Читать книгу De Ellendigen (Deel 1 van 5) - Victor Hugo, Clara Inés Bravo Villarreal - Страница 14

Boek I.
Een rechtvaardige
Veertiende hoofdstuk.
Wat hij dacht

Оглавление

Een laatste woord.

Dewijl deze soort van bijzonderheden, vooral in den tegenwoordigen tijd, den bisschop van Digne een schijn van „pantheïsme” geven – om een woord, dat thans zeer in de mode is, te gebruiken – en, hetzij tot zijn blaam of zijn lof, konden doen gelooven, dat hij iets bezat van die persoonlijke, onze eeuw eigene, wijsbegeerte, welke soms in eenzaam levende geesten ontkiemt, opgroeit en zoo groot wordt, dat zij er den godsdienst uit verdringt, zoo vermelden wij wel uitdrukkelijk dat niemand dergenen, die Monseigneur Bienvenu gekend hebben, zich zou veroorloofd hebben iets dergelijks te denken. Wat dien man verlichtte, was het hart. Zijn wijsheid was uit het licht ontstaan, dat daaruit voortkomt.

Geen stelsels; veel feiten. Afgetrokken bespiegeling verwekt duizeling, en er bestaat niet het minste blijk, dat hij zijn geest door de Apocalypsis in verwarring liet brengen. De apostel kan stoutmoedig zijn, maar de bisschop moet bescheiden wezen. Hij zou er gewis een gewetenszaak van hebben gemaakt, zich in zekere vraagstukken te verdiepen, die slechts aan onversaagde geesten zijn overgelaten. Onder geheimzinnige portalen heerscht een heilige huivering; wel bevinden zich hier en daar reten in de duisternis, maar zij fluisteren iederen sterveling toe, dat men er niet ongestraft kan binnendringen.

In de onpeilbare diepten der afgetrokken bespiegeling, die als ’t ware boven de godsdienstige leerstellingen zweven, dragen groote geesten hun denkbeelden aan God op. Hun gebed is een stoutmoedige drang om meer licht. Hun vereering is een vraag. ’t Is een onmiddellijke godsdienst, vol angsten en verantwoordelijkheid voor dengene, die er de steilten van beproeft.

Menschelijke bespiegelingen hebben geen grenzen. Op eigen gevaar af, ontleedt en peilt de mensch wat zijn gedachte verblindt. Men zou schier kunnen zeggen, dat de gedachte door een soort van schitterende weerkaatsing de natuur verblindt; de geheimzinnige wereld die ons omringt, geeft terug wat zij ontvangt; en ’t is waarschijnlijk, dat de beschouwers wederkeerig worden beschouwd. Hoe het zij, er zijn menschen op de wereld – zijn zij menschen? – die duidelijk aan den gezichteinder van den droom de hoogten van het volstrekte zien, en die een visioen van den ontzettenden berg der oneindigheid hebben. Monseigneur behoorde niet tot dezulken; Monseigneur Bienvenu was geen genie, geen groote geest. Hij zou teruggedeinsd zijn voor die hoogten, welke eenige, zelfs zeer groote geesten, als Schwedenburg en Pascal, in verbijstering hebben gebracht. ’t Is waar, deze grootsche bespiegelingen hebben een zedelijk nut, en langs zulke steile wegen komt men de denkbeeldige volmaaktheid nader. Hij echter koos den kortsten weg, den weg van ’t Evangelie.

Hij trachtte van zijn kazuifel geen Eliasmantel te maken; hij wierp geen straal der toekomst op de donkere golven der gebeurtenissen; hij poogde niet het licht der zaken tot één vlam samen te dringen; hij had niets van een profeet, niets van een magus (wijze). Zijn nederige ziel beminde slechts; dat was alles!

’t Is zeer waarschijnlijk, dat hij het gebed tot een bovenmenschelijke verzuchting tot God uitbreidde; maar men kan evenmin te veel bidden als te veel beminnen; en indien ’t ketterij is buiten de formulieren te bidden, dan zouden de H. Theresia en de H. Jeronimus ketters zijn.

Hij boog zich tot alles neer wat zuchtte en boette. De wereld scheen in zijn oog één reusachtige krankheid; overal zag hij koorts; overal hoorde hij lijden en, zonder het raadsel te willen oplossen, poogde hij de wonde te verbinden.

Het vreeselijk schouwspel van al wat schepsel heet, ontwikkelde in hem een gevoel van verteedering; hij was slechts bedacht voor zich zelven de beste wijze te vinden om te beklagen en wel te doen, en die aan anderen mede te deelen. Het bestaande was voor dezen goeden, zeldzamen priester een gestadig onderwerp van droefheid, die zoekt te vertroosten.

Er zijn lieden, die zich bezighouden met het delven van goud: hij hield zich bezig met het medelijden aan den dag te brengen. De algemeene ellende was zijn mijn. Het alom heerschend lijden was voor hem slechts een gelegenheid om onverpoosd goed te doen. „Bemint elkander;” dit bevatte, naar zijn meening, alles; hij wenschte niets meer, en dit was zijn geheele geloofsleer. Op zekeren dag zeide de man, die zich „wijsgeer” waande, de reeds genoemde senator, tot den bisschop: – „Zie toch, hoe het in de wereld toegaat; oorlog van allen tegen allen; de sterkste is de verstandigste. Uw „bemint elkander” is een dwaasheid.”

„Welnu,” antwoordde Monseigneur Bienvenu, zonder met hem te redetwisten, „zoo het een dwaasheid is, moet het hart er zich insluiten, als de parel in de oester.”

En hij sloot er zich in, hij leefde er in, hij was er volkomen in tevreden, terwijl hij de groote vraagstukken onaangeroerd liet, die lokken en benauwen, de onpeilbare diepten der bespiegeling, de afgronden der bovennatuurkunde, al die ondoorgrondelijkheden, welke den apostel tot God, den atheïst tot het niet voeren: het noodlot, het goede en het kwade, de oorlog van het eene tegen het andere schepsel, het geweten van den mensch, het denkend somnambulisme van het dier, de herschepping door den dood, de wederopstanding van al de wezens, die het graf bevat, de onbegrijpelijke inenting der elkander vervangende liefdeneigingen op het steeds voortbestaande ik, de geest en het stof, het niet en het zijn, de ziel, de natuur, de vrijheid, en de noodzakelijkheid, – alle diepe problemen, schrikbarende duisternissen, voor welke de reusachtige aartsengelen van het menschelijk geslacht zich buigen; vreeselijke afgronden, welke Lucretius, Manou, Paulus en Dante met dien vlammenschietenden blik aanstaren, die, door strak in het oneindige te turen, er sterren schijnt te ontdekken.

Monseigneur was eenvoudig een man, die slechts de geheimzinnige vraagstukken uitwendig aanschouwde, zonder ze na te vorschen, zonder zijn geest er door te verontrusten, en die in zijn ziel een diepen eerbied voor het verborgene koesterde.

De Ellendigen (Deel 1 van 5)

Подняться наверх