Читать книгу Een Gelofte Van Glorie - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 13
HOOFDSTUK DRIE
ОглавлениеThor reed over het bospad, met Reece, O’Connor, Elden en de tweeling naast hem en Krohn op zijn hielen, terwijl ze het bos aan het andere uiteinde van het Ravijn uitreden. Thors hart bonsde van de anticipatie terwijl ze eindelijk de rand van het dikke woud bereikten. Hij stak een hand op en gebaarde naar de anderen dat ze stil moesten zijn, en ze hielden naast hem halt.
Thor keek uit over het uitgestrekte strand, en daarachter, de uitgestrekte gele zee die hen naar de verre landen van het Rijk zou brengen. De Tartuvische zee. Thor had de wateren niet meer aanschouwd sinds hun reis naar de Honderd. Het voelde vreemd om weer terug te zijn—en deze keer op een missie waar het lot van de Ring vanaf hing.
Nadat ze de brug van het Ravijn waren overgestoken, was hun korte rit door de Wildernis rustig verlopen. Thor was door Kolk en Brom geïnstrueerd om te zoeken naar een klein schip dat aangemeerd zou liggen aan de kust van de Tartuvische, verstopt tussen de takken van een immens grote boom die over de zee hing. Thor had hun instructies nauwkeurig opgevolgd, en toen ze de rand van het bos hadden bereikt had hij het schip gespot, goed verstopt, klaar om hen mee te nemen naar waar ze naar toe moesten. Hij was opgelucht geweest.
Maar toen zag hij de zes soldaten van het Rijk. Ze stonden op het zand voor het vaartuig en inspecteerden het. Een andere soldaat was aan boord geklommen. Er had niemand moeten zijn.
Het was een tegenslag. Terwijl Thor verder uitkeek over de horizon, zag hij in de verte de omtrek van wat leek op de hele vloot van het Rijk, duizenden zwarte schepen met de zwarte vlaggen van het Rijk. Gelukkig zeilden ze niet naar Thor, maar in een andere richting. Ze namen de lange, circulaire route om de Ring heen, naar de McCloud kant, waar ze het Ravijn waren doorgebroken. Gelukkig nam de vloot een andere route.
Behalve deze patrouille. Deze zes soldaten van het Rijk, waarschijnlijk verkenners op een routine missie, waren bij toeval het schip van de Krijgsmacht tegen gekomen. Het was een slechte timing. Als Thor en de anderen de kust een paar minuten eerder hadden bereikt, waren ze waarschijnlijk al aan boord gegaan en vertrokken. Nu moesten ze de confrontatie aangaan. Ze hadden geen keus.
Thor keek het strand over en zag geen andere contingenten van het Rijk. Dat was dan in elk geval in hun voordeel. Het was waarschijnlijk een eenzame patrouille groep.
“Ik dacht dat de boot goed verstopt was,” zei O’Connor.
“Blijkbaar niet goed genoeg,” merkte Elden op.
Ze zaten op hun paarden, starend naar het schip en de groep soldaten.
“Het is slechts een kwestie van tijd tot ze andere troepen waarschuwen,” observeerde Conven.
“En dan is het oorlog,” voegde Conval toe.
Thor wist dat ze gelijk hadden. En dat het geen risico was dat ze konden nemen.
“O’Connor,” zei Thor, “jij richt het best van ons allemaal. Ik heb je doelen zien raken van vijftig meter ver. Zie je die ene op de boeg? We hebben slechts één kans. Kun je het?”
O’Connor knikte ernstig, zijn ogen gefixeerd op de soldaten van het Rijk. Hij reikte doelbewust over zijn schouder, hief zijn boog, legde er een pijl in, en hield hem klaar.
Ze keken allemaal naar Thor, en hij voelde zich klaar om te leiden.
“O’Connor, op mijn signaal vuur je. Daarna vallen we de mannen beneden aan. De rest, gebruik je werpwapens als we dichterbij komen. Probeer eerst zo dichtbij mogelijk te komen.”
