Читать книгу Een Gift Van Wapens - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 18

HOOFDSTUK ACHT

Оглавление

Selese liep over het slagveld, Illepra aan haar zijde. Ze gingen van lichaam naar lichaam, op zoek naar een teken van leven. Het was een lange, moeilijke tocht geweest vanuit Silesia. Ze waren bij elkaar gebleven en waren het leger gevolgd om de gewonden te verzorgen. Ze hadden zich losgemaakt van de andere genezers en waren goed bevriend geraakt in deze tijden van rampspoed. Ze waren automatisch naar elkaar toe getrokken, allebei ongeveer even oud, allebei lijkend op elkaar, en wat misschien nog wel het belangrijkste was, allebei verliefd op een MacGil jongen. Selese hield van Reece, en Illepra, hoewel ze het liever niet toegaf, hield van Godfrey.

Ze hadden hun best gedaan om het leger bij te houden en hadden hen gevolgd door velden en bossen, over modderige wegen, constant op de uitkijk voor gewonde MacGils. Helaas bleek het niet erg lastig om hen te vinden; het landschap was ermee vergeven. In sommige gevallen lukte het Selese om hen te genezen; maar in teveel gevallen hadden zij en Illepra weinig kunnen doen behalve hun wonden verbinden, hun drankjes gebruiken om de pijn weg te nemen, en hen vredig te laten sterven.

Het was hartverscheurend voor Selese. Als genezers uit een klein dorpje, was ze nooit geconfronteerd met zulke ernstige verwondingen. Ze was gewend aan het behandelen van kleine schaafwonden, sneeën en wonden, en af en toe de beet van een Forsyth. Maar ze was niet gewend aan zoveel bloedvergieten en dood, en zoveel ernstige verwondingen. Het deed haar ongelofelijk veel verdriet.

Selese had er altijd naar verlangd om mensen te genezen, en hen gezond en wel te zien; maar sinds ze uit Silesia waren vertrokken, had ze niets anders gezien dan een eindeloos spoor van bloed. Hoe konden mannen elkaar dit aan doen? Deze gewonden waren allemaal zonen; vaders, mannen. Hoe kon de mensheid zo wreed zijn?

Wat Selese nog erger vond, was het feit dat ze niet iedereen die ze tegen kwam kon helpen. Haar voorraden waren beperkt tot wat ze konden dragen, en gezien hun lange reis was dat niet veel. De andere genezers van het koninkrijk waren verspreid over de hele Ring; ze waren een leger op zich, maar ze waren met te weinig, en ze hadden te weinig voorraad. Zonder de benodigde wagens, paarden en helpers, kon ze niet veel meenemen.

Selese sloot haar ogen en haalde diep adem terwijl ze verder liep en de gezichten van de gewonden voor haar ogen voorbij zag schieten. Te vaak had ze een dodelijk gewonde soldaat het zien uitschreeuwen van de pijn. Ze had zijn ogen zien wegdraaien, en hem Blatox gegeven. Het was een effectieve pijnstiller, en een even effectief kalmeringsmiddel. Maar het genas geen zwerende wonden, en het kon ook geen infectie verhelpen. Zonder haar benodigdheden, was dat het beste dat ze kon doen. Ze wilde huilen en schreeuwen tegelijk.

Selese en Illepra knielden elk bij een gewonde soldaat, een paar meter bij elkaar vandaan, beiden bezig met het hechten van een wond met naald en draad. Selese was gedwongen deze naald al te vaak te gebruiken, en ze wenste dat ze een schone had. Maar ze had geen keus. De soldaat schreeuwde het uit van de pijn terwijl ze een lange verticale wond in zijn bicep hechtte, die maar niet dicht leek te willen blijven. Selese drukte op de wond in een poging het bloeden te stelpen.

Maar het was zinloos. Als ze de soldaat eerder had gevonden, was alles in orde geweest. Maar nu was zijn arm groen. Ze stelde slechts het onvermijdelijke uit.

“Het komt goed met je,” zei Selese tegen hem.

“Nee, dat komt het niet,” zei hij, terwijl hij naar haar opkeek. Selese had die blik in zijn ogen al te vaak gezien. “Vertel het me. Zal ik sterven?”

Selese hield haar adem in. Ze wist niet hoe ze moest antwoorden. Ze haatte het om te liegen. Maar ze kon het niet verdragen om het hem te vertellen.

“Ons lot ligt in de handen van onze maker,” zei ze. “Het is nooit te laat. Drink,” zei ze, terwijl ze een klein flesje Blatox tegen zijn lippen hield en zijn voorhoofd streelde.

