden van het altijd groen geboomte, het uitzicht heeft op de prachtige blauwe zee. Nog eenige uren stoomens en het anker valt in de Grieksche haven van Padras, waar men den klassieken bodem betreedt van den Peloponnesus. Hier staat een trein gereed, die u in eenige uren langs de schoone golf, die dit schier-eiland ten Noorden begrenst, naar Corinthe brengt.
Zoo iets gansch ongewoons is 't dus in onzen tijd waarlijk niet om naar Corinthe te gaan. Het oude spreekwoord doelde dan ook minder op de reis daarheen, dan op het verblijf zelf; doch dit is thans zoo eenvoudig, om niet te zeggen primitief, dat er wel eenige tegenstrijdigheid in schijnt om met zulk een deftig spreekwoord te beginnen.
Toch was er, althans voor mij, reden voor om het een groot voorrecht te achten iets van het oude Corinthe te mogen zien. Iets, zeg ik, want het is maar zeer weinig wat nog herinnert aan de voormalige grootheid dezer oude wereldstad. Doch wij bezochten haar dan ook niet allereerst als een monument der klassieke oudheid, maar in gedachte aan de Christengemeente, welke de groote heidenapostel daar stichtte; waar hij zelf zoo lang vertoefde bij Aquila en Priscilla, evenals hij tentenmakers van beroep, bij welke hij te Kenchreën woonde, de Oostelijke haven der stad. Deze bijzonderheden wekten vooral onze belangstelling; en, al is datgene, wat men ziet, ook nog zoo weinig, toch hoop ik dat dit weinige, zoowel in dit als in de volgende opstellen, waarin onze reisindrukken in het Oosten worden beschreven, de belangstelling van den lezer verdienen en het spreekwoord zal bevestigen, dat het inderdaad een voorrecht is naar Corinthe te mogen gaan en straks naar die plaatsen, waar de Heer zelf heeft geleefd, waar Hij zijn lessen gaf en wonderen deed.
De juiste plaats der oude stad, weleer het middelpunt der hoogste weelde en grofste zinnelijkheid, die gemeenlijk hand aan hand gaan, is slechts bij benadering te bepalen, daar de plaats waar Corinthe gelegen moet hebben, thans een onafzienbaar akkerveld is geworden. Toch is het niet moeilijk zich voor te stellen, waar het eenmaal lag. Denk u een strook lands, die zacht glooiend oploopt van het strand tot aan een steil, koepelvormig gebergte ter hoogte van 575 meter, op een uur afstand van de zee. Daar tusschen in lag het oude Corinthe. De voorstad Kenchreën, waar Paulus woonde, lag aan de andere zijde der landengte van den Istmus, door een muur met Corinthe verbonden, waarvan nog de overblijfsels te zien zijn. De eigenlijke stad strekte zich uit van den voet van het gebergte tot aan de Corinthische golf. Op het gebergte zelf ziet men nog duidelijk de overblijfsels van de oude vestingwerken van den burcht Akrocorinthe, die een geheel vormde met de stad. Aan den voet van den burcht verheffen zich 7 rijzige Corinthische zuilen van een ouden Griekschen tempel; daarnaast heeft men onlangs, enkele meters onder de aarde, de muren en gangen van eenige woonhuizen blootgelegd.
Ziedaar alles wat nog van het oude Corinthe te zien is. Weinig inderdaad, maar toch voldoende om zich een denkbeeld te vormen van de schoone ligging der stad, wier grondslag blijkbaar geheel terrasvormig opliep van de zee tot aan den burcht.
Men kan zich dus denken welk een schoonen aanblik de stad moet opgeleverd hebben voor hen, die haar naderden van de zee, van Westelijke zijde. Op den voorgrond de haven, met haar talrijke schepen; daarachter de stad met hare helderwitte huizen en slanke tempels met sierlijke Corinthische zuilen; en eindelijk hoog daarboven de burcht met den tempel van Aphrodite.
En welk schouwspel men genoot, wanneer men van den burcht de stad overzag, die daar lag in de vlakte aan de schoone donkerblauwe zee met het hoog gebergte daarachter en den beroemden Parnassus in het verschiet, daarvan hebben wij iets genoten, toen wij in den namiddag de hoogte Akrocorinthe bestegen en daar zaten op de ruïnen van den ouden tempel, terwijl de zon achter de bergen van den Peloponnesus onderging. Het was een onvergetelijk schouwspel; de bergen getint met paarsen gloed en de zee nog blauwer dan blauw. En terwijl ons oog zich niet kon verzadigen aan dit schoone tafereel in het Westen, keerden wij ons onwillekeurig naar het Oosten om een blik te slaan op de Aegeïsche zee aan de andere zijde van de landengte, met het gebergte van Attica, waarboven de maan in haar volle pracht opging, wier zilverwit licht weerkaatste in de spiegelgladde zee en de bergen van Attica daarachter bescheen. Het waren onvergetelijke oogenblikken, die wij doorbrachten, oogenblikken, waarin zich allerlei indrukken van ons meester maakten en die de grootste verwachtingen wekten van een land, dat ons reeds den eersten dag zooveel gaf te genieten van de heerlijke schepping van dien God, Die ook aan de bewoners van Corinthe onbekend was, totdat de apostel Paulus Hem predikte.
Hoe anders zoude dat Corinthe er nu misschien uitzien, wanneer het die prediking had aangenomen en bewaard. Mogelijk zou dan zulk een oordeel Gods niet over haar zijn gekomen, zoodat men nu hare plaats nauwelijks meer kent.
Het was alsof dat schouwspel van die zon, die onderging, en van die maan, die opging, in weinige oogenblikken de geschiedenis van eeuwen in onze herinnering terugriep. Het was het beeld van het Evangelie, dat week voor den Islam; het was alsof dat tafereel tot ons sprak van de Zon der Gerechtigheid, die voor een wijle scheen, totdat de halve maan haar verving.
De avond was inmiddels gevallen. Wij daalden den berg af en zagen de avondster in een glans, schooner dan wij haar ooit in ons land aanschouwden. Een weinig verder ontmoetten wij een herder met zijne kudde, die gedurende den nacht de schapen ging weiden op de velden. Die ster in het Westen en die schapen op het veld voerden onze gedachten onwillekeurig terug naar Bethlehems velden en deden ons denken aan Hem, Die in nederigheid geboren, alle macht bezit in hemel en op aarde, bij Wien geen ding onmogelijk is. Zal Hij, zoo dachten wij onwillekeurig, ook hier nog eenmaal wederom het reine Evangelie van het heil der wereld brengen, dat thans verborgen ligt onder het deksel der Grieksche Kerk!
Wie zal het zeggen? Bij Hem zijn alle dingen mogelijk. Hij maakt het avondgesternte tot de morgenster. Moge dit ook in geestelijk opzicht van Corinthe gelden en hier nog eenmaal de nacht der nevelen wijken voor den dag des heils.