Thor gaf het signaal, en O’Connor vuurde.
De pijl zeilde door de lucht, en het was een perfect schot. De metalen punt boorde zich door het hart van de soldaat van het Rijk op de boeg. Hij stond daar, zijn ogen even wijd opengesperd, alsof hij niet begreep wat er gebeurde, en toen voel hij ineens voorover, met zijn gezicht in het zand, voor de voeten van zijn kameraden. Het zand kleurde rood.
Thor en de anderen vielen aan, als een goed geoliede machine die perfect was afgesteld. Het geluid van hun galopperende paarden verraadde hen, en de zes andere soldaten draaiden zich naar hen om. De soldaten stegen op en kwamen op hen af.
Thor en zijn mannen hadden nog steeds het voordeel van verassing. Thor haalde uit en wierp een steen met zijn slinger. Hij raakte één van hen in zijn slaap terwijl hij nog bezig was om op zijn paard te klimmen. Hij viel er meteen weer af, dood, de teugels nog steeds in zijn handen.
Terwijl ze dichterbij kwamen wierp Reece zijn bijl, Elden zijn speer, en de tweeling hun dolken. Het zand was oneven en de paarden raakten uit balans, wat het werpen van hun wapens lastiger maakte. Reece zijn bijl vond zijn doel en doodde een van hen, maar de anderen misten.
Er waren er nog vier over. De leider brak los van de groep en reed recht op Reece af, die weerloos was; hij had zijn bijl weggegooid maar nog geen tijd gehad om zijn zwaard te trekken. Reece zette zich schrap, en op het laatste moment sprong Krohn naar voren, die het paard van de soldaat in het been beet. Het paard zakte ineen, en zijn berijder smakte tegen de grond.
Reece trok zijn zwaard en wist de soldaat te doden voor hij weer overeind kon krabbelen.
Nu waren er nog drie. Eén van hen kwam met een bijl op Elden af, zwaaiend naar zijn hoofd; Elden blokkeerde de bijl met zijn schild en wist in dezelfde beweging de aanvaller tegen de zijkant van zijn hoofd te stoten, waardoor hij van zijn paard viel.
Een andere soldaat haalde een strijdvlegel tevoorschijn en zwaaide met de lange ketting rond. Het puntige uiteinde kwam plotseling recht op O’Connor af. Het gebeurde te snel, en O’Connor had geen tijd om te reageren.
Thor had het aan zien komen en denderde naar voren. Hij hief zijn zwaard en hakte de ketting van de strijdvlegel door voor hij O’Connor kon raken. Het geluid van zijn zwaard die door het ijzer heen ging, deed Thor versteld staan van hoe scherp zijn nieuwe zwaard was. De puntige bal vloog door de lucht en kwam met een doffe klap in het zand terecht. O’Connors leven was gespaard. Conval reed snel naar voren en doodde de soldaat met zijn speer.
De laatste soldaat van het Rijk zag dat hij zwaar in de minderheid was; met angst in zijn ogen draaide hij zijn paard ineens om en racete langs de kust. Zijn paard liet diepe hoefafdrukken achter in het zand.
Ze keerden zich allemaal tot de terugtrekkende soldaat: Thor wierp met zijn slinger, O’Connor vuurde een pijl af, en Reece wierp een speer. Maar de soldaat reed te snel, en ze misten allemaal.
Elden trok zijn zwaard en Thor kon zien dat hij van plan was hem achterna te gaan. Thor stak zijn hand uit en gebaarde dat hij hier moest blijven.
“Niet doen!” schreeuwde Thor.
Elden keek hem aan.
“Als hij blijft leven, zal hij anderen achter ons aansturen!” protesteerde Elden.
Thor draaide zich om en wierp een blik op de boot, en hij wist dat het kostbare tijd zou kosten om hem achterna te jagen—tijd die ze zich niet konden veroorloven.
