Читать книгу Een Gift Van Wapens - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 17

HOOFDSTUK ZEVEN

Оглавление

Romulus stond aan het roer van zijn enorme zwart met goud geverfde schip. De vlag van het Rijk, een leeuw met een adelaar in zijn bek, wapperde fel in de wind. Hij stond daar met zijn handen op zijn heupen. Zijn brede, gespierde lichaam leek alsof het aan het dek vastgenageld was, en hij keek uit over de lichtgevende golven van de Ambrek. In de verte kwam de kust van de Ring in het zicht.

Eindelijk.

Romulus’ hart zwol van anticipatie terwijl hij voor het eerst in zijn leven de Ring aanschouwde. Zijn schip was bemand met tientallen van zijn beste mannen, en echter hem zeilden duizenden van de beste schepen van het Rijk, een uitgestrekte vloot die de zee bijna leek te verzwelgen. Ze hadden de lange weg genomen, om de Ring heen, vastberaden om aan de McCloud kant aan land te gaan. Romulus was van plan om de Ring in zijn eentje te betreden, zijn voormalige baas te besluipen, en hem te doden wanneer hij het niet zou verwachten.

Hij glimlachte bij de gedachte. Andronicus had geen flauw benul van de macht of sluwheid van zijn eerste bevelhebber, en hij zou het op de pijnlijke manier leren. Hij had hem nooit moeten onderschatten.

Er gleden hoge golven voorbij, en Romulus genoot van de koude spetters in zijn gezicht. In zijn armen had hij de magische mantel, en hij voelde dat het zou werken, dat hij er het Ravijn mee zou kunnen oversteken. Hij wist dat zodra hij de mantel omdeed, hij onzichtbaar zou zijn, dat hij door het Schild heen kon, en alleen de Ring in kon gaan. Zijn missie vereiste heimelijkheid en sluwheid en verassing. Zijn mannen zouden hem natuurlijk niet kunnen volgen, maar hij had hen niet nodig: zodra hij binnen was, zou hij Andronicus’ mannen vinden, en hen overtuigen om voor hem te vechten. Hij zou een tweedeling veroorzaken en zijn eigen leger creëren, zijn eigen burgeroorlog. Tenslotte waren de soldaten van het Rijk net zo trouw aan Romulus als aan Andronicus. Hij zou Andronicus’ eigen mannen tegen hem gebruiken.

Vervolgens zou Romulus een MacGil vinden, hem mee terug nemen om het Ravijn over te steken, en als de legende klopte, zou het Schild vernietigd worden. Met het Schild naar beneden zou zijn hele vloot naar binnen kunnen stromen, en dan zouden ze de Ring voorgoed vernietigen. En dan, eindelijk, zou Romulus de ultieme heerser van het universum zijn.

Hij haalde diep adem. Hij kon het nu bijna proeven. Hij had zijn hele leven voor dit moment gevochten.

Romulus keek op naar de bloedrode lucht. De tweede zon ging net onder en stond als een enorme bal aan de horizon. Het was de tijd van de dag waarop Romulus tot zijn goden bad, de God van het land, de God van de Zee, de God van de Lucht, de God van de Wind—en bovenal, de God van Oorlog. Hij wist dat hij hen allemaal moest bevredigen. Hij was voorbereid: hij had vele slaven meegebracht om te offeren, wetende dat hun bloed hem macht zou geven.

De golven sloegen om hem heen terwijl ze de kust naderden. Romulus wachtte niet tot de anderen de touwen neerlieten, maar sprong van de romp af zodra de boeg het zand raakte. Hij viel een goede zes meter naar beneden en landde op zijn voeten, tot aan zijn middel in het water. Hij vertrok geen spier.

Romulus waadde door het water het strand op, alsof het van hem was. Achter hem lieten zijn mannen de touwen neer en gingen ze van boord, terwijl het ene na het andere schip aanmeerde.

Romulus keek toe en glimlachte. De hemel werd langzaam donker, en hij had de kust op het perfecte moment bereikt om een offer te brengen. Hij wist dat hij had aan de goden te danken had. Hij wendde zich tot zijn mannen.

“VUUR!” schreeuwde Romulus.

Zijn mannen haastten zich om een enorm vuur te bouwen, vier meter hoog. Al snel lag er een enorme stapel hout klaar om aan gestoken te worden, in de vorm van een driepuntige ster.

Romulus knikte, en zijn mannen sleurden een tiental slaven naar de brandstapel, die aan elkaar waren vastgebonden. Ze werden op de brandstapel vastgebonden. Ze staarden hem aan, hun ogen wijd opengesperd van paniek. Ze schreeuwden en worstelden, doodsbang, toen ze de fakkels in het oog kregen en beseften dat ze levend verbrand zouden worden.

“NEE!” schreeuwde één van hen. “Alstublieft! Ik smeek het u! Alles behalve dit!”

Romulus negeerde hem. Hij draaide zich om, deed enkele stappen naar voren, strekte zijn armen uit en keek naar de hemel.

“OMARUS!” schreeuwde hij. “Geef ons het licht om te zien! Accepteer mijn offer. Vergezel mij op mijn reis door de Ring. Geef me een teken. Laat me weten of ik zal slagen!”

Romulus liet zijn handen zakken, en op dat moment gooiden zijn mannen hun fakkels op de brandstapel.

Geschreeuw rees op terwijl de slaven levend verbrand werden. De vonken spatten alle kanten op terwijl Romulus het spektakel gadesloeg, zijn gezicht gloeiend.

Romulus knikte, en zijn mannen brachten een oude vrouw naar hem toe. Ze had geen ogen en haar gezicht was gerimpeld, haar lichaam in elkaar gedoken. Enkele mannen droegen haar naar voren in een strijdwagen, en ze leunde naar voren, richting de vlammen. Romulus keek geduldig toe, wachtend op haar voorspelling.

“Je zult slagen,” zei ze. “Tenzij je de zonnen ziet convergeren.”

Romulus glimlachte breed. De zonnen convergeren? Dat was al duizend jaar niet meer gebeurd.

Hij was blij, en werd overspoeld door een warm gevoel. Dat was alles dat hij wilde horen. De goden waren hem goed gezind.

Romulus greep zijn mantel, besteeg zijn paard en schopte hem hard. In zijn eentje galoppeerde hij over het zand, richting de weg die hem naar de Oostelijke Oversteek zou leiden. Spoedig zou hij het Ravijn oversteken, en zou hij in het hart van de Ring zijn.

Een Gift Van Wapens

Подняться наверх