Читать книгу Sagen van den Rijn - Wilhelm Ruland - Страница 17

De Johannisberger

Оглавление

Inhoudsopgave

In ’t heele Duitsche rijk en ver over zijn grenzen kent men hem, en onder de beste merken wordt hij geteld, als de koning aller Rijnwijnen. Alle vrienden van het Rijnsche druivensap kennen hem, maar weinigen genieten hem in zijn vorstelijke echtheid. Vorstelijk is hij, niet omdat een vorstenhand den sleutel van den Johannisberg bezit, maar omdat een vorstenhand hem in de gezegende “Rheingau” geplant heeft. En deze gekroonde schenker was niemand anders dan de groote Karel, de machtige beheerscher van het Frankenrijk.

Eens stond hij—’t was voorjaar—op het platform van zijn slot te Ingelheim en liet zijn blikken weiden over het wonderschoone landschap aan zijn voeten. Er was ’s nachts sneeuw gevallen en een wit kleed bedekte de Rüdesheimer heuvels. Terwijl het oog van den keizer nadenkend op het witte landschap rustte, bemerkte hij, dat op de rug van den Johannisberg Bladzijde 34de sneeuw gauwer door de zonnestralen smolt dan op de heuvels in het rond. De groote Karolus, die als een echt Duitsch keizer ook een diepdenker was, meende, dat daar, waar zulk een gezegende zonnegloed viel, ook meer dan gras gedijen kon.

Dadelijk liet hij den grijzen Koenraad zijn wapendrager bij zich komen en gebood hem bij het aanbreken van den volgenden dag zijn paard te zadelen en naar Orleans, de stad van den edelen wijn, te rijden, met de boodschap aan de brave burgers, dat de keizer hun voortreffelijken wijn nog steeds genadig in herinnering had en dat hij gaarne zulk een edel gewas aan den Rijn zou bezitten, waarom hij den getrouwen burgers van Orleans verzocht een pootrank naar de “Rheingau” te zenden.

Aldus ging de schrandere koningsbode op weg en nog voordat de maan haar cirkelkring geëindigd had, was hij weer in het keizerlijke slot te Ingelheim terug. Alom heerschte daarover groote vreugde. Karolus zelf, de groote keizer voer naar Rüdesheim en plantte eigenhandig de Fransche wijnrank in de aarde van het Rijnland.

Het werk van den keizer was geen voorbijgaande gril geweest. Zorgvuldig liet hij zich over den stand der druiven in Rüdesheim en op Bladzijde 35helling van den Johannisberg op de hoogte houden en toen de derde herfst in het land gekomen was, kwam tegelijk met hem Keizer Karel uit zijn lievelingsstad Aken in de “Rheingau”. En het juichen van de oogsters weerklonk in de wijngaarden van Rüdesheim en Johannisberg.

Plechtig werd het eerste geurige product der wijnpers den keizer aangeboden; een gouden vocht in een gouden bokaal. Een koninklijke wijn! Een flinke teug heeft de groote Karel genomen en opgetogen den kostelijken drank geprezen. De vurige, zachte Johannisberger is zijn lievelingsdrank geworden, die hem op hoogen leeftijd den last der jaren deed vergeten. En wat Karel de Groote ondervond, dat bemerkt nog heden een ieder wien dit druivenbloed in den beker parelt. In het heele Duitsche rijk en ver over zijn grenzen kent men hem, en onder de beste merken wordt hij geteld als de koning aller Rijnwijnen, de Johannisberger.

Zeer schoon wordt de sage vervolgd van keizer Karel, die zijn druiven zegent. Door den mond van den dichter is hij in een lied herschapen, dat men dikwijls hoort zingen aan de oevers van den Rijn, waar de druiven groeien. Bladzijde 36

Elk voorjaar, als op de heuvels en in de dalen aan den vloed de druiven bloeien en de welriekende geur van de druivenbloesems de lucht vervult, wandelt ’s nachts een hooge schaduw door de wijngaarden. Koninklijk is zijn gestalte, de purperen mantel golft om zijn schouders en op zijn hoofd schittert de keizerkroon. Het is Karel de Groote, keizer der Franken, die voor ongeveer duizend jaar den wijnstok naar Rüdesheim en aan den rand van den Johannisberg overplantte. De heerlijke geur van de druiven heeft hem uit zijn graf te Aken gewekt en hij is gekomen om de druiven, die hij geplant heeft, te zegenen. Het zachte schijnsel der volle maan verlicht den weg van den keizer en bij Rüdesheim bouwt zij een gouden brug over den stroom. Daarover schrijdt de keizer voort en verder trekt hij langs de heuvels, alom zijn zegen over de druiven uitstortende. Bij het eerste hanengekraai keert hij in zijn graf te Aken terug en hervat zijn eeuwenlangen slaap, totdat hij het volgende jaar opnieuw door den geur der druiven gewekt wordt, om zijn zegenrijken tocht door de “Rheingau” te volbrengen.

En nu, waarde lezer, zal ik U als derde verhaal nog een vroolijke geschiedenis van de Bladzijde 37Johannisberger monniken meedeelen. Eens, kwam onverwachts de hooge abt het klooster op den Johannisberg bezoeken, juist toen de rijpe druiven aan de stokken hingen. De eerwaarde abt vroeg met belangstelling naar alles, betoonde zijn ingenomenheid met de levenswijze der brave monniken, en noodigde eindelijk, als blijk van zijn welwillendheid, het geheele convent uit met hem een avonddrank te gebruiken.

“De wijn vroolijkt het hart der menschen op!”

Met deze spreuk van den vromen koning David begon de abt zijn rede en vervolgde: “Gods milde hand zal uwe wijnstokken ook den volgenden herfst zegenen. Laat ons daarom, waarde Broeders, eenige flesschen uit het groote vat met matigheid op waardige wijze ledigen. Doch neemt, voordat we ons aan Gods edele gaven laven uw getijdenboek en laat ons met een kort gebed beginnen.’”

“Getijdenboek?” gaat het fluisterend door den kring en de oogjes in de welgedane, waardige gezichten flikkeren van hulpelooze verlegenheid.

“Ja, het getijdenboek!” Het door strenge lijnen doorploegde gelaat van den verstandigen abt beschouwt zwijgend de broeders. Zij zoeken, zoeken steeds voort. Bladzijde 38

Gelijdelijk verdwijnen de rimpels van het aangezicht van den abt en speelt daar zelfs niet een onmerkbaar lachje op het vervallen gelaat?

“Houdt nu op met zoeken en laat ons drinken! Gemoedelijk ontneemt hij den broeder, bottelier de bestoven flesch. Bij God, ik had den kurketrekker hier aan den Rijn wel mogen meebrengen. Schertsend zegt de vriendelijke heer dit, nadat hij zijn zakken doorzocht heeft.

“Een kurketrekker?” In een oogwenk voelt ieder in zijn zakken en voor de oogen van den waardigen abt verschijnen evenveel kurketrekkers als broeders om hem heen staan.

Toen kwam er een glans van vergenoegen op het waardige gelaat van den abt: “Bravo vrome Heeren. Welk een rijke zegen aan kurketrekkers. Doch laat het u niet verlegen maken en den dag van heden bederven. Morgen echter ——— maar laten wij denken evenals koning David.” Bladzijde 39

Sagen van den Rijn

Подняться наверх