“Het Rijk zal hoe dan ook achter ons aankomen,” zei Thor. “We hebben geen tijd te verliezen. Wat nu belangrijk is, is dat we hier ver vandaan gaan. Naar het schip!”
Ze stegen af toen ze het schip bereikten en Thor begon zijn zadeltassen uit te laden. De anderen deden hetzelfde, en ze laadden hun wapens en zakken met voedsel en water uit. Niemand wist hoe lang de reis zou duren, en hoe lang het zou duren voor ze weer land zouden zien—als ze ooit nog land zouden zien. Thor had ook voedsel voor Krohn meegenomen.
Ze gooiden de zakken hoog over de reling van de boot; ze landden met een doffe klap op het dek.
Thor greep het dikke, gevlochten touw dat aan één kant hing. Het ruwe touw sneed in zijn handen, en hij testte het. Hij drapeerde Krohn over zijn schouder, en trok zich omhoog naar het dek. Krohn piepte in zijn oren, en klampte zich met zijn scherpe nagels aan hem vast.
Al snel was Thor de reling over, en Krohn sprong het dek op—en de anderen volgden hen. Thor leunde over de reling en keek naar de paarden op het strand, die opkeken alsof ze wachtten op een bevel.
“Wat doen we met hen?” vroeg Reece, die naast hem kwam staan.
Thor draaide zich om en bekeek het schip: het was misschien zes meter lang en half zo breed. Het was groot genoeg voor hun zevenen—maar niet voor hun paarden. Als ze ze zouden proberen mee te nemen, zouden de paarden de boot ongetwijfeld beschadigen. Ze moesten ze achterlaten.
“We hebben geen keus,” zei Thor, terwijl hij verlangend op hen neer keek. “We zullen nieuwe paarden moeten vinden.”
O’Connor leunde over de reling.
“Het zijn slimme paarden,” zei O’Connor. “Ik heb ze goed getraind. Ze zullen op mijn bevel terug naar huis keren.”
O’Connor floot scherp.
Als één keerden de paarden zich om en ze gingen ervandoor. Ze galoppeerden over het zand en verdwenen het bos in, terug naar de Ring.
Thor draaide zich om en keek naar zijn broeders, naar het schip, naar de zee voor hen. Nu waren ze gestrand, zonder paarden, en ze hadden geen andere keus dan voorwaarts te gaan. De realiteit begon tot hem door te dringen. Ze waren echt alleen, met niets behalve deze boot, en ze stonden op het punt om de kust van de Ring te verlaten. Er was nu geen weg terug meer.
“En hoe moeten we deze boot het water in krijgen?” vroeg Conval, terwijl ze allemaal naar scheepsromp keken. Een gedeelte van de boot lag in de klotsende golven van de Tartuvische Zee, maar een groot deel lag stevig in het zand.
“Hier!” zei Conven.
Ze haastten zich naar de andere kant waar een dikke ijzeren ketting over de rand hing, met aan de andere kant een grote ijzeren bal, die in het zand lag.
Conven rukte aan de ketting. Hij gromde en worstelde, maar kon hem niet optillen.
“Hij is te zwaar,” hijgde hij.
Conval en Thor haastten zich naar hem toe om hem te helpen, en grepen de ketting vast. Thor was verrast door het gewicht: zelfs met zijn drieën konden ze hem slechts een stukje ophijsen. Uiteindelijk lieten ze de ketting los, en de bal plofte weer in het zand.
“Laat mij helpen,” zei Elden, die een stap naar voren deed.
Elden torende boven hen uit, en hij pakte de ketting, trok eraan, en slaagde er in zijn eentje in om de bal in de lucht te trekken. Thor was stomverbaasd. De anderen sprongen bij en ze trokken het anker omhoog, stap voor stap, tot het eindelijk op het dek lag.
