Читать книгу Oudewater en omtrek, Geologisch, Mythologisch en Geschiedkundig Geschetst - Willem Cornelis van Zijll - Страница 69
a. De ligging aan den IJssel.
Оглавление„Eerst zij nog opgemerkt, dat bij de meeste heiligdommen, eene gewijde tempelbron, kom of ander water was, dat tot reiniging diende.”
Mr. van den Bergh.
Reeds poogden wij den lezer een begrip te schenken van waterbevolking en watervereering, zoowel van elders als van dit oord, en waarover men gelieve te zien bladz. 77–99, als ook hier van toepassing kunnende zijn. En hoewel alles, daar vermeld, reeds pleit voor genoemde eeredienst, zijn er, deze uitgenomen, nog meerdere bewijzen van stroomvergoding alhier aan te brengen, en wij zullen die ook aanvoeren, nadat wij eerst iets gezien hebben, van hetgeen daaromtrent elders wordt aangetroffen, zullende dit weder stof tot vergelijking voor ons aanbrengen.
Het valt ons al dadelijk op, dat zoovele steden waar men voorvaderlijke gedenkteekenen heeft gevonden, juist aan rivieren gelegen zijn. Hoe komt dat, geachte lezer?—Zeker, de aanslibbing der rivieren maakte het oord spoedig voor bewoning geschikt, en de rivieren verschaften onderling verkeer en welvaart; doch welligt zal de stroomvereering insgelijks daarmede in verband kunnen worden gebragt.
Immers, zij hadden voor die eerdienst zoodanige gehechtheid, dat de critische van den Bergh zich er aldus over uitlaat:1 »Deze eerdienst was zoo diep bij hen ingeworteld, dat die nimmer geheel is uitgeroeid kunnen worden, niettegenstaande de Christelijke geloofspredikers aanhoudend ten sterkste daartegen ijverden en deze dienst als heidensch en vloekwaardig afmaalden en ook vele wetten daartegen gerigt zijn. Men meene echter niet, dat zij het water zelf als eene godheid vereerden: zij beschouwden het als de verblijfplaats der goden en daarom heilig, bijna gelijk als de omtrek der heiligdommen gewijd was.”
Uitgenomen nog een aantal geleerden, spreekt ook de heer Tydeman2 in dezer voege. Verder merkt hij op, dat, onder de rivieren, vooral de Rijn, de Rhoer en de Vecht in aanzien stonden, terwijl men dacht—aldus vervolgt hij—dat zij door goden werden bewoond, wier rang zich naar de grootte en voortreffelijkheid dezer stroomen schikte.
Voornamelijk in de bogten der wateren was het, dat men offers aanbragt en de mythologische plegtigheden verrigtte.
In Westphalen wijzen de overleveringen nog meeren aan, van welke men gelooft, dat zij grondeloos zijn3, met andere onderaardsche meeren gemeenschap hebben, of waarin op sommige tijden een dof onderaardsch geluid wordt gehoord. Dikwijls waren deze gewijde wateren met bosch omzoomd of door een prachtig woud gedekt.
Het groote gewigt, dat men aan deze waterdienst hechtte, toonde zich vooral ook daarin, dat de heidensche kerken doorgaans aan rivieren of meeren gebouwd werden; dat er bij een heiligdom of bij een gewijd offerwoud geen put, enz. mogt ontbreken.
Nog zeer veel zouden wij kunnen aanhalen. Uit het aangevoerde is nogtans reeds voldoende gebleken, dat de riviervergoding bij de ouden in groot aanzien was.
Wat kunnen wij nu toepassen op den IJssel, waaraan de kerk gebouwd is?
Er werd aangetoond:
a. De omtrek der heiligdommen was geheiligd. Welnu, de IJssel hier als heiligdom beschouwd, was dus de omtrek geheiligd en daarom eene plaats van vereering.
b. Vooral de Rijn was in aanzien. Men denke dat de bevallige IJsselstroom een tak des statigen Rijns was.
c. Dikwijls waren de gewijde plassen met een prachtig woud gedekt. De lezer wete, dat het schakenbosch er bij lag.
d. En ten slotte: dat de heidensche kerken doorgaans aan rivieren gebouwd werden, is juist hetgeen wij voor onze plaats wilden beweren, in zoo ver namelijk dat wij hier door kerk, plaats van heidensche vereering verstaan.
Hier nog bijgevoegd, dat de plaatsen van heidensche vereering dikwijls in die der Christenen overgingen, en men wordt te meer genoopt, te zeggen, dat hier zoodanige overgang zal hebben plaats gehad.
Het is en blijft vooralsnog gissen, en wij herhalen dus: welligt was op die plaats een heidensch heiligdom. Stelliger bewijzen nogtans zullen wij aanvoeren, dat die plaats eerst eene heidensche begraafplaats was, waarin later de Christen zijne lijken begroef.