Читать книгу Een Delftshavensche Kwajongen of Het Leven van Luitenant-Admiraal Piet Heyn - Pieter Louwerse - Страница 5
ОглавлениеPieter gaf thans een getrouw verslag. (Bladz. 18).
Pieter gaf thans een getrouw verslag van hetgeen er gebeurd was, en Jacob vertelde hoe hij het aangelegd had om te maken, dat broer Piet niet half doodgeslagen was thuis gebracht.
Vader Heyn luisterde oplettend toe, en toen hij zoo ongeveer alles wist, moest hij in zijn hart zijne zoons gelijk geven; want al waren er eigenlijk geen Watergeuzen meer, wie het eenmaal geweest was, hield er toch altijd wat van over. Hij zou, èn als jongen, èn als Watergeus, ook zoo gedaan hebben, en ook trotsch geweest zijn, na zulk eene kloppartij, een’ dergelijken eervollen vrede te sluiten.
„Nu, Vader, zal de mattenklopper dien bengels ook het stof uit hunne buizen en hozen slaan?” vroeg Moeder, die nog maar altijd niet toegeven wilde, dat hare zoons ditmaal toch niet zoo heel veel schuld hadden.
Vader Heyn bleef bedaard staan en zweeg.
„Nu, Vader, wat zal het zijn?”
„Och, vrouw, daarop moet ik eerst eens slapen. Gaat alvast dezen avond maar zonder eten naar bed, jongens! Wie zooveel vuistensoep gegeten heeft, als jelui, is verzadigd en heeft geen honger meer!” sprak Vader.
Hoewel de vier broeders meenden, en ook besten voelden, dat vuistensoep de maag wel hongerig, maar niet verzadigd maakt, kropen ze maar stilletjes en zonder tegenpruttelen het laddertje op naar den zolder, en gingen stil naar bed. Ze begrepen wel, dat ze bij Vader nu maar niet moesten aandringen op eenige verzachting van straf; want dan kon het wel gebeuren, dat de mattenklopper op hunne ruggen in werkelijken dienst gesteld werd. Ze trachtten dus in het bed maar te vergeten, dat „vuistensoep” al heel slecht voedt.
Vader en Moeder bleven, nadat de jongens naar boven gegaan waren, eene heele poos zonder spreken zitten. Eindelijk verveelde Moeder dit zwijgen, en daarom zeî ze op een’ eenigszins ontevreden toon: „Vader, Vader, als we voor de ondeugende streken onzer kinderen geen schotje schieten, dan zie ik hen nog eens op het schavot. Hoe kunt ge zoo wezen? Zijt gij dan vergeten wat Dominee Jansz. verloopen Zondag gezegd heeft: „Wie zijne kinderen liefheeft, spaart de roede niet?”
„Ditmaal kan ik de jongens niet straffen, vrouw! Ze hebben zich veel te wakker gedragen en ze waren in hun recht. Hoe zou het je aangestaan hebben, als Pieter dood, of half dood, thuis ware gebracht?”
Moeder zweeg, doch zeide eindelijk zuchtend: „Had ik maar vier dochtertjes, inplaats van vier zoons, dan zou ik niet zooveel angst uitstaan!”
Vader Heyn zag zijne verstoorde vrouw glimlachend aan en zeide: „Ja, Moeder, jongens zijn jongens, dat is eene oude waarheid. Maar troost-je, lieve ziel, en geloof maar, dat ze al hard genoeg gestraft zijn met een „z’n genoegen gegeten hebben aan vuistensoep.” Voor flinke, gezonde bengels is een pak met den mattenklopper niet zulk eene groote straf, als met eene ledige maag naar bed.”
Moeder zeide hierop niets, maar de bovenkleederen van hare zoons nemende, begon ze die, trots hare bedreiging, te verstellen, en bij nader inzien zag ze, dat ze toch niet zoo gehavend waren, als het eerst wel geleek, zoodat een paar uurtjes later alles weer in orde was en ze kon gaan slapen, na een’ dag van allerlei drukke bezigheden en beslommeringen.
[1] Redimeeren = afkoopen.
[2] Tot discreet = naar het oordeel.