De boot begon te bewegen en wiebelde een beetje in de golven, maar bij lag nog steeds in het zand.
“De palen!” zei Reece.
Thor draaide zich om en zag twee houten palen, bijna zes meter lang, vastgemaakt aan de zijkanten van de boot, en realiseerde zich waar ze voor waren. Hij rende er met Reece naar toe en greep er één terwijl Conval en Conven de andere grepen.
“Als we afduwen,” schreeuwde Thor uit, “hijsen jullie de zeilen!”
Ze leunden naar voren, staken de palen in het zand en duwden met al hun macht; Thor kreunde van de inspanning. Langzaam begon de boot een beetje te bewegen. Tegelijkertijd renden Elden en O’Connor naar het midden van de boot en trokken aan de touwen om de canvas zeilen de hijsen. Ze waren zwaar, en gingen dertig centimeter per keer omhoog. Gelukkig stond er een sterke wind, en terwijl Thor en de anderen tegen de kust aan duwden, worstelend met alles dat ze hadden om de verassend zware boot uit het zand te krijgen, gingen de zeilen hoger en hoger, en begonnen ze wind te vangen.
Eindelijk schommelde de boot terwijl hij het water op gleed, wiebelend, gewichtsloos. Thors schouders trilden van inspanning. Elden en O’Connor hesen de zeilen tot volle mast, en spoedig dreven ze de zee op.
Ze lieten een triomfantelijke schreeuw uit terwijl ze de palen weer op hun plek legden en naar Elden en O’Connor renden om hen te helpen met het vastmaken van de lijnen. Krohn piepte van opwinding.
Thor haastte zich naar het roer, O’Connor naast hem.
“Wil jij het roer nemen?” vroeg Thor aan O’Connor.
O’Connor grijnsde breed.
“Graag.”
Ze begonnen vaart te maken, en gleden steeds sneller over de gele wateren van de Tartuvische Zee, de wind in hun rug. Eindelijk, ze bewogen. Thor haalde diep adem. Ze waren op weg.
Thor liep naar de boeg, Reece naast hem, terwijl Krohn tussen hen in ging staan en tegen Thors been aan leunde. Thor streelde zijn zachte witte vacht. Krohn likte aan zijn hand; Thor haalde een stuk vlees voor Krohn tevoorschijn, en het luipaard griste het uit zijn handen.
Thor keek uit over de uitgestrekte zee voor hen. De verre horizon was bedekt met zwarte schepen van het Rijk, onderweg naar de McCloud kant van de Ring. Gelukkig waren ze afgeleid, en waren ze niet op de uitkijk voor een eenzame boot die hun territorium in voer. De lucht was helder, ze hadden een sterke wind mee, en ze gingen steeds sneller.
Thor vroeg zich af wat er voor hen in het verschiet zou liggen. Hij vroeg zich af hoe lang het zou duren voor ze het Rijk zouden bereiken, en wat er daar op hen zou wachten. Hij vroeg zich af hoe ze het zwaard zouden vinden, hoe dit alles zou eindigen. Hij wist dat hun kansen erg klein waren, en toch was hij blij om eindelijk op reis te zijn, opgewonden dat ze al zo ver waren gekomen. Hij verlangde ernaar om het Zwaard terug te halen.
“Wat als het er niet is?” vroeg Reece.
Thor draaide zich om en keek hem aan.
“Het zwaard,” voegde Reece toe. “Wat als het er niet is? Of wat als het verloren is? Of vernietigd? Of als we het nooit vinden? Het Rijk is tenslotte zeer groot.”
“Of wat als het Rijk heeft uitgevonden hoe ze het moeten hanteren?” vroeg Elden in zijn diepe stem.
“Wat als we het niet mee terug kunnen nemen?” vroeg Conven.
De groep stond daar, onderdrukt door wat er voor hen lag, door de zee van onbeantwoorde vragen. Deze reis was waanzin, wist Thor.
Waanzin.