Читать книгу De drie steden: Lourdes - Émile Zola - Страница 3

Оглавление

DE DRIE STEDEN

LOURDES

DOOR

EMILE ZOLA

VERTALING VAN

W. J. A. ROLDANUS Jr.

Met een korte inleiding van Is. Querido

UITGEGEVEN DOOR J. M. MEULENHOFF

TE AMSTERDAM AAN HET DAMRAK 88

INLEIDING

Inhoudsopgave

De heer J. M. Meulenhoff verzoekt mij een kort woord ter inleiding te schrijven voor Zola’s bekende serie: Lourdes, Rome, Parijs. Ik kan in deze beknopte inleiding over de literaire en dramatisch-psychologische waarde van zijn drie romans, als nawerk op de “Rougeon-Macquart”-serie, niet uitwijden. De simpele bedoeling is vooral er op te wijzen dat hier in ons land, naar mijn weten voor het éérst een volledige en onverminkte vertaling verschijnt van deze drie groote Zola-boeken. Dát feit verkondig ik met vreugde; nogmaals gansch en al afgescheiden van de scheppende waarde welke ik zelf deze latere producten in de rij van Zola’s overige werken, toeken. Tegenover dezen “realist” is men in Holland, vooral in den jongsten tijd, op een waarlijk schandelijke en weerzinwekkende wijze opgetreden. Men heeft in vele gevallen zijn arbeid voor het allergrootste deel als pornographische prikkel-literatuur met kabaal en handelsreclame onder de massa geworpen. Men heeft het vuile, smerige, zwoele, alleen-sensueele en dierlijk-menschelijke opgezocht, aangedikt en vaak geheel los van alle psychologisch karakter-verband naar voren gebracht. Men heeft met schunnige bijbedoelingen de groote scheppingen van Zola onbekommerd verknoeid, ze geheel naar willekeur en grof handelsbelang besnoeid, verminkt, saâmgelapt en beduimeld. Men heeft ermee omgesprongen als met een verachtelijke waar, slechts geschikt voor de bevrediging der gemeenste zinnedriften. Nu eindelijk verschijnen de “Drie steden” in een verzorgde vertaling, met piëteit volbracht tegenover een groot schrijver; een vertaling waarin geen regel van het oorspronkelijke wierd weggelaten.

Het is misschien goed er aan te herinneren, dat dit boek in Frankrijk, in de orthodox-katholieke kringen, een krijtende woede heeft uitgelokt, maar dat men later is gaan inzien hoezeer Zola van zijn standpunt het “wonder” van geloofsgenezingen verklaarde gelijk de geheele school van Nancy en Parijs dit met het probleem der suggestie en hypnose reeds lang deed op physiologische en psychologische gronden. Ook nu weer zal “Lourdes” in de rechtzinnige kringen verzet wekken en tegenspraak ontmoeten. Doch nu is het psychiatrisch materiaal veel rijker aanwezig. Opmerkelijk mag het heeten, dat Emile Zola in den tegenwoordigen tijd door de allerjongste jongeren en snobs weer met even groote minachting, met even fellen afschuw en huivering besproken wordt als bij zijn intrede in de Fransche letterkunde. Léon Bloy vooral in zijn hysterisch-felle, uitbrakende scheldrazernij en verachting voor den “slechten” schrijver en “gebrekkigen” woordkunstenaar Zola, gaf den toon aan. Na dezen genialen woesteling en overdadigen dwepeling zijn er tallooze Léon Blaffertjes gekomen die den Franschen Meester hebben gehoond en gesmaad op de meest walgelijke en tartende wijze. Het waren inzonderheid de sensationeele persmuskieten, de ellendige futlooze prutsers en schaamtelooze lawaai-journalistjes die in partij-haat en valsche dweepzucht den grooten romanticus naamloos krenkten en beleedigden. Ik behoef gelukkig slechts tegenover den geniaal-scheldenden, doch uiterst-beperkten Léon Bloy te plaatsen de dikwijls uitgesproken bewondering van den veel grooteren Gustave Flaubert. Telkens kunt gij in Flaubert’s “Correspondance” iets lezen van vurigen lof op Zola… “Ik voleindig zoo even juist uw boek. Ik duizel er nog van. Het is zeer machtig.” “Je viens de finir votre atroce et beau livre! J’en suis encore étourdi. C’est fort! Très fort!” (Correspondance van Gustave Flaubert, dl. IV, pag. 164). Ook noemt Flaubert elders Zola’s werk zeer sterk, vurig en gezond. Wel van een hartstochtelijke wildheid en bewogenheid, doch meestal van groote waarneming en groote diepte. Zeer bewondert Flaubert Martha in de “Conquête des Plassans”. Het slot noemt hij “een wonder”. “Quant à elle (Marthe), je ne saurais vous dire combien elle me semble réussie, et l’art que je trouve au développement de son caractère, ou plutôt de sa maladie. J’ai surtout remarqué les pages 194, 215 et 217, 261, 264, 267. Son état hystérique, son aveu final (p. 350 et 19) est une merveille.” (Correspondance, dl. IV, pag. 213). En over “Mes haines” schrijft Flaubert: “La préface de vos “Haines” m’a ravi, mon cher Zola. Voilà tout ce que j’ai à vous dire. Je ne la connaissais pas et j’en suis féru! Bravo! Voilà comme il faut parler.” (Correspondance, dl. IV, pag. 383). Over den fielterig- en gemeen-uitgescholden roman “Nana” zegt de geweldige Gustave Flaubert: “Ik heb gisteren heel den dag tot middernacht met het lezen van uw “Nana” doorgebracht. Ik sliep er niet van… Ik sta verstomd… De karakters zijn wonderen van waarheid…” “à la fin, la mort de Nana est Michelangelesque!” Un livre énorme…! Page 415. Plein de de grandeur, épique, sublime!… Page 483. Très grand, très grand!… Pages 489–90. Comme c’est vrai et intense!… Page 504. Rien de plus haut. Page XIV. Au-dessus de tout!—Oui! … n… de De…! sans pareil.” (Correspondance, dl. IV, pag. 408–409). Verder spreekt Flaubert van… “Mignon! avec ses fils! ineffable de beauté!… Tout ce qui regarde Fontan parfait… La paternité de tous ces messieurs, adorable… Nana tourne au mythe, sans cesser d’être réelle.” (Correspondance, dl. IV, pag. 408–409).

Ik zou ook nog kunnen spreken over de afgodische vereering hier in ons land, die eens Van Deyssel voor Zola uitsprak; over de groote bewondering van Johan De Meester, Frans Coenen, mr. Erens, Henriëtte Roland-Holst en vele anderen. Want bijna altijd is Zola het meest gehavend geworden door de klein-krenkende, onbeduidende, anonieme dagblad-criticasters, die in hun vinnige jaloerschheid den reus te lijf gingen als een gonzende zwerm angellooze horzeltjes. Ook de titanische Balzac wierd schromelijk toegetakeld door de journalisten van het allermiddelmatigste slag. Balzac zelf verachtte en bespotte hen. Toch waren er zeer sluwe rakkers onder die hem sarden en beleedigden. Ik behoef slechts te wijzen op Eugène Poitou, die als een echte schelm Balzac’s grootheid heeft aangerand en eindelijk zoo verrukkelijk-hooghartig is afgestraft door Barbey d’Aurévilly. Ik behoef slechts te wijzen op de artikelen-reeks van Henri Duvernois die indertijd heeft aangetoond op welk een grove en duldelooze wijze Balzac’s werk in dommen haat en boosaardigheid is neergehaald. Zola was nu even reusachtig van episch gebaar als Balzac, al klonk de Pantagruellische lach van den “Comédie humaine”-schepper soms guller en soms satanischer. Le Lucifer de la literature, zooals Anatole France Balzac noemde, had zich door Gosselin een wandelstok laten snijden, “la ridicule canne”, de monsterlijk-zware tambour-majoor-rotting, poenig opgepronkt met allerlei steenen, waarmee hij van zich afranselde, op pedante collega’s en afgunstige vijanden. Reeds vroeger schreef ik hoezeer Balzac het mikpunt is gebleven van laffen, oneerlijken spot, van karikatuur en giftigen hoon. Gozlan en Mme Hanska doen ons gevoelen hoe driest Balzac wierd afgemaakt en neergehaald door de nietigste journalisten-keffertjes, drollige snaakjes; door bijna alle dagbladen van zijn tijd en hoe allerlei blufferige dwergjes met catapult’s tegen den reus uittrokken. Balzac zelf had een afschuw van deze soort journalisten. Zie o. a. “Un grand homme de Province à Paris” en beluister Balzac’s spot-woord naar Lireux: “Encore une fois, pardon, monsieur Lireux, mais j’en ai fini depuis longtemps et fini pour toujours avec les journalistes; c’est entre nous une guerre de sauvages: ils veulent me scalper à la manière des Mohicans, et moi je veux boire dans leur crâne à la manière des Muscoculges”.

Ook Zola stond in dezelfde houding tegenover zijn vernietigende critici die hij nog veelvuldiger vond in Frankrijk dan Balzac, omdat deze althans was en bleef “bon catholique” en Zola aarts-atheïst en anarchist wierd gescholden. Ook in Lourdes is Zola, in zijn romantiek en in zijn ten deele evangelisch, mystiek profetisme, allicht dieper religieuze natuur dan vele zoogenaamde rechtzinnigen in de leer die hem verdoemen en de hel invloeken, om zijn aanranding van het godsbegrip. Nogmaals, ik onthoud mij van iedere literaire carakteristiek dezer “Drie steden”-serie. Slechts wijs ik op hare groote belangrijkheid als sociale uiting en wellicht is in geen zijner werken zoo sterk Zola’s eigen maatschappijen levensbeschouwing uitgesproken als in deze romans.

Dat onder de groote modernen in Zola’s eigen land ook nog vurige bewonderaars leven van zijn genie, bleek mij onlangs opnieuw, uit een gesprek met den buitengewonen Franschen schilder Le Fauconnier, die met groote geestdrift en warmte Zola huldigde en ook gretige bewondering te kennen gaf voor zijn kunst-critischen arbeid.

Het is voor mij nu reeds een zekerheid, dat ná de beschimpings-periode van onfrissche modernelingen, snobs en kwasi-vergeestelijkten, er een tijd zal komen dat ook Zola weer, bij al zijn fouten en gebreken, in volle grootheid zal worden genoemd, hoe gansch anders men in wezen ook mag staan tegenover zijn kunst-opvattingen, zijn maatschappij-critiek en zijn moraal.

Is. Querido.

De drie steden: Lourdes

Подняться наверх