Zijn ogen lichtten even op, en hij zuchtte, voor het eerst vredig.

“Ik voel me goed,” zei hij.

Enkele momenten later gingen zijn ogen dicht.

Selese voelde een traan over haar wang lopen, en veegde hem snel weg.

Illepra was klaar met haar gewonde, en ze stonden beiden op, waarna ze hun weg over het eindeloze pad vervolgden, dat vergeven was van de lichamen. Ze gingen naar het oosten, achter het leger aan.

“Heeft het zelfs maar nut om hier te zijn?” vroeg Selese na een lange stilte.

“Natuurlijk,” antwoordde Illepra.

“Het voelt niet zo,” zei Selese. “We hebben er maar een paar kunnen redden, en we hebben er zo veel verloren.”

“En die paar dan?” vroeg Illepra. “Zijn zij dan niets waard?”

Selese dacht na.

“Natuurlijk wel,” zei ze. “Maar de anderen dan?”

Selese sloot haar ogen en probeerde hen voor de geest te halen; maar ze waren nu niets meer dan wazige gezichten.

Illepra schudde haar hoofd.

“Je denkt op de verkeerde manier. Je bent een dromer. Te naïef. Je kunt niet iedereen redden. Wij zijn niet degenen die deze oorlog zijn begonnen. Wij ruimen alleen de rotzooi op.”

Zwijgend liepen ze door, verder naar het oosten, langs velden die bezaaid waren met levenloze lichamen. Selese was in ieder geval blij met Illepra’s gezelschap. Ze boden elkaar troost, en ze hadden hun expertise en geneesmiddelen uitgewisseld. Selese was verbijsterd door Illepra’s enorme collectie kruiden, met soorten die ze nog nooit had gezien; Illepra, op haar beurt, werd steeds opnieuw verrast door de unieke zalfjes die Selese in haar dorp had ontdekt. Ze vulden elkaar goed aan.

Terwijl ze liepen en hun blikken over de doden lieten glijden, dwaalden Selese haar gedachten af naar Reece. Ondanks alles om haar heen, kon ze hem niet uit haar hoofd krijgen. Ze was helemaal naar Silesia gereisd om hem te vinden, om bij hem te zijn. Maar het lot had hen weer uit elkaar gehaald. Deze stomme oorlog trok hen in twee verschillende richtingen. Ze vroeg zich constant af of Reece nog steeds veilig zou zijn. Ze vroeg zich af waar hij was. En bij elk lichaam dat ze passeerde, keek ze snel naar het gezicht, hopend en biddend dat het niet Reece was. Haar maag trok samen bij elk lichaam dat ze benaderde, tot ze het omdraaide en zag dat hij het niet was. Ze slaakte een zucht van opluchting.

Maar ze was constant gespannen, en vreesde dat ze hem op een gegeven moment bij de gewonden zou aantreffen—of erger, bij de doden. Ze wist niet of ze verder zou kunnen gaan als dat het geval was.

Ze was vastberaden om hem te vinden. Ze was al zo ver gekomen, en ze zou niet terugkeren tot ze zijn lot wist.

“Ik heb nog geen teken van Godfrey gezien,” zei Illepra, terwijl ze tegen wat steentjes aantrapte.

Illepra had vrijwel onophoudelijk over Godfrey gesproken sinds ze waren vertrokken, en ze was overduidelijk gek op hem.

“Ik ook niet,” zei Selese.

Het was een steeds terugkerende dialoog tussen de vrouwen, die beiden verliefd waren op de twee broers.

Reece en Godfrey, twee broers die onmogelijk meer van elkaar hadden kunnen verschillen. Selese begreep niet wat Illepra in Godfrey zag. Hij kwam op haar over als een dronkaard, een gekke man, iemand die ze niet serieus kon nemen. Hij was grappig, en zeker gevat. Maar hij was niet het toonbeeld van de man die Selese wilde. Selese wilde een man die oprecht, serieus en intens was. Ze verlangde naar een man die ridderlijk en eervol was. Reece was die man voor haar.

“Ik weet gewoon niet hoe hij dit alles overleefd zou kunnen hebben,” zei Illepra verdrietig.

“Je houdt van hem, nietwaar?” vroeg Selese.

Illepra liep rood aan en keek weg.

“Ik heb nooit iets gezegd over liefde,” zei ze defensief. “Ik maak me alleen zorgen om hem. We zijn slechts vrienden.”

Selese glimlachte.

“Is dat zo? Waarom heb je het dan de hele tijd over hem?”

