Читать книгу Keltische Mythen en Legenden - T. W. Rolleston - Страница 30
Wat Europa aan de Kelten te danken heeft.
ОглавлениеHet zou echter een groote dwaling zijn, als wij op dien grond meenden, dat de Kelten niet een kracht van groote beteekenis in Europa waren geweest. Zij hebben in belangrijke mate bijgedragen tot de cultuur van de westelijke wereld. Gedurende vier eeuwen—omstreeks 500 tot 900 n.C.—was Ierland het toevluchtsoord der wetenschap en de bron van letterkundige en philosofische cultuur voor half Europa. De bouw der verzen in de Keltische poëzie heeft waarschijnlijk de grootste rol gespeeld bij het bepalen van den bouw van alle moderne verzen. De mythen en legenden der Gallische en Cymrische volken wekten de verbeelding op van een aantal dichters van het Vasteland. Trouwens de Kelten schiepen niet zelf eenig litterarisch werk van duurzamen bouw, evenmin als zij een duurzamen of indrukwekkenden nationalen staatsvorm schiepen. Hun denken en hun voelen was in wezen lyrisch en volstrekt niet abstract. Ieder voorwerp of levensbeeld maakte een levendigen indruk op hen en bewoog hen diep; zij waren uiterst gevoelig, en in hooge mate voor indrukken vatbaar, maar zagen de dingen niet in hun breedere en meer ver reikende betrekkingen. Zij hadden weinig geschiktheid voor het organiseeren van instellingen, voor het dienen van beginselen; maar zij waren, en dat zijn zij nog ten huidigen dage, onmisbare en nooit in den steek latende verdedigers der menschelijkheid tegenover de tyrannie van beginselen, de koelheid en de onvruchtbaarheid van instellingen. De instellingen van het koningschap, van burgerzin en vaderlandsliefde, zijn zeer vatbaar om tot onvruchtbare beginselen te worden versteend, en dan de ziel in boeien te leggen in plaats van die te bezielen. Maar de Kelten hadden zich steeds krachtig verzet tegen alles, wat niet den adem des levens in zich had, en tegen elken niet in den geest gegrondvesten en slechts zuiver uitwendigen vorm van overheersching.
Het is maar al te waar, dat zij te zeer er naar streefden, de schoone vruchten van het leven te genieten, zonder de lange en geduldige voorbereiding voor den oogst, maar zij hebben een onmetelijken dienst bewezen en zullen dit ook doen aan de moderne wereld, door met kracht het beginsel op den voorgrond te stellen, dat de ware vruchten van het leven een onstoffelijke werkelijkheid zijn, die nooit zonder smart of verlies verduisterd of vergeten kan worden te midden van het groote samenstel eener stoffelijke beschaving.
1 Hij maakt gewag van “Nyrax, een Keltische stad” en van “Massalia (Marseille), een stad van Liguria in het land der Kelten” (“Fragmenta Hist. Graec.”)
2 In zijn “Premiers Habitants de l’Europe,” deel II.
3 “Caesars Verovering van Gallië”, blz. 251–327.
