Читать книгу Reisindrukken in het Oosten - Louis Heldring - Страница 5

ATHENE.

Оглавление

Inhoudsopgave


De spoortrein, die van Corinthe naar Athene leidt en dien weg in vier uren tijds aflegt, vertrekt maar tweemaal daags, de eerste om half twee in den namiddag, wel een bewijs, dat er op het gebied van handel en verkeer in Griekenland zeer weinig bedrijvigheid is. Hetzelfde merkt men op, wanneer men het kanaal passeert, dat de landengte van den Isthmus doorsnijdt en de golf van Corinthe met die van Aeginus verbindt en waarvan zoo weinig gebruik wordt gemaakt, dat wij gedurende twee volle dagen op geen der beide wateren een enkel schip zagen. Het reusachtige werk der doorgraving van het kanaal, dat 6 K.m. lang is en op sommige plaatsen een hoogte van 70–80 meter doorsnijdt, beantwoordt dus niet aan zijn doel, deels omdat de breedte van 23 of de diepte van 8 meter onvoldoende is voor groote schepen, deels omdat er noch aan de golf van Corinthe noch aan die van Aeginus een havenplaats van eenige beteekenis ligt.

De trein volgt de kust der Aeginische zee eerst door de vlakte, daarna langs de hoogte en biedt daardoor een verrukkelijk schoon uitzicht over de zee en op het eiland Salamis. Verder volgt Megara, een echt Oostersch stadje, waarvan de huizen als zwaluwnesten tegen de helling van den berg zijn gelegen en het vanwege zijne mysteriën weleer beroemde Eleusis, waar men echter slechts de fondamenten ziet van een voormaligen tempel.

Overigens bood de weg, althans in het najaar, weinig schoons. Sedert een half jaar had het niet geregend en daardoor was alles even dor en droog. Het vale groen der olijfboomen, die sprekend gelijken op onze knotwilligen, was grijs van het stof. Die Griekenland bezoekt enkel om natuurschoon ziet zich deerlijk teleurgesteld en doet beter een ander land te kiezen. Gelukkig werd ons echter veel vergoed door het prachtige weder, dat in den herfst bijzonder standvastig is.

Eindelijk bereikt de trein Athene, de stad, die reeds voor zoovele eeuwen het middelpunt was van beschaving, en kunst en wijsbegeerte, letterkunde en van den godsdienst, zoo zelfs dat Paulus in zijn tijd den bewoners den roem gaf van alleszins godsdienstig te zijn. Inderdaad, men kan Athene niet zien zonder de waarheid van dat woord van den Apostel te beamen en te denken aan hetgeen hij sprak op den Areopagus, toen hij zeide: „Ik zie, dat gij in allen deele zeer godsdienstig zijt” (Hand. XVII: 22).

Natuurlijk denk ik daarbij niet aan het tegenwoordige Athene, al telt het ook, naar men ons verzekerde, meer dan honderd bedehuizen op eene bevolking van ruim 100.000 inwoners; maar wij denken aan het godsdienstig geloof der oude Atheners, dat weleer Paulus trof en dat nu nog tot ons spreekt uit allerlei overblijfselen van altaren en heiligdommen, die men vindt in de museums en aanwijst in de oude stad.

Van dit alles vormt de burcht Akropolis, die zich meer dan 100 meter boven de stad verheft, het middelpunt.

