Читать книгу Het Leven der Dieren: De Spinachtigen - Alfred Edmund Brehm - Страница 6

TWEEDE ORDE. DE SCHORPIOENEN (Scorpionina).

Оглавление

Inhoudsopgave

Het geheele voorkomen van den Schorpioen stempelt hem tot een zinnebeeld van arglist en boosaardigheid. Het laatste achterlijfssegment bevat 2 gifklieren en loopt uit in een gekromden stekel met twee gif-afvoerende openingen aan de spits. De wonde, die dit wapen veroorzaakt, is voor kleine dieren steeds noodlottig, maar brengt soms ook bij groote dieren en bij menschen langdurige vergiftigingsverschijnselen, of zelfs den dood, teweeg. Guyon vermeldt vijf gevallen met doodelijken afloop 12 uren na de verwonding en één geval van onmiddellijken dood door den steek van een zeer grooten Schorpioen. Het gif is een waterhelder, spoedig opdrogend, zuur reageerend vocht, oplosbaar in water, onoplosbaar in absoluten (watervrijen) alcohol en in ether.

De Schorpioenen (Scorpionina) verschuilen zich, evenals de Duizendpooten, onder steenen, in rottend hout, in spleten van muren en dergelijke donkere hoeken. Daar zij zeer veel van warmte houden, komen zij dikwijls voor in menschelijke woningen, waar zij bedden, kleederen, schoenen en dergelijke warme plekjes tot woonplaats kiezen. Reizigers, die in de open lucht den nacht doorbrengen, zien, zoodra zij het overal onontbeerlijke vuur hebben aangelegd, behalve andere nachtelijke Arthropoden, altijd ook Schorpioenen verschijnen en moeten zich tegen hen op de een of andere wijze beveiligen. In dit geval en ook bij het verrichten van werkzaamheden in de vrije natuur kan het voorkomen, dat een mensch onverhoeds te dicht bij een Schorpioen komt, die dan gewoonlijk meent zich te moeten verdedigen en zijn wapen gebruikt. De steek veroorzaakt een zeer pijnlijke, brandende gewaarwording en heeft ontsteking van de wonde, verlamming, koorts, flauwten en braking ten gevolge. De vergiftigingsverschijnselen zijn des te ernstiger, naarmate het dier grooter is, met meer kracht kan steken en meer gif in de wonde laat vloeien; een grooten invloed op hun hevigheid hebben ook de prikkelbaarheid van den gewonden persoon en de weersgesteldheid, daar, zooals bekend is, alle ontstekingsziekten in warme landen een kwaadaardiger verloop hebben dan in de gematigde luchtstreken. De Europeesche soorten veroorzaken de minst ernstige wonden; de Afrikaansche en Aziatische Schorpioenen zijn gevaarlijker, misschien wegens hun meerdere grootte. Vroeger trachtte men de genezing van de wonde te bespoedigen door haar te bestrijken met „schorpioenenolie”: olijfolie, waarin men eenige Schorpioenen had laten sterven; dit wordt nog wel gedaan door personen, die meer vertrouwen stellen in huismiddeltjes dan in voorschriften van een geneeskundige. Alkalische geneesmiddelen, zooals ammonia of tabaksasch, zijn het best geschikt om de pijn te verzachten en de zwelling te verminderen; het innemen van een kleine dosis ipecacuanha heeft een gunstigen invloed op de overige ziekteverschijnselen. De inboorlingen van Afrika, die veel te lijden hebben van den Rotsschorpioen (Scorpio afer), leggen een stevigen band om de wonde en nemen rust, totdat de ongesteldheid geweken is. Men heeft opgemerkt, dat het menschelijk lichaam langzamerhand aan het gif van den Schorpioen gewoon geraakt. De tweede verwonding veroorzaakt een minder hevig en langdurig lijden dan de eerste; de derde steek heeft een zwakkere werking dan de tweede. Men zegt, dat iemand, die de juistheid van deze mededeelingen bij zichzelf heeft beproefd, het weldra zoo ver bracht, dat hij van den steek niets anders voelde dan de spoedig verdwijnende pijn van de huidwonde.

Gedurende hunne nachtelijke rooftochten maken de Schorpioenen allerlei Insecten en Spinnen buit, die hun liefste voedsel uitmaken. Zij loopen dan zeer vlug en behendig, soms ook zijwaarts of achteruit, waarbij de staart voortdurend naar boven en naar voren gekromd boven den rug wordt gehouden en altijd voor den aanval gereed is. Zij grijpen iedere voor hen geschikte prooi met de scharen der kaaktasters, lichten haar ondanks alle tegenstribbeling omhoog, bekijken haar met de oogen, die op het midden van het kopborststuk voorkomen en maken haar weerloos met een nimmer falenden, van achteren naar voren gerichten steek in den borstzenuwknoop. Na eenige stuiptrekkingen is het slachtoffer dood; het wordt naar den bek gebracht en uitgezogen, niet zelden ook fijn gekauwd en geheel verslonden.

De Schorpioenen leven vooral in de tropische gewesten en in de warmste gedeelten van den gematigden aardgordel; veel verder dan tot 45° N.B. strekt hun verbreidingsgebied zich niet uit; in ons vaderland en Noord-Duitschland komen zij in ’t geheel niet voor.


Veldschorpioen (Buthus occitanus):—a) Rugzijde.—b) Buikzijde van het vóórachterlijf: aan het 1e segment komt de geslachtsopening voor, aan het 2e zijn de kammen gehecht; de ademgaten bevinden zich aan het 3e–6e segment, die 4 paar longen bevatten.—Ware grootte.

Een van de algemeenste Zuid-Europeesche soorten, die Frankrijk, Spanje, Barbarije, kortom alle oeverlanden van de Middellandsche Zee bewoont, de 85 mM. lange, lichtgeel-roode Veldschorpioen (Buthus occitanus), moge hier de geheele familie vertegenwoordigen. Vóór het lichaam steken de beide kaaktasters uit; zij eindigen in scharen, welke van die der Kreeften verschillen, doordat niet de binnen-, maar de buitenvinger klein en ten opzichte van het uitsteeksel der zoogenaamde „hand” beweeglijk is. De korte, dikke, van boven niet zichtbare grondstukken dezer ledematