Читать книгу Het leven der bijen - Maurice Maeterlinck - Страница 29

XVII.

Оглавление

Inhoudsopgave

Maar het echte signaal is nog niet gegeven. In den korf heerscht een onbegrijpelijke drukte en wanorde, waarin men geen gedachte kan ontdekken. In gewone tijden schijnen de bijen als ze thuis zijn te vergeten, dat ze vleugels hebben, en ieder blijft bijna onbewegelijk doch niet werkeloos op de raat, op de plaats, die haar is aangewezen door den aard van haren arbeid. En nu, als dol bewegen ze zich in dichte kringen langs de vertikale wanden van boven naar beneden, als een rijzend en zinkend deeg door onzichtbare hand beslagen. De temperatuur daar binnen stijgt snel, somtijds zelfs zóó, dat het was der gebouwen zacht wordt en uitzakt. De koningin, die in den regel de binnenste raten nooit verlaat, loopt nu verschrikt en hijgend over de woelige menigte heen, die ronddraait om haar eigen as. Doet ze dat om het vertrek te verhaasten of wel om het te vertragen? Geeft ze bevelen of is ze smeekelinge? Werkt ze die wondere opwinding in de hand of wel is ze er de dupe van? Na al wat wij van de algemeene psychologie der bijen weten is het vrij duidelijk, dat het zwermen altijd geschiedt tegen den wensch der oude souvereine. In den grond der zaak is de koningin in de oogen der ascetische werksters, hare dochters, het onmisbaar en gewijd orgaan der liefde, maar een beetje onbewust en dikwijls kinderachtig. Ze behandelen haar dan ook als eene moeder onder voogdijschap. Ze koesteren eerbied voor haar en een heroïsche, onbegrensde liefde. Voor haar de zuiverste honing, die nog extra wordt gereinigd en bijna geheel te verteren is. Ze heeft een hofstoet, die dag en nacht over haar waakt, haren moederlijken arbeid verlicht, de celletjes gereed maakt, waarin ze hare eitjes moet leggen, haar vertroetelt, liefkoost, voedt, reinigt, ja zelfs hare uitwerpselen opzuigt. Bij 't minste ongeval, dat haar treft, gaat het bericht van de een op de ander, en het volkje raakt in beroering en begint te jammeren. Indien men haar wegneemt uit den korf, en de bijen geen hoop kunnen koesteren haar te vervangen, 't zij omdat ze geen aangewezen nakroost heeft achtergelaten, 't zij dat er geen werkster-larven zijn jonger dan drie dagen (want iedere larf eener werkbij, die nog geen drie dagen oud is, kan door middel van een bijzondere voeding worden veranderd in een koninklijke nymph, dit is het groote democratische beginsel van den bijenkorf, dat opweegt tegen al de voorrechten van het voorbeschikte moederschap); als men onder zulke omstandigheden haar grijpt, opsluit, verre van hare woning brengt, en als dit verlies is geconstateerd,—somtijds verloopen er twee of drie uren vóór het bericht aan iedereen bekend is, zóó uitgebreid is de stad,—dan houdt de arbeid bijna overal op. Dan verlaat men de kleintjes, een gedeelte der bevolking zwerft rond om hare moeder op te sporen, een ander gedeelte gaat uit om navraag naar haar te doen, de slingers van werksters, die bezig waren de raten te bouwen, breken en laten los, de honingdraagsters bezoeken de bloemen niet langer, de deurwachteressen verlaten hun post, en de vreemde plunderaars, alle parasieten van den honing, die voortdurend loeren op een buitenkansje, komen en gaan vrijelijk, zonder dat iemand er aan denkt, den moeizaam bijeengegaarden schat te verdedigen. Langzamerhand verarmt de stad en wordt ontvolkt, en hare moedelooze bewoonsters sterven al spoedig van droefheid en ellende, hoewel alle bloemen van den zomer voor haar schitteren.

Maar laat men de souvereine vervangen vóór nog haar verlies een voldongen en onherstelbaar feit is geworden, vóór de demoralisatie al te grooten omvang heeft aangenomen (de bijen zijn als de menschen, te langdurige vertwijfeling of rampen doen afbreuk aan hun verstand en verlagen hun karakter), laat men enkele uren daarna de souvereine vervangen, en ze bereiden deze een buitengewoon en aandoenlijk onthaal. Allen verdringen zich rondom haar, vormen groepjes, klimmen op en over elkaar, liefkoozen haar in 't voorbijgaan met hunne lange sprieten, die zooveel voor ons nog onverklaarde organen bezitten, brengen haar honing, en geleiden haar in optocht naar de koninklijke vertrekken. Onmiddellijk is de orde weer hersteld en 't werk wordt weer hervat van de binnenste raten der broedplaats tot aan de verste bijgebouwen, waar het overschot van den oogst wordt opgeborgen: de honingdraagsters gaan uit in dichte rijen en komen soms in minder dan drie minuten terug beladen met honingsap en stuifmeel, de plunderaars en parasieten worden uitgedreven of vermoord, de straten worden geveegd, en de korf weerklinkt liefelijk en eentonig van dat lied van geluk, iets geheel eigenaardigs, dat om zoo te zeggen het lied van de koninklijke presentie is.

Het leven der bijen

Подняться наверх