Читать книгу Sagen van den Rijn - Wilhelm Ruland - Страница 10

De duivelskuur aan de warme bron

Оглавление

Inhoudsopgave

Dat de oude Romeinen reeds de heilzame bronnen van Wiesbaden kenden, en hun geschiedschrijver Plinius ze reeds geroemd heeft, is door de geschiedenis bekend. In een vroolijk sprookje wordt verteld, dat de duivel in eigen persoon de kracht der bronnen bij zich zelf geprobeerd heeft. Nadat meester Urian, zoekende naar zielen, door de Papensteeg in het heilige Romeinsche rijk geslenterd had, rustte hij vermoeid van het loopen, in een herberg voor de poorten van Mainz uit. Hij voelde volstrekt geen genegenheid voor deze vrome stad, omdat in het register van de onderwereld geschreven stond, dat uit Mainz sedert jaar en dag geen ziel meer beneden aangekomen was. Het verdroot hem nog meer, dat eenigen van de drinkebroers zoo vermetel waren in overmoedige scherts den dommen duivel te bespotten, wiens zaken in de buurt van Mainz volstrekt niet bloeiden.

Terloops vroeg hij den waard, terwijl hij zijn puntbaardje opstreek, hoe het toch kwam, dat Bladzijde 17de menschen in en bij Mainz volstrekt niet aan sterven dachten. Een fijn glimlachje kwam op het gelaat van den waard, die den reiziger in den sjofelen tabberd mededeelde, dat de drinkebroers om de vurige kracht van het druivensap tegen te gaan en velerlei ziekten af te wenden een bijzonderen witten gloeiwijn dronken, die hen allemaal weer gezond en frisch maakte, zoodat magere Hein met de zeis, de neef van den duivel, op de vlucht gejaagd werd.

Toen spitste de gast de helsche ooren en wist tegelijkertijd, dat deze genezende wonderdrank uit den grond te Wiesbaden ontsprong en in groote hoeveelheid aan de warme bron verkrijgbaar was. Daar vervoegde zich den anderen morgen een vreemdeling in een sjofelen tabberd, die op klagenden toon vertelde, dat alle ziekten der menschheid zich in zijn ellendige beenderen genesteld hadden, slechts de bron te Wiesbaden zou hem kunnen behoeden voor dood en duivel, aldus had zijn gastheer in Mainz hem verzekerd. “God geve, dat dit wonderwater zegen voor u aan zal brengen, arme stakker,” zeide de waard aan de warme bron medelijdend, en bemerkte tot zijn groote ontsteltenis, dat het gezicht met de puntbaard zich bij zijne woorden tot een duivelschen grijnslach vertrok.

Van oudsher bezaten de waarden heldere Bladzijde 18hoofden en waren op hun welzijn bedacht. De kastelein aan de warme bron te Wiesbaden maakte hierop geen uitzondering. Hij zag den wonderlijken kurgast lang zwijgend aan, klopte hem toen rustig op den schouder en zeide slechts: “Beste vriend, gij zijt de werkelijke duivel in eigen persoon.”

En terwijl deze hem verbaasd aanstaarde, vervolgde hij meesmuilend: “Komaan, waar zoo velen zich gezond drinken, kan ook de duivel zijn portie krijgen. Als gij u verplicht zeven dagen achter elkaar tusschen twaalf en een uur vijftig glazen uit de Wiesbadensche bron te drinken, dan verzeker ik u, dat gij daarna van al uwe kwalen genezen zult worden. Onderbreekt gij echter de kuur, dan mag mijn ziel eens in het hemelrijk komen, terwijl gij dan alle rechten daarop verloren hebt.”

Deze overeenkomst behaagde den duivel zeer, die dadelijk daarop inging en onmiddellijk den wonderbaarlijken witten wijn, die borrelend uit de aarde opsteeg, begon te proeven. Hij vond, dat de vijftig glazen wel wat te veel van het goede waren, maar hij overwon zijn tegenzin bij de gedachte aan de arme ziel, die de waard aan de warme bron hem zoo lichtvaardig beloofd had.

De duivel bracht geen rustigen nacht door Bladzijde 19en dronk den tweeden middag met nog meer tegenzin de bepaalde hoeveelheid Wiesbadener water, dat de waard van de bron hem met welbehagen aanbood. Nog onrustiger bracht hij den volgenden nacht door, verwenschte herhaaldelijk dezen boosaardigen drank en verzocht den waard den derden dag dringend om een rustdag. Deze echter wees hem droog op de afgeslotene overeenkomst en bood hem dienstvaardig met vele vrome wenschen het derde halve honderd glazen van den kristalhelderen wijn aan. De duivel sloop geknakt weg en dacht met een rilling aan den volgenden nacht. Toen hij den vierden middag gelijk een schaduw aan de bron kwam, scheen hij werkelijk door alle ziekten der menschheid aangetast te zijn. Maar de waard bleef onverbiddelijk en wilde van een overeenkomst niets weten. Boetende voor alle begane zonden dronk Belsebub de overeengekomene hoeveelheid op.

Den volgenden nacht gebeurde het, dat de verschillende mannetjes en vrouwtjes, die in Wiesbaden de drinkkuur deden, door een helsch lawaai in hun rustigen slaap gestoord werden. Met een zondigen vloek vloog iemand op en nam dan, met een gruwelijke verwensching over den vervloekten helschen Wiesbadener drank, de vlucht. Bladzijde 20

“In Wiesbaden kom ik nooit weer terug!” waren zijn laatste hoorbare woorden.

Den volgenden morgen mompelden de badgasten onder elkaar, dat de nachtelijke rustverstoorder niemand anders dan de duivel in eigen persoon geweest was, en zij vroegen den waard aan de warme bron, die van alles op de hoogte was, naar dezen wonderlijken gast. Deze echter haalde slechts de schouders op over de groote domheid van den duivel. Bladzijde 21

Sagen van den Rijn

Подняться наверх