Читать книгу Keltische Mythen en Legenden - T. W. Rolleston - Страница 40

De godsdienst der toovenarij.

Оглавление

Inhoudsopgave

Die drievoudige verdeeling weerspiegelt zich min of meer in alle Keltische landen en moet steeds in het oog gehouden worden, zoo dikwijls wij spreken van Keltische denkbeelden en Keltischen godsdienst en trachten na te gaan, in hoeverre de Keltische volken tot de Europeesche beschaving hebben bijgedragen. De mythen- en legendenlitteratuur en de kunst der Kelten hebben waarschijnlijk hoofdzakelijk haar oorsprong ontleend aan dat gedeelte, dat wordt vertegenwoordigd door de Kelten uit de vlakten, zooals Bertrand die noemt. Maar die letterkunde van gezangen en mythen werd voortgebracht door de klasse der barden ten genoege en tot leering van een trotsche, ridderlijke en oorlogszuchtige aristocratie, en moest zich dan onvermijdelijk gevormd hebben naar de denkbeelden van die aristocratie. Maar zij moest eveneens gekleurd zijn door den diep ingrijpenden invloed der godsdienstige denkbeelden en gebruiken, die door de megalithische bevolking werden gevolgd—denkbeelden, die nu langzaam verbleeken in het opkomende daglicht der wetenschap. Die denkbeelden kunnen worden samengevat in het ééne woord “toovenarij.” Wij moeten thans den aard van dien godsdienst der magie in het kort bespreken, immers hij was een machtig element bij de vorming van de meeste van die mythen en legenden, die wij later moeten behandelen. En, zooals professor Bury opmerkte in zijn inaugureele redevoering te Cambridge in 1903:

“Wanneer wij de allermoeilijkste van alle onderzoekingen, het ethische vraagstuk, de rol door het ras gespeeld in de ontwikkeling der volken en de gevolgen van rassenvermenging willen ter hand nemen, dan moeten wij wel in het oog houden, dat de Keltische wereld één der voornaamste toegangswegen beheerscht, die leiden naar die geheimzinnige prae-Arische voorwereld, waarvan wij moderne Europeanen misschien wel veel meer hebben geërfd, dan wij zouden vermoeden.”

De eigenlijke wortel van het woord “magie” is onbekend, maar het is onmiddellijk afgeleid van de Magi, of priesters van Chaldea en Medië in prae-Arische en prae-Semitische tijden, die de voornaamste dragers waren van dat stelsel van denkbeelden, dat zoo eigenaardig vermengd is met bijgeloof, wijsbegeerte en wetenschappelijke waarneming. De fundamenteele opvatting der magie is die van de geestelijke levenskracht der geheele natuur. Die geestelijke levenskracht werd niet, zooals bij het polytheïsme, van de natuur gescheiden gedacht in afzonderlijke goddelijke persoonlijkheden. Zij was opgesloten in en innerlijk vastgehecht aan de natuur; zij was duister, onbepaald en bekleed met al het ontzagwekkende van een pracht, waarvan de grenzen en de aard in een ondoorgrondelijke geheimzinnigheid gehuld zijn. In haar meer verwijderden oorsprong was zij, zooals een aantal feiten schijnen aan te toonen, verbonden met de doodenvereering, immers de dood werd beschouwd als de terugkeer tot de natuur, en als een bekleeding met onbestemde en niet te controleeren machten van een geestelijke kracht, die vroeger belichaamd was in den concreten, begrensden, handelbaren, en daarom minder angstwekkenden vorm van een levende menschelijke persoonlijkheid. Toch waren die machten niet geheel buiten controle. De begeerte naar controleering, zoowel als het zoeken naar de middelen, om dit tot stand te brengen, ontleende het aanzijn aan de eerste ruwe toepassingen der geneeskunde. Geneesmiddelen van den één of anderen aard behoorden tot één der eerste behoeften van den mensch. En de kracht van zekere aan de natuur ontleende stoffen, hetzij uit het delfstoffen-, hetzij uit het plantenrijk, om te werken zoowel op het lichaam als op den geest, en wel op een wijze, die dikwijls schrik en ontsteltenis veroorzaakte, werd uit den aard der zaak opgevat als een duidelijk bewijs van wat wij de “magische” opvatting van het heelal zouden kunnen noemen.5 De eerste toovenaars waren zij, die een bepaalde kennis hadden verkregen van geneeskundige vergiftige kruiden; maar daar de één of andere kracht werd toegeschreven aan ieder voorwerp en ieder verschijnsel in de natuur, moest er een soort van magische wetenschap ontstaan, gedeeltelijk de vrucht van het echte onderzoek, gedeeltelijk van dichterlijke verbeelding, gedeeltelijk van priesterbedrog, welke magische wetenschap vastgelegd werd in godsdienstige gebruiken en formules, gebonden aan bepaalde plaatsen en voorwerpen en door symbolen voorgesteld. Dit geheele onderwerp is door Plinius behandeld in een merkwaardig stuk, dat wij om het groote belang uitvoerig aanhalen:

Keltische Mythen en Legenden

Подняться наверх