Читать книгу Reize van Maarten Gerritsz - Philipp Franz von Siebold - Страница 3
INLEIDING.
ОглавлениеEene der belangrijkste ontdekkingsreizen, die er onder het bestuur van den Gouverneur-Generaal Antonio van Diemen hebben plaats gehad, is die onder het beleid van den Schipper-Commandeur Maerten Gerritsz. Vries in het jaar 1643, met de schepen Castricum en Breskens naar het Noord-Ooster-deel van Azië.
De aanleiding tot het doen dezer reize was vooral deze. In 1635 was er door eenen Willem Verstegen, in dienst der Oost-Ind. Comp. in Japan werkzaam geweest zijnde, »Eene Remonstrantie ofte Corte Voorstellinge, omme een grooten schadt ofte wel nieuwen aenvang van negotie te crygen, op het ryck ende Goudt ende Silver Eylant, gelegen in de Zuit-zee, ter hoochte van 371⁄2 graden benoorden de Linie Equinoctiael, gedirigeert aen d’Ed. Heer Henricq Brouwer, Gouverneur-Generael enz.” Deze Gouverneur vertrok spoedig na het ontvangen dezer Remonstrantie naar het Vaderland, en liet het aan zijnen opvolger over, om die zaak in overweging te nemen.
Hoe gaarne nu ook van Diemen, dadelijk na het aanvaarden van zijn bestuur, schepen ter opsporing van die Eilanden had willen afzenden, werd hij daarin door verschillende omstandigheden verhinderd, en niet voor het jaar 1639 kon hij daaraan gevolg geven. Zoo schreef hij, onder dagteekening van den 18 December 1639, aan de Bewindhebbers in het Vaderland: »maer op enckel onvermogen ende dat doorgaens trachten de negotie voor eenige saecken, exploicten ende ontdeckingen van vreemde landen te prefereren, is d’opsoecking van goudt ende silverrycke Eilanden ten Oosten Japan gelegen, wel tegen ons gemoet t’sedert anno 1636 uytgestelt ende suspens gebleven; maer aengemerckt wesende, UEd. tot derselver ontdeckingh, mitsgaders Corea ende Tartarise cust inclineren, daertoe order geven, met hope van vruchtbaer succes; hebben in conformité van onse resolutie dato 24 May bevooren, Comps. presente als uyt Nederlant te comen navale macht, tegen de voorhantse ende ordinarie besendingh wel geexamineert ende overleyt, synde goetgevonden ende vastgestelt, tot gemelte ontdecking te gebruycken de fluytschepen Engel ende de Graff, als de bequaemste op soo crappen vaerwater. Ingevolge syn deselve yder met 45 coppen cloeck volck voor 12 maenden geprovideert, den 2 Juny passato onder ’t beleyt van den Commandeur Matthys Quast uyt dese reede verseylt, met order by Oosten Banca den cours nae Manilhae’s baye te doen, om ’t canael van Spirito Sancto te passeren ende alsoo om de Noort aen Japans Oostsyde in de Noort-Weste winden te comen, de Eylanden 100, 150 ende 200 mylen tusschen de 30 en 36, mitsgaders ’t doelwith op 371⁄2 graden Noorderbreete, 400 mylen by Oosten Japan gelegen, op te soecken ende aentetreffen, als wanneer by nonopdoeningh gelast hebben, andere 200 mylen om de Oost te seylen ter selver hoochte, ende geen voordeel bejegenende, dat van daer sullen trachten nae Tartarien ende Corea, ingevalle de winden (daer aen twyffelen) sulcx gedoogen, te comen. Wyders soo wanneer keerende geen Noort connen winnen, andere 200 mylen om de Oost aff te loopen, al waer’t op de custe van West-Indien, omme t’onderstaen wat voordeel daer te bejagen sy, ende dan door den Suyt-Oosten passaet te keeren nae Tayouan off Batavia, nae sich den tyt, weder ende wint voegen sal; mits dat in passant Islas de Ladrones verkenne en visiteere, gelyck dit ende sulcx meer ten dienste van de Comp. gesegden Quast gerecommandeert hebben, by desselfs instructie can worden beoogt, die UEd. gelieven te resumeren in ons brieffbouck, onder dato primo Juny laest. Den Almogende bestiere alles tot dienst van de Generale Comp., ende geve dat UEd. ter syner tyt gewenst succes van dese expeditie mogen aencondigen.”
De reis van Quast leverde echter dat resultaat niet op, dat men er zich van had voorgesteld. Bij brief van den 8 Januarij 1640 berigt van Diemen den afloop dezer reize aan de Bewindhebbers aldus: »Met Breda is herwaerts onverrichter saecke van d’ontdeckingh der landen by Oosten Japan gelegen gekeert, den Commandeur Mathys Quast, hebbende ruym 600 mylen by Oosten Japan op de geordonneerde hoochte affgeseylt, sonder lant op te doen, als wanneer den windt sich sulcx presenteerde, dat resolveerde nae de West te keeren, by Noorden Japan de cust van Tartarien, Corea ende China aen te doen, sulcx dat sy deselve lenghte weder teruggekomen, tusschen de 42 en 38 graden Noorderbreete, mede in ’t keeren geen landt vernomen, maer door sieckte overvallen wesende, moesten d’ontdeckinge om de Noord staecken, ende syn by Oosten Japan seer miserabel ende swack van volck in Tayouan den 24 November aengelandt, hebbende op beyde de fluyten 38 man verloren, dat is byna de helft van ’t ophebbende, van hier affgevaren volck.”[1]
Niettegenstaande dezen min gunstigen afloop der reize van Quast, werd er besloten om andermaal een’ togt derwaarts te laten doen, maar ook nu verloopt er door de belegering van Malakka, de zaken op Ceylon, de reis van Tasman naar het Zuytland enz. weder een geruime tijd, alvorens men schepen kan missen, om deze onderneming te bewerkstelligen. In 1643 evenwel heeft de reis voortgang, en werden de schepen Castricum en Breskens onder de bevelen gesteld van den ervaren Schipper-Commandeur Maerten Gerritsz. Vries of de Vries, zoo als wij hem ook wel in officieele bescheiden genoemd vinden. In een gedeeltelijk in cijfer geschreven missive aan de Bewindh. in dato 23 Januarij 1643, wordt hen hiervan op deze wijze kennis gegeven: »Tot ontdeckingh van de Noordcuste M. r. k. M. r. k. c. b. d. ende van daer omme andermael optesoecken, de XXI ende IV rycke 24, 39, 17, 30, 16, 5, 50, 20, by tt. h. m. b. d. c. r. f. r. d. syn geprojecteert de fluyt Castricum ende ’t jacht Breskens, sullen ultimo deser de reyse aenvangen, onder ’t bestier van den ervaren Schipper Maerten Gerritsen Vries, de cours is van hier by Noorden Celebes nae Ternaten ende van daer by Oosten 11, 9, 16, 10, 2, om de 2, 25, 20, 72, 22, custe van M. r. k. M. r. k. c. b. d. aentesoecken, ’t welck gesustineert wordt in den somertyt sal connen geeffectueert worden, ende dan voorts om de Oost, daer men meent d’aengetogen Eylanden op te doen[2]. ’T succes van d’een ende d’ander wordt UEd. nae desen gecundicht.”
Aan den Vice-Gouverneur Wouter Seroyen te Ternaten werd van het doel hunner reize en om hun daarin op alle mogelijke wijze bevorderlijk te zijn, bij missive van den 31 Januarij kennis gegeven. »Dese gaet per ’t fluytschip Castricum ende ’t jacht Breskens, onder commando van den Schipper-Commandeur Maerten Gerritsen Vries, over Ternate, tot ontdeckingh van de Oostkuste van Tartarien ende om op te soecken d’onbekende Eylanden Oostwaerts gelegen. UEd. sal deselve costy omme geene redenen ophouden, veel min veranderingh in ’t ophebbende volck als officieren, soldaten off varentvolck doen, ten waere eenige siecken tegen cloecke gesonde wisselden; de gemelte schepen ende volck geduyrende haer verblyff (dat cort sal wesen) soo veel mogelyck verversende, daeromme geen costen noch coebeesten sparende, sult hun van alles tot de reyse soo veel te becomen sy versorgen, vooral beestiael, dat costy niet ontbreekt. Hiertoe ons verlatende sullen met d’eerste gelegentheyt per brieven van de overhoofden deser schepen gaerne vernemen, hun desen aengaende contentement gedaen sy, dit ons desseyn soo veel mogelyck secreet houdende, voorgevende dat omtrent Manilha om buyt ende advantagie te becomen, gedestineert syn te cruysen.”
Ook aan de Vries gelukte het niet die rijke Goud- en Zilver-Eilanden te vinden, maar daarentegen is zijne reis hoogstbelangrijk geweest voor de uitbreiding der aardrijkskunde, want behalve dat men beter bekend werd met de kusten van Japan, werden door hem eilanden en straten ontdekt en benoemd, waarvan men tot dus verre slechts weinig of geen kennis had.
De mededeelingen, die men van de reis van de Castricum en de Breskens heeft, zijn zeer onvolkomen en bestaan voornamelijk in eenige opgaven, voorkomende bij Nicolaas Witsen in zijn werk over Noord- en Oost-Tartarije[3], en daaruit bij Buache[4] overgenomen, zoo ook in de »Koorte Beschryvinghe van het Eylandt Eso, soo als het eerst in den jare 1643 van ’t schip Castricum beseylt ende ondervonden is”[5]. Eerst 144 jaren daarna is het den verdienstelijken, doch ongelukkigen Franschen zeereiziger la Pérouse[6], die ons met de belangrijkheid van de reis van de Vries bekend maakt. Het is dan ook vooral na dezen reiziger, dat de Hoogleeraar Moll in zijne Verhandeling[7] ons het een en ander over de Vries en zijne verrigtingen bekend maakt.