“Is dat zo?” vroeg Illepra verrast. “Dat had ik niet door.”

“Ja, constant.”

Illepra haalde haar schouder op en zweeg even.

“Ik denk dat hij onder mijn huid is gekropen. Hij maakt me zo boos soms. Ik sleep hem constant de tavernes uit. Hij belooft me elke keer dat hij niet meer terug gaat. Maar hij doet het altijd. Het is frustrerend. Ik zou hem in elkaar slaan als ik kon.”

“Is dat waarom je hem zo graag wil vinden?” vroeg Selese. “Om hem in elkaar te slaan?”

Nu was het Illepra’s beurt om te glimlachen.

“Misschien niet,” zei ze. “Misschien wil ik hem ook gewoon een knuffel geven.”

Ze liepen om een heuvel heen en kwamen een soldaat tegen, een Silesiaan. Hij lag kreunend onder een boom, en zijn been was duidelijk gebroken. Selese kon dat met haar getrainde oog al vanaf een afstandje zien. Vlakbij stonden twee paarden aan de boom vastgebonden.

Ze haastten zich naar hem toe.

Terwijl Selese zich om zijn wond bekommerde, een diepe snee in zijn dijbeen, kon ze het niet helpen om de vraag te stellen die ze aan elke levende soldaat had gesteld die ze was tegengekomen:

“Heeft u iemand van de Koninklijke familie gezien?” vroeg ze. “Heeft u Reece gezien?”

Alle andere soldaten hadden hun hoofd geschud, en Selese was inmiddels zo gewend aan teleurstelling dat ze een negatief antwoord verwachtte.

Maar tot haar verassing knikte de soldaat bevestigend.

“Ik heb niet met hem gereden, maar ik heb hem gezien, ja, mijn vrouwe.”

Haar ogen begonnen te glimmen van opwinding en hoop.

“Leeft hij nog? Is hij gewond? Weet u waar hij is?” vroeg ze, en haar hart begon sneller te slaan. Ze kneep de man in zijn pols.

Hij knikte.

“Ja. Hij is op een speciale missie. Om het Zwaard terug te halen.”

“Welk zwaard?”

“Het Zwaard van het Lot, natuurlijk.”

Ze staarde hem verbijsterd aan. Het Zwaard van het Lot. Het zwaard van de legende.

“Waar?” vroeg ze wanhopig. “Waar is hij?”

“Hij is naar de Oostelijke Oversteek vertrokken.”

De Oostelijke Overstreek, dacht Selese. Dat was ver, zo ver. Ze zouden het nooit te voet kunnen bereiken. Niet op dit tempo. En als Reece daar was, dan was hij waarschijnlijk in gevaar. Hij had haar nodig.

Terwijl ze de soldaat verzorgde, wierp ze een blik op de twee paarden die aan de boom waren vastgebonden. Gezien het gebroken been van de man, zou hij ze niet kunnen bereiden. De twee paarden hadden geen nut voor hem. En als niemand voor hen zou zorgen, zouden ze sterven.

De soldaat zag haar kijken.

“Neem ze, vrouwe,” bood hij aan. “Ik zal ze niet nodig hebben.”

“Maar ze zijn van u,” zei ze.

“Ik kan ze niet berijden. Niet zo. U heeft er meer aan. Neem ze, en vindt Reece. Het is een lange reis vanaf hier, en te voet is het niet te doen. U heeft me geweldig geholpen. Ik zal hier niet sterven. Ik heb voedsel en water voor drie dagen. De mannen zullen me komen halen. Er komen hier geregeld patrouilles langs. Neem ze mee, en ga.”

Selese pakte zijn pols vast, overspoeld door dankbaarheid. Ze wendde zich vastberaden tot Illepra.

“Ik moet Reece vinden. Het spijt me. Er zijn hier twee paarden. Jij kunt de andere nemen. Ik moet naar de Oostelijke Oversteek. Het spijt me, maar ik moet je verlaten.”

Selese besteeg één van de paarden, en was verrast toen Illepra naar haar toerende en het andere paard besteeg. Illepra haalde uit met haar korte zwaard en sneed het touw door dat de paarden aan de boom bond.

Ze draaide zich om naar Selese en glimlachte.

“Dacht je nu echt dat ik je alleen zou laten gaan, na alles wat we hebben meegemaakt?” vroeg ze.

Selese glimlachte. “Blijkbaar niet,” antwoordde ze.

Ze spoorden hun paarden aan en gingen er vandoor, naar het oosten. Naar Reece.

Een Gift Van Wapens

Подняться наверх