4 De ouden waren geen nauwkeurige waarnemers van physieke karaktertrekken. Zij beschrijven de Kelten in bijna dezelfde bewoordingen, die zij voor de Germaansche rassen gebruiken. Rice Holmes is van meening, dat het eenige verschil uit een physiek oogpunt in het feit gelegen was, dat de lichte haarkleur der Germanen blond, doch die der Kelten rood was. In een belangrijk gedeelte van het reeds aangehaalde boek (blz. 315) maakt hij de volgende opmerking: “Al houden wij ook zooveel mogelijk rekening met het feit, dat ander bloed er mede vermengd is, waardoor het type der oorsponkelijke Keltische of Gallische overweldigers van dit eiland aanzienlijk is gewijzigd, worden wij toch getroffen door het feit, dat er onder alle Keltisch sprekende landgenooten een aantal exemplaren gevonden worden van een type, dat ook bestaat in die gedeelten van Brittannië, die gekoloniseerd werden door Britsche indringers, en in die gedeelten van Gallië waarin de Gallische indringers zich in grooten getale schijnen te hebben neergezet, zoowel als in Noord-Italië, waar eertijds de Keltische indringers de overhand hadden; en evenzoo treft ons het feit, dat dit type, zelfs onder zijn meer blonde vertegenwoordigers, zoowel voor den oppervlakkigen als voor den wetenschappelijken waarnemer duidelijk verschilt van dat der zuiverste vertegenwoordigers der oude Germanen. De welbekende schilderij van Sir David Wilkie, “Het lezen der Waterloo Courant”, doet, zooals Daniel Wilson opmerkte, het verschil tusschen beide typen duidelijk uitkomen. Zet een Hooglander uit Perthshire naast een uit Sussex. Beiden hebben licht haar, maar het roode haar en de roode baard van den Schot zal duidelijk afwijken van het lichte haar van den Engelschman, en hun gelaatstrekken zullen nog sterker verschillen. Ik herinner mij eens in den trein tusschen Inverness en Lairey gezeten te hebben met twee boschwachters. Zij waren beiden lang, forsch gebouwd en blond, en behoorden blijkbaar tot het Scandinavische type, dat zooals Dr. Beddoe zegt, in het hooge noorden van Schotland zoo veelvuldig wordt aangetroffen, maar zoowel in de kleur van hun haar als in hun uiterlijk in het algemeen verschilden zij volkomen van de lange, lichtharige Hooglanders, die ik in Perthshire had ontmoet. Er was geen spoor van rood in hun haar, en hun lange baarden waren absoluut geel. Het overwicht van rood onder de Keltisch sprekende bevolking is naar mijn meening een treffend kenmerk. Niet alleen dat wij op iedere honderd man elf vinden, wier haar absoluut rood is, maar op den ondergrond der zwart- en donkerbruin gekleurden kan dezelfde tint worden ontdekt.”
5 Men zie de kaart ter vergelijking der kleur van de haren en de gelaatskleur in Ripley “Rassen van Europa”, blz. 318. In Frankrijk echter zijn de bewoners van Bretagne geen donker ras in vergelijking met het overige deel der bevolking. Zij bestaan gedeeltelijk uit de oude Gallische volken en gedeeltelijk uit kolonisten uit Wales, die bij den Saksischen inval waren verjaagd.
6 Zie, wat die namen betreft, Holder “Altceltischer Sprachsatz”.
7 Het is niet onmogelijk, dat Vergilius beteekent de “zeer schitterende” of uitstekende; een natuurlijke vorm voor een eigennaam Ver is dikwijls in Gallische namen (Vercingetorix, Vercassivellasimus, enz.) een versterkend voorvoegsel, zooals het moderne Iersche fior. De naam van het dorp, waar Vergilius geboren was, Andes (thans Pietola), is Keltisch. Zijn liefde voor de natuur, zijn mysticisme en zijn krachtig gevoel voor zekere decoratieve eigenschappen in taal en rhythmus, zijn sterk op den voorgrond tredende Keltische eigenschappen. De uitdrukkingen, die Tennyson over hem bezigt, “liefhebber van landschappen, beheerscher der taal,” zijn in dit opzicht kenschetsend.
8 Ptolemaeus, een vriend en waarschijnlijk zelfs een halfbroeder van Alexander, was zonder twijfel er bij tegenwoordig, toen dit voorval plaats had. Zijn werk is niet meer overgebleven, maar wordt aangehaald door Arrianus en andere geschiedschrijvers.
9 Het doet ons denken aan het volksverhaal omtrent Henny Penny, die den koning ging vertellen, dat de hemel neerviel.
10 Het Boek van Leinster is een manuscript uit de twaalfde eeuw. De lezing der “Táin”, daarin gegeven, dateert waarschijnlijk uit de achtste eeuw. Zie de Jubainville, “Premiers Habitants,” II 316.
11 Dr. Douglas Hyde geeft in zijn “Letterkundige Geschiedenis van Ierland” (blz. 7), een eenigszins afwijkende vertaling.