Het mogt den Hoogleeraar von Siebold in het jaar 1842 met behulp van den Heer P. L. de Munnick, gelukken, in het Oud-Koloniaal Archief alhier, de Instructie voor de reis van de Vries vastgesteld te vinden. Ze werd gedeeltelijk geplaatst en toegelicht door den Heer P. Br. Melvill van Carnbée in de Moniteur des Indes[8]. Deze geachte hydrograaf beklaagt zich ten hoogste, dat de journalen van de Vries niet uitgegeven zijn. Hij zegt[9]: »Il est fort à regretter que les journaux de de Vries n’aient jamais été publiés; nous n’avons de son voyage que peu de détails, qui se trouvent dans l’ouvrage de Mr. Nicolaas Witsen, et qui ont servi au recit qu’en donna plus tard Mr. Philippe Buache. Il parait que nos ancêtres firent peu de cas de ces voyages, qui n’eurent, il est vrai, peu ou moins de resultats immédiats pour le commerce, mais qui furent pourtant très importants pour la géographie. C’est à cela apparement qu’on doit attribuer que dans les ouvrages de ce temps-là il n’est fait mention des voyages de Quast, Vries et de plusieurs autres encore, qu’en passant et que ce n’est qu’un et deux siècles après qu’on s’aperçut que ces mêmes voyages furent et sont encore aujourd’hui du plus haut intérêt pour les sciences géographiques.”
Ook in het nog niet lang geleden (1852) voor de kennis van Japan zoo hoogst belangrijk uitgekomen werk van den Hoogleeraar von Siebold lezen wij[10], nadat de geachte Hoogleeraar alvorens een overzigt der reis van de Castricum heeft gegeven: »Die volständigen Reiseberichte der beiden Schiffe Castricum und Breskens, wovon wir nur die obenerwähnten Auszüge kennen, scheinen verloren gegangen oder noch in irgend einem Archive in Holland oder zu Batavia verborgen zu liegen.”
Het oorspronkelijke volledige Journaal van de Castricum, dat wij het genoegen hebben onzen lezers aan te bieden, is gehouden door zijnen verdienstelijken Opperstuurman Cornelis Jansz. Coen[11]. Het werd aan de Bewindhebbers in het Vaderland opgezonden en bevat eenen schat van opmerkingen en waarnemingen, zoodat het de behartiging overwaardig is.
Dat de waarnemingen op deze reis gehouden naauwkeurig waren, hiervoor staat ons een la Pérouse borg, die met zoo veel betere instrumenten uitgerust, gevoegd bij den hoogeren stand, waarop de kennis der zeevaart te zijnen tijde stond, gaarne de getuigenis aflegde: »que la navigation du Capitaine Uries (Vries) est la plus exacte, qui ait pu être faite dans un temps, où les methodes d’observation étaient très grossières”[12].
Wij hebben het Journaal doen voorafgaan door de Instructie aan de Vries voor dien togt medegegeven, en de Remonstrantie van Willem Verstegen aan den Gouverneur-Generaal Henrick Brouwer ingezonden; terwijl wij eindelijk eenige uittreksels uit de brieven van den Gouverneur-Generaal Antonio van Diemen en Raden van Indië, over den afloop van de reis van de Vries, zoo mede eenige aanteekeningen over dezen Commandeur, als Bijlagen laten volgen.
Het Journaal van den Opperstuurman Cornelis Jansz. Coen, dat ons aanleiding verschafte om op het Oud-Koloniaal Archief eenige nasporingen te bewerkstelligen omtrent de reis van de Vries in 1643, behoort in eigendom aan den Hoog-Welgeboren Heer, Jonkheer J. Huydecoper van Maarseveen, die, ter liefde der wetenschap, de uitgave wel heeft gelieven te vergunnen, waardoor Z.H.W.G. allen, die de gedane ontdekkingen der Hollanders in de 17e eeuw op prijs stellen, ten hoogste aan zich verpligt heeft; want na alle daartoe aangewende pogingen, was men tot dus verre niet geslaagd, om de Journalen van de Castricum en de Breskens terug te vinden; men mag zich derhalve verheugen, dat ten minste een derzelve voor de vergetelheid bewaard is gebleven, en wel dat, dat naar ons inzien door den Gouverneur-Generaal Antonio van Diemen en de Raden van Indië, bij hunne missive van den 4 Januarij 1644, naar het Vaderland werd gezonden.
[1] Zie Aanteekening.
[2] Zie Aanteekening.
[3] Zie Aanteekeningen.
[4] Zie Aanteekeningen.
[5] Zie Aanteekeningen.
[6] Zie Aanteekeningen.
[7] Zie Aanteekeningen.
[8] Zie Aanteekeningen.
[9] Zie Aanteekeningen.
[10] Zie Aanteekeningen.
[11] Zie Aanteekeningen.
[12] Zie Aanteekeningen.