Daarheen richt dan ook elke vreemdeling, die Athene bezoekt, het eerst zijne schreden. Voor ons was er nog een bijzondere reden om het op den dag onzer aankomst te doen. Het was dien avond toch juist volle maan. Gedurende 5 dagen verleent de Regeering dan vergunning om den Akropolis met zijne gebouwen bij maanlicht te zien. De chef van het Hôtel d' Angleterre was zoo voorkomend geweest voor ons, die zijne landslieden waren, zulk eene toestemming te vragen en ik ben er dankbaar voor, dat ik daardoor die oude heiligdommen eerst bij maan- en later bij daglicht heb mogen aanschouwen. De bekoring daarvan ligt echter niet zoozeer in het zachte licht der maan, dat voor het oog minder hinderlijk is dan het schelle zonlicht, dat het oog bij dag schier verblindt; maar bovenal hierin, dat die oude gebouwen en heiligdommen, die bij dag ruïnes zijn, bij maanlicht nog geheel den indruk maken van ongeschonden te zijn gebleven. Terwijl men bij dag overal de schendende hand ziet van den mensch, die ook hier zooveel heeft verwoest, en de aandacht dikwerf wordt afgeleid door de schoone en fijn afgewerkte onderdeelen, die waarlijk geen mindere bewondering verdienen dan het geheel, is het bij avond, alsof niet zoozeer die deelen, maar het geheel veel meer spreekt. En juist dit geheel is zoo indrukwekkend grootsch en verheven. Langs majestueuze zuilen in Dorischen stijl bestijgt men de trappen van de voorgangen of Propyleën, die den toegang verleenen tot den Akropolis. Daar verheft zich ter rechterzijde het Parthenon en ter linkerzijde het Erechteion, beide scheppingen van den beroemden beeldhouwer Phidias uit den tijd van den prachtlievenden Pericles, die omstreeks 450 v. C. leefde en die gewijd zijn aan Athena, de godin der Wijsheid, de beschermgodin van Athene. Wij gaan tusschen beide door, totdat wij ze op eenigen afstand achter ons hebben en keeren ons dan om, ten einde de voorgevels, die juist naar ons toegekeerd zijn, in het heldere licht der maan te bezien, waarin het grauwe marmer als zuiver wit weerkaatst. De zijgevels van het Parthenon, die toen de Turken er een kruitmagazijn van gemaakt hadden, dat bij een belegering in de lucht sprong, geheel verwoest zijn geworden, mist men bij avond niet zoo als bij dag. Dit juist verhoogt den indruk van het machtige heiligdom, dat uitdrukken moest, wat de Atheners weleer gevoelden voor hunne goden.

En wanneer men dan van dien hoogen Akropolis neerziet naar beneden en het oog ontdekt ter eener zijde de rijzige kolommen van den voormaligen tempel van Zeus, en ter andere zijde den prachtigen en bijna ongerepten tempel van Theseus en men denkt daarbij nog aan zoovele andere grootere en kleinere heiligdommen en altaren aan allerlei goden gewijd, dan beseft men, waarom de Apostel aan de toenmalige bewoners den roem gaf van alleszins godsdienstig te zijn.

En toch, die God, dien zij onwetende dienden door een altaar aan den onbekenden God gewijd, was en bleef voor hen de groote onbekende, in spijt van de prediking van Paulus. Zijn woord van den Areopagus gesproken, eene breede rotshoogte tusschen den Akropolis en den tempel van Theseus gelegen, vond geen ingang, omdat men de goden van eigen vinding, tot welke men zichzelf zocht op te heffen door allerlei wijsgeerige beschouwingen en redeneeringen, hooger stelde dan den God der openbaring, Die tot ons gesproken heeft door Zijnen Zoon. Wanneer men daar staat te midden van al dien reuzenarbeid van menschenhanden, dan gevoelt men, dat al slaagt de mensch er in een schoon geheel samen te stellen, dat de bewondering wekt van voor- en nageslacht, het toch een streven blijft naar een ideaal, dat onbereikbaar is. Het is in weerwil van al het overweldigend schoone, toch het Parthenon bij avond, zonder het heldere licht der zon, waarbij men ziet wat er ontbreekt en men ontwaart, dat ondanks al het indrukwekkende en verhevene, het toch eene ruïne blijft.

Maar dit neemt niet weg, dat ook zulk eene ruïne getuigt van de diepgevoelde behoefte van des menschen ziel, die zoekt naar de hoogste waarheid en haar eert als de hoogste wijsheid. Daaraan herinneren ons de ruïnen van Athene's heiligdommen en tempels, die er nog bij menigte zijn gebleven; terwijl er van den zinnelijken en wellustigen Venusdienst in Corinthe nauwelijks een enkele is blijven staan.

Laat ons Christenen, die zoo bevoorrecht zijn boven de oude heidenen en die, dank zij de komst van Hem, Die voor ons tot Wijsheid is geworden van God, en Die ons den éénen waren God deed kennen, nooit vergeten, wat die heidenen over hadden voor hun goden, die zij niet kenden. Inderdaad, hun toewijding is in menig opzicht diep beschamend voor ons. Moge eenmaal in den dag des oordeels dat volk van Athene niet tegen ons getuigen, gelijk de Heer dat voorspelde van de Ninivieten, die hij stelde tegenover een Chorazin en Bethsaïda, waarin Hij zooveel krachten had gedaan om Zijne goddelijke zending te openbaren. Moge Hij voor ons steeds de hoogste Wijsheid in leven en sterven, voor tijd en eeuwigheid zijn.

Reisindrukken in het Oosten

Подняться наверх