Читать книгу De Ellendigen (Deel 1 van 5) - Victor Hugo, Clara Inés Bravo Villarreal - Страница 3

Boek I.
Een rechtvaardige
Derde hoofdstuk.
Een goede bisschop heeft een moeielijk ambt

Оглавление

Hoewel de bisschop zijn equipage in aalmoezen had omgezet, deed hij toch zijn rondreizen. Het bisdom Digne is zeer moeielijk te bereizen. Er zijn weinig vlakten en veel bergen, schier geen gebaande wegen, gelijk reeds gezegd is; twee-en-dertig pastorieën, één-en-veertig vicariaten en tweehonderd vijf-en-tachtig kapellen. ’t Was een zware taak die alle te bezoeken. De bisschop deed het echter. Hij ging te voet, wanneer hij in de buurt moest wezen, reed met een karretje door de vlakte, en gebruikte een bergrijtuigje, als hij hoogere streken moest bezoeken. De beide oude vrouwen vergezelden hem; slechts wanneer de reis voor haar te moeielijk was, ging hij alleen.

Op zekeren dag kwam hij te Senez – een oude bisschoppelijke stad – op een ezel. Zijn beurs, die op dien tijd zeer schraal voorzien was, had hem geen ander middel van vervoer veroorloofd. De maire der stad ontving hem aan de deur der bisschoppelijke woning en zag hem met oogen vol ergernis van den ezel stijgen. Eenige burgers, die er bij stonden, lachten. „Mijnheer de maire,” zei de bisschop, „en heeren burgers, ik zie wat u ergert; ge vindt het zeer hoogmoedig van een armen priester, dat hij rijdt op de wijze van onzen Heiland. Ik verzeker u, dat ik het uit nood en niet uit ijdelheid doe.”

Op deze rondreizen was hij verschoonend en zachtmoedig; hij preekte minder dan dat hij zich met de menschen onderhield. Hij ging zijn betoogen en vergelijkingen niet ver zoeken. De inwoners der eene buurt stelde hij tot voorbeeld van die der andere. In streken, waar men onmeedoogend voor de behoeftigen was, zeide hij: „Ziet de lieden van Briançon. Zij hebben aan de noodlijdenden, aan de weduwen en weezen het recht gegeven, om drie dagen vroeger dan alle anderen, hun weilanden te maaien. Zij herstellen kosteloos hun woningen, wanneer deze in verval zijn. Daarom is dit ook een door God gezegend land. Gedurende een geheele eeuw is er geen moord gepleegd.

In dorpen, die naar winst en een rijken oogst hunkerden, zeide hij: „Ziet de lieden van Embrun. Zoo een huisvader in den oogsttijd zijn zonen bij het leger en zijn dochters in de stad heeft dienen, indien hij ziek of op eene andere wijze verhinderd is, beveelt de pastoor hem van den kansel bij de gemeente aan, en des Zondags, na de mis, gaan al de dorpelingen, mannen, vrouwen, kinderen, naar den akker van den armen man om voor hem te maaien, en brengen stroo en graan in zijn schuur. – Tot families die wegens geldzaken of erfenissen in tweedracht leefden, zeide hij: „Neemt de bergbewoners van Devolny tot voorbeeld, een land zoo woest, dat men er een nachtegaal nauwelijks in vijftig jaren hoort. Welnu, wanneer de vader in een gezin sterft, gaan de jongens fortuin zoeken en laten het goed aan hun zusters, opdat dezen echtgenooten vinden.” – In districten, waar men gaarne procedeerde en de pachters zich door gerechtszaken arm maakten, zeide hij: „Aanschouwt de goede landlieden der vallei Queyras. Zij tellen drie duizend zielen, en leven als in een kleine republiek. Men kent er noch rechters, noch deurwaarders. De maire doet alles. Hij regelt de belastingen, belast ieder naar zijn beste weten, beslecht kosteloos alle geschillen, verdeelt de erfenissen zonder belooning, strijkt kosteloos vonnissen, en men gehoorzaamt hem, wijl hij een rechtvaardig man onder eenvoudige menschen is.” – In de dorpen, waar hij geen schoolmeester vond, wees hij weder op de inwoners van Queyras. „Weet ge hoe zij doen?” zeide hij. „Wijl een klein oord van twaalf of vijftien gezinnen niet altijd een onderwijzer kan onderhouden, zoo heeft men schoolmeesters, welke door de geheele vallei worden betaald, en die de dorpen rondtrekken, in dit acht dagen, in een ander tien dagen doorbrengende en onderwijzende. Deze onderwijzers gaan naar de jaarmarkten, waar ik hen gezien heb. Men herkent ze aan de schrijfpennen, welke zij in het lint van hun hoed dragen. Zij die alleen het lezen onderwijzen hebben één pen; zij die in het lezen en rekenen les geven, hebben twee pennen; zij die lezen, rekenen en latijn onderwijzen, hebben drie pennen. Deze laatsten zijn groote geleerden. Maar ’t is groote schande onwetend te zijn. Doet zooals de lieden van Queyras.” Aldus sprak hij, ernstig en vaderlijk; bij gemis aan voorbeelden bedacht hij gelijkenissen, die recht op het doel afgingen, met weinig woorden, maar veel beelden. ’t Was de welsprekendheid van Jezus Christus uit het hart komende en overredende.

De Ellendigen (Deel 1 van 5)

Подняться наверх