Читать книгу Het leven der bijen - Maurice Maeterlinck - Страница 23

XI.

Оглавление

Inhoudsopgave

Welk een vreemd republiekje, zoo ernstig en zoo logisch, zoo positief, zoo nauwkeurig, zoo zuinig, en toch ten prooi aan een zoo grootschen en zoo onzekeren droom! Klein volkje, gij zoo beslist en zoo diepzinnig, gevoed met warmte en lucht en met het allerpuurste in de natuur, de ziel der bloemen, dat wil zeggen met datgene, wat meer dan al het overige de glimlach der materie mag genoemd worden, haar aandoenlijkst streven naar geluk en schoonheid,—wie zal ons zeggen wat al vraagstukken gij hebt opgelost, die ons nog onverklaard blijven, wat al zekerheden gij verworven hebt, die wij nog moeten verwerven? En zoo het waar is, dat gij deze problemen hebt opgelost en deze zekerheid verkregen niet door middel van uw verstand, maar krachtens een of andere oorspronkelijken en blinden aandrang, voor welk een nog onoplosbaarder raadsel plaatst gij ons dan? Klein stadje vol geloof, hoop en mysterie, waarom aanvaarden uwe honderdduizend maagden een taak, die een menschelijke slaaf nimmer heeft aangedurfd? Ontzagen ze wat meer hunne krachten, vergaten ze zichzelven wat minder, waren ze wat minder ijverig bij den arbeid, dan zouden ze een nieuwe lente en een tweeden zomer aanschouwen, maar op het magisch oogenblik wanneer alle bloemen hen tot zich roepen, schijnen ze bevangen door de doodelijke bedwelming van den arbeid, en met gebroken vleugeltjes en een geheel uitgeput, met wonden overdekt lichaam komen ze bijna allen om in minder dan vijf weken.

Tantus amor florum, et generandi gloria mellis, roept Virgilius uit, die in het vierde boek der Georgica, aan de bijen gewijd, de bekoorlijke dwaalbegrippen der ouden heeft vereeuwigd, die de natuur beschouwden met oogen nog geheel verblind door de aanwezigheid van denkbeeldige goden.

Het leven der bijen

Подняться наверх