12 Het is eveneens een bewijs van de groote nauwkeurigheid van het verhaal van Ptolemaeus.
13 De Romeinsche geschiedenis maakt melding van verscheidene botsingen met de Kelten gedurende die periode, maar de Jubainville heeft aangetoond, dat die verhalen bijna alle zeker mythen zijn. Zie “Premiers Habitants,” II 318–323.
14 B.v. Moymell (magh-meala) de Vlakte van Honig, een Gallische naam voor Tooverland, en een aantal plaatsnamen.
15 Voor deze en een aantal andere voorbeelden zie de Jubainville “Premiers Habitants” II, blz. 255 env.
16 Aangehaald door Romilly Allen in “Keltische Kunst” blz. 136.
17 “Premiers Habitants”, II 355, 356.
18 Het Iersch is waarschijnlijk een oudere vorm der Keltische taal dan de volkstaal van Wales. Dit blijkt uit een aantal taalkundige bijzonderheden der Iersche taal, waarvan wij hier één der merkwaardigste in het kort zullen vermelden. De Goidelische of Galische Kelten, die volgens de gewone theorie het eerst de Britsche eilanden koloniseerden, en die door opvolgende golven van inval door hun stamgenooten van het vasteland naar het uiterste westen werden gedreven, hadden een bijzonderen tegenzin tegen het uitspreken der letter p. Zoo wordt het Indo-Europeesche voorzetsel pare, dat in het Grieksch door παρά, naast of in de onmiddellijke nabijheid, wordt voorgesteld, in het oud Keltisch are, zooals in den naam Are morici (de Armorikers, zij die ar muir, aan de zee wonen); Are-dunum (Ardin in Frankrijk); Are-cluta, de plaats bij de Clota (Clyde), het tegenwoordige Dumbarton; Are-taunon in Duitschland (bij het Taunus gebergte), enz. Als de p niet eenvoudig werd weggelaten, veranderde zij gewoonlijk in een c (k, g). Maar omstreeks de zesde eeuw v.C. had er in de taal der Kelten van het vaste land een merkwaardige verandering plaats. Op een onverklaarbare wijze kregen zij het vermogen de p uit te spreken, en zelfs zetten zij die in de plaats van de bestaande c klanken; zoo werd het oorspronkelijke Cretanis: Pretanis, Brittannië, het getal qetuares (vier) werd petuares, enz. Keltische plaatsnamen in Spanje toonen aan, dat die verandering moet hebben plaats gehad vóórdat de Kelten dat land hebben veroverd, 500 v.C. Nu toont een vergelijking van een aantal Iersche woorden en die uit de volkstaal van Wales duidelijk aan, dat de Ieren die p vermijden terwijl de bewoners van Wales er volstrekt geen bezwaar tegen hebben. Hier volgen enkele voorbeelden:
Iersch | Wales | Nederlands |
crann | prenn | boom |
mac | map | zoon |
cenn | pen | hoofd |
clumh (cluv) | pluv | veer |
cúig | pimp | vijf |
De gevolgtrekking schijnt voor de hand te liggen, dat het Iersch den ouderen vorm der taal moet voorstellen. Merkwaardig is het, dat zelfs tot een betrekkelijk laat tijdstip de Ieren hun tegenzin tegen de p bewaard hebben. Zoo veranderden zij het Latijnsche Pascha (Paschen) in Casg; purpur, in curcair, pulsatio (door het Fransche pouls) in cuisle. Wij moeten echter opmerken, dat Nicholson in zijn “Keltische onderzoekingen” tracht aan te toonen, dat de zoogenaamde Indo-Europeesche p—dat is de p die alleen staat en niet met een anderen medeklinker is verbonden—in een vroege periode door de Goidelische Kelten werd uitgesproken. Men kan niet zeggen, dat het onderwerp reeds volkomen is opgehelderd.
19 “De Ieren,” zoo zegt Edmund Spenser, in zijn “Overzicht van den tegenwoordigen toestand van Ierland,” “plegen gewoonlijk boodschappers heen en weer te zenden om nieuws te hooren, en als iemand een ander ontmoet, zegt hij bijna onmiddellijk, wat voor nieuws is er?”
