Читать книгу Een Gelofte Van Glorie - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 11
HOOFDSTUK ÉÉN
ОглавлениеAndronicus reed trots door het centrum van McClouds koninklijke stad, geflankeerd door honderden van zijn generaals, zijn meest waardevolle bezit achter zich aanslepend: Koning McCloud. Hij was ontdaan van zijn wapenrusting, zijn half naakte, dikke, harige lichaam met touwen vastgebonden en met een lang touw om zijn polsen, dat was vastgemaakt aan de achterkant van Andronicus’ zadel.
Andronicus reed langzaam, zwelgend in zijn triomf, terwijl hij McCloud door de straten sleepte, over steentjes heen, en grote stofwolken opwierp. McClouds mensen verzamelden zich en staarden met open mond naar het schouwspel voor hen. Hij hoorde hoe McCloud het uitschreeuwde, kronkelend van de pijn, terwijl hij hem door de straten van zijn eigen stad sleurde. Andronicus straalde. De McCloud mensen doken angstig in elkaar. Daar was hun voormalige koning, nu de nederigste der slaven. Het was één van de mooiste dagen die Andronicus zich kon herinneren.
Andronicus verbaasde zich over hoe makkelijk het was geweest om de McCloud stad over te nemen. Het leek of McClouds mannen het al hadden opgegeven nog voordat de aanval was begonnen. Andronicus’ mannen hadden hen als een bliksemschicht overvallen, de weinige soldaten die het waagden zich te verdedigen omver gereden, en de stad in een oogwenk ingenomen. Ze moesten zich gerealiseerd hebben dat het geen zin had zich te verzetten. Ze hadden hun wapens neergelegd, in de veronderstelling dat als ze zich overgaven Andronicus hen gevangen zou nemen.
Maar ze kenden de grote Andronicus niet. Hij verachtte overgave. Hij nam geen gevangenen, en ze maakten het hem alleen maar gemakkelijk door hun wapens neer te leggen.
De straten van de McCloud stad kleurden rood van het bloed terwijl Andronicus’ mannen elke steeg en elke zijstraat uitkamden en elke man die ze vonden afslachtten. Hij nam de vrouwen en kinderen als slaven, zoals hij altijd deed. De huizen werden één voor één geplunderd.
Terwijl Andronicus langzaam door de straten reed en zijn triomf overzag, zag hij de levenloze lichamen, de opgehoopte buit, de verwoeste huizen. Hij draaide zich om en knikte naar één van zijn generaals. De generaal stak een fakkel in de lucht, gebaarde naar zijn mannen, en honderden van hen verspreidden zich door de stad om de rieten daken in brand te steken. Overal om hen heen stegen de vlammen op en Andronicus kon de hitte al voelen.
“NEE!” schreeuwde McCloud, maaiend op de grond achter hem.
Andronicus grijnsde breed en dreef zijn paard aan, richting een bijzonder grote steen in de weg; er klonk een bevredigende bons, en hij wist dat McCloud de steen hard had geraakt.
Andronicus nam veel genoegen in het zien branden van zijn stad. Zoals hij bij elke overwonnen stad had gedaan in zijn Rijk, brandde hij eerst de stad tot de grond toe af, om hem vervolgens opnieuw op te bouwen, met zijn eigen mannen, zijn eigen generaals, zijn eigen Rijk. Dat was zijn manier. Hij wilde geen spoor van geschiedenis. Hij bouwde een nieuwe wereld. De wereld van Andronicus.
De Ring, de heilige Ring die al zijn voorouders was ontgaan, was nu zijn territorium. Hij kon het nauwelijks bevatten. Hij haalde diep adem, en verwonderde zich over hoe geweldig hij was. Spoedig zou hij over de Hooglanden gaan en ook de andere helft van de Ring overwinnen. En dan zou er geen plek op de wereld over zijn die hij niet had betreden.
Andronicus reed naar het standbeeld van McCloud op het stadplein, en hield halt. Het stond daar als een heiligdom, vijftien meter hoog, gemaakt van marmer. Het toonde een versie van McCloud die Andronicus niet herkende—een jonge, fitte, gespierde McCloud, die trots zijn zwaard vasthield. Het was egocentrisch. Daarvoor bewonderde Andronicus hem. Een deel van hem wilde het standbeeld mee naar huis nemen, en het in zijn paleis installeren als een trofee.
Maar een ander deel van hem walgde ervan. Zonder na te denken haalde hij zijn slinger tevoorschijn—drie keer zo groot als dat van een mens, groot genoeg voor een steen ter grootte van een kleine rots—haalde uit en wierp.
De kleine rots vloog door de lucht en raakte het hoofd van het stadbeeld. McClouds marmeren hoofd explodeerde en viel in kleine stukjes uiteen. Andronicus schreeuwde, hief zijn dubbele vlegel, en haalde uit.
Andronicus sloeg het torso van het standbeeld omver en het viel met een oorverdovend kabaal uiteen op de grond. Andronicus liet zijn paard keren en zorgde dat McClouds lichaam door de scherven heen werd gesleept.
“Daar zal je voor boeten!” schreeuwde een gekwelde McCloud uit.
Andronicus lachte. Hij had vele mensen ontmoet in zijn leven, maar deze was wellicht de meest zielige van hen allemaal.
“Zal ik dat?” riep Andronicus.
Deze McCloud was koppig; hij waardeerde nog steeds de macht van de grote Andronicus niet. Hij zou het er voor eens en altijd bij hem moeten inwrijven.
Andronicus liet zijn blik over de stad glijden, en hij zag het vermoedelijke McCloud kasteel. Hij spoorde zijn paard aan tot een galop, en zijn mannen volgden hem terwijl hij McCloud over de stoffige binnenplaats sleepte.
