Читать книгу Oudewater en omtrek, Geologisch, Mythologisch en Geschiedkundig Geschetst - Willem Cornelis van Zijll - Страница 72
d. De begraafplaats der heidenen wordt het kerkhof der Christenen.
ОглавлениеHet voorloopig laatste bewijs, dat de bewuste plaats vroeger eene plek was waar het stoffelijk overschot der heidenen bewaard werd, zal nu vermeld worden.
Alles, geachte lezer! wat hiervoren aangehaald is om te bewijzen dat de bewuste plaats wezenlijk eene heidensche begraafplaats was, wordt versterkt door de zaak die wij nu nog alleen kunnen beoordeelen, dat die plaats een Christen-kerkhof werd.
Omtrent vele plaatsen uit ons dierbaar vaderland is dit reeds ten duidelijkste gebleken.
En dit verwondere niemand. De ouden reeds, zagen wij immers dat zoo veel eerbied betoonden aan het stoffelijk overschot hunner dooden, en die eerbied was nog geenszins verflaauwd toen de ijverige geloofsverkondigers ook hier het evangelie kwamen verkondigen. Deze predikers nu moesten natuurlijk zooveel uitroeijen, dat met de kerk in strijd was. Zouden zij hun nu ook de plaats niet laten waar de assche hunner vaderen rustte en waar zij ook eenmaal hoopten te zijn? Neen, ook hier werd zeer wijsselijk besloten, ten einde hen te spoediger voor het omhelzen der nieuwe leer te bewegen, de oude rustplaats der dooden te behouden. Daardoor had hij, de nieuw bekeerde, immers de zoete hoop, bij zijne vaderen te rusten, die, wel is waar, in Walhalla ontslapen waren; doch beider stoffe zou zich nader toch vereenigen, alhoewel de Christenen het begraven van lijken invoerden. En het geschiedde: de begraafplaats der heidenen werd ook in Oudewater het kerkhof der Christenen, en de assche van heiden en de beenderen van Christenen zijn beiden langs den IJsseloever vereend, en weelderig voedt zich het spigtig kerkhofgras met de zwarte aarde die van beiden overbleef. Bij het onwetend ontdekken der heidensche begraafplaats, hiervoren vermeld, vond men ook een aantal menschenbeenderen. Men had er eerbied voor, en zij werden weder in den grond bedolven onder de nieuwe bevloering.
Ach, smaken zij die rust, die stille rust, die wij eenmaal ook onze assche toewenschen! Denke er zoo ieder over; wij zagen het immers: levenden en dooden behooren hier toch tot één geslacht, slechts in tweederlei woning: in die der werkzaamheid en rust.
1 Woordenboek der Nederlandsche Mythologie.↑
2 Tydeman. Oostersche, Westersche en Noordsche Mythologie.↑
3 Ook de waterkom tusschen Utrecht en Oudewater is, naar men zegt, grondeloos. (Zie over dit watervlak ook bladz. 99 dezer beschrijving.)↑
5 Blommaert, Aloude geschiedenis, bladz. 143–146.↑
6 De schrijver noemt hier bij voorkeur zijne natie. Deze woorden »des Belgs” gelieve onze natie te beschouwen als »van onzen voorvader”, dewijl dat gebruik, of liever die begeerte ook hier kan toegepast worden.
De Schrijver.↑
7 De Walkuren reden onzigtbaar voorop in den strijd, en kozen de helden die sneuvelen zouden.↑
8 Hela was de heerscheresse der doodenwereld. Alhoewel de benaming »hel” als strafplaats voor een zondig aardsch leven in eenige noordsche talen aan Hela schijnt te doen denken, zoo kunnen zoogenaamde veelweters de hel hierom niet wegcijferen. Dan toch zou het woord »God”, dat de heidenen ook hadden, ook slechts eene ijdele klank zijn, en wij weten het immers, dat onze Goddelijke Verlosser, de bron van alle waarheid, dikwijls van die strafplaats gesproken heeft. Men begrijpe ons dus wel. Alleen de klank van de Hela in de fabelleer der heidenen en de hel in de Godsdienst der Christenen biedt overeenkomst aan.↑
9 Naar het geluid der vogelen en het gehinnik der rossen werden vele zaken geregeld.↑
11 Deze volkeren voerden hunne voetknechten aan in het uiterlijk van wiggen. Zoodanige wig—door de Romeinen Cuneus genoemd—diende om de slagorde der vijanden van een te splijten. De hoogsten in rang waren steeds de eersten of voorsten, dat vorst werd. Weder een overgang, geachte lezer.↑
12 Men weet dat zij bij nachten telden, niet bij dagen.↑
14 Schreijen was te week voor den krachtigen voorvader.↑
15 Men had eene of meer houtsoorten die het liefst voor lijkbrand gebezigd werden. Certis lignis, zegt Tacitus.↑
16 „En terwijl de rossche vlammen nu blinken dan bezwijmen, op en omstralen naar alle zijden, de lijkmijt in vollen brand staat en den kring der aanwezigen sterker en sterker verlicht met een aanwakkerenden rooden gloed, heft de aanvoerder Chrenebedar een schril gehuil en ontzettend gekrijt aan, luid roepende den naam des dooden, en zijne stem verheffende met akelige kracht, totdat de lijkbrand heeft uitgeblaakt, de mijt is verteerd, en geen vlamme meer opflikkert uit den zaamgestorten hoop.” Hofdijk, Historische landschappen, bladz. 76 en 77.↑
17 Dit gebouw staat aan de N.W.zijde des kerktorens aan den hoek der straat en is op het kadaster aangeduid als 825.
De vochtige houtskolen zagen de werklieden voor steenkolen aan.
De beenderen waren dikwijls tot groote onregelmatige stukken, waarschijnlijk door het vet, in elkander geschroeid en hadden—gevoegd bij den vochtigen grond waarin zij waren—eene aanmerkelijke zwaarte. De ontruiming had plaats in 1858.↑