20 Zie hieromtrent Spenser: “Ik heb groote krijgslieden hooren vertellen, dat zij in alle veldtochten die zij in vreemde landen hadden medegemaakt, nooit bevalliger ruiters gezien hebben dan de Ieren, noch iemand die dapperder is in den aanval. Zij zijn zeer dapper en forsch. Zij verdragen meestal uitstekend koude, inspanning, honger en alle ontberingen, zij zijn krachtig van hand, vlug van voet, zeer oplettend en voorzichtig in hun ondernemingen, zij hebben groote tegenwoordigheid van geest, en hebben een groote doodsverachting.”
21 Het verhaal van de overgave van Vercingetorix wordt door Caesar niet gedaan, en berust uitsluitend op het gezag van Plutarchus en den geschiedschrijver Florus, maar wordt door de geleerden (Mommsen, Long, enz.) als authentiek beschouwd.
22 Dit was een stam die zijn naam ontleende aan den gaesum, een soort Keltische werpspies, wat hun voornaamste wapen was. De gedraaide gouden halsketen (torques) komt als typisch versiersel voor bij het bekende standbeeld van den stervenden Galliër, gewoonlijk genoemd “De Stervende Gladiator”. Een aantal modellen zijn voorhanden in het nationale museum te Dublin.
23 “Caesars Verovering van Gallië, blz. 10, 11. Wij voegen hieraan toe, dat de aristocratische Kelten evenals de Teutonen dolichocephalen waren—d.w.z. hun hoofden waren lang in vergelijking met de breedte. Dit is bewezen uit overblijfselen gevonden in het bekken van de Marne, dat sterk door hen bevolkt was. In één geval werd het skelet van den langen Gallischen soldaat gevonden met zijn strijdwagen, zijn ijzeren helm en zwaard, die thans zijn in het Museum van St. Germain. De bewoners der Britsche eilanden zijn over het algemeen dolichocephaal, immers het “Alpentype”, met rond hoofd komt daar slechts zelden voor. De bewoners van het tegenwoordige Frankrijk zijn eveneens rondhoofdig. Thans weten wij echter, dat de vorm van het hoofd volstrekt geen constant rassenkenmerk is. Deze verandert snel in een nieuwe omgeving zooals blijkt uit metingen van de afstammelingen van hen, die naar Amerika zijn verhuisd. Men zie een artikel hierover van Professor Haddon in “Nature,” 3 Nov. 1910.
24 In de “Tain Bo Cuailgne”, onder andere, mag de Koning van Ulster niet met een boodschapper spreken totdat de Druïde Cathbad hem heeft ondervraagd. Men haalt zich hier de regels voor den geest van Sir Samuel Ferguson in zijn Iersch epos “Congal”:
“Want steeds nog, sinds de tijden
Dat Cathbad Usnachs zoons een wreeden dood deed lijden,
Door hen in vuile modderzee te smoren,
Die door een gruwlijk tooverwoord werd opbezworen,
Aan Creeveroe’s bloedge poort, verbeiden
Verderf en smaad den vorst, die zich door priesterwoord laat leiden.
25 In het Keltisch, Diarmuid mac Cearbhaill.
26 Het was de gewoonte, evenals in Indië, dat iemand, die door een meerdere verongelijkt was, of zich dit verbeeldde, ging zitten voor den drempel van hem, die geweigerd had hem recht te doen, en dat hij vastte totdat hem recht was gedaan. In Ierland werd een tooverkracht toegeschreven aan die plechtige handeling; de gevolgen daarvan konden worden afgewend, als ook de andere partij vastte.
27 “Silva Gadelica”, door S.H. O’Grady, blz. 73.
28 De bron, waaraan dit ontleend is, is een verhaal, dat gevonden wordt op een perkamenten handschrift uit de vijftiende eeuw, dat in het jaar 1814 in Lismore Castle is ontdekt, en dat door S.H. O’Grady in zijn “Silva Gadelica” is vertaald. Het verhaal wordt toegeschreven aan een beambte aan het hof van Dermot.