Andronicus reed de marmeren trappen op, McClouds lichaam achter hem, schreeuwend en kreunend bij elke trede. Toen reed hij door naar de marmeren entree. Andronicus’ mannen stonden al bij de deuren, de bloederige lichamen van McClouds wachters aan hun voeten. Andronicus grijnsde voldaan. Elke hoek van de stad was al van hem.
Andronicus reed door, recht door de kasteeldeuren, een hal in met verheven, gewelfde plafonds, allemaal van marmer. Hij verwonderde zich over de buitensporigheid van deze Koning McCloud. Hij had duidelijk geen kosten gespaard om zichzelf te verwennen.
Nu was zijn dag gekomen. Andronicus reed met zijn mannen door de brede gangen. De paardenhoeven weergalmden van de muren. Hij bereikte wat overduidelijk McClouds troonzaal was. Hij barstte door de eikenhouten deuren en reed naar het midden van de kamer, waar een obscene gouden troon stond.
Andronicus steeg af, beklom langzaam de gouden treden, en ging zitten. Hij haalde diep adem terwijl hij uitkeek over zijn mannen, zijn tientallen generaals die, gezeten op hun paarden, op zijn bevel wachtten. Hij keek naar de bloederige McCloud, die nog steeds aan zijn paard lag vastgebonden. Hij bekeek de kamer, de muren, de banners, de wapenrustingen, de wapens. Hij bewonderde het handwerk van de troon. Hij overweeg hem te laten smelten, of misschien zou hij hem mee terug nemen. Misschien kon hij hem aan één van zijn generaals schenken.
Deze troon was natuurlijk niets vergeleken met Andronicus’ eigen troon, de meest massieve troon van alle koninkrijken, één die het twintig mannen maar liefst veertig jaar had gekost om te bouwen. De bouw was begonnen tijdens zijn vaders heerschap, en was voltooid op de dag dat Andronicus zijn eigen vader had vermoord. Het was een perfecte timing geweest.
Andronicus keek neer op McCloud, op het zielige mens, en vroeg zich af hoe hij hem het best kon laten lijden. Hij bekeek de vorm en grootte van zijn schedel, en besloot dat hij hem graag zou laten krimpen en aan zijn ketting hangen, naast de andere gekrompen hoofden die om zijn nek hingen.
Maar Andronicus realiseerde zich dat voor hij hem zou doden, hij wat tijd nodig had om zijn gezicht en jukbeenderen wat uit te dunnen, zodat hij beter om zijn nek zou staan. Hij wilde niet een dik, opgeblazen gezicht dat de esthetiek van zijn ketting zou ruïneren. Hij zou hem een tijdje in leven laten, en hem in de tussentijd martelen. Hij glimlachte. Ja, dat was een goed plan.
“Breng hem naar me toe,” commandeerde Andronicus naar één van zijn generaals.
De generaal sprong zonder een moment te aarzelen van zijn paard, haastte zich naar McCloud, sneed het touw door en sleepte het bloederige lichaam over de vloer. Hij liet het voor Andronicus’ voeten vallen.
“Hier kom je niet mee weg!” mompelde McCloud zwakjes.
Andronicus schudde zijn hoofd; dit mens zou het nooit leren.
“Hier ben ik, gezeten op je troon,” zei Andronicus. “En daar ben jij, liggend aan mijn voeten. Ik denk dat ik rustig kan zeggen dat ik overal mee weg kan komen. En dat ik dat al gedaan heb.”
McCloud lag daar, kreunend en kronkelend.
“Mijn eerste agendapunt,” zei Andronicus, “is te zorgen dat je je respect betuigt aan je nieuwe koning en meester. Kom nu naar me toe, en ik schenk je de eer dat je als eerste voor me mag knielen in mijn nieuwe koninkrijk, als eerste mijn hand mag kussen, en me Koning mag noemen van wat ooit de McCloud kant van de Ring was.”
McCloud keek op, krabbelde op handen en knieën, en sneerde naar Andronicus.
“Nooit!” zei hij, en hij spoog op de vloer.
Andronicus gooide zijn hoofd achterover en lachte. Hij genoot ervan. Hij had al een tijd niet zo’n koppig mens ontmoet.
Andronicus knikte, en één van zijn mannen greep McCloud van achteren, terwijl een ander naar voren kwam en zijn hoofd stil hield. Een derde liep naar voren met een lang scheermes. McCloud kromp ineen van angst.
“Wat doe je?” vroeg McCloud in paniek, zijn stem enkele octaven hoger.
De man reikte naar beneden en scheerde snel de helft van McClouds baard af. McCloud keek op, duidelijk verbijsterd dat de man hem geen pijn had gedaan.
Andronicus knikte, en er stapte een andere man naar voren met een lange pook. Aan het einde van de pook was het embleem van Andronicus’ rijk gegraveerd—een leeuw met een vogel in zijn bek. Het gloeide oranje, stomend heet, en terwijl de anderen McCloud vasthielden, bracht de man de poker naar zijn nu blote wang.
“NEE!” gilde McCloud.
Maar het was te laat.
Een afschuwelijk gekrijs sneed door de lucht, gevolg door een sissend geluid en de geur van verbrand vlees. Andronicus keek blij toe terwijl de pook dieper en dieper in McClouds wang brandde. Het gesis werd luider, het geschreeuw bijna ondraaglijk.
Eindelijk, na een goede tien seconden, lieten ze McCloud vallen.
McCloud zakte op de grond in elkaar, bewusteloos, kwijlend, terwijl er ook opsteeg van zijn gezicht. Het embleem van Andronicus was in zijn vlees gebrand.
Andronicus leunde naar voren, keek neer op de bewusteloze McCloud, en bewonderde zijn werk.
“Welkom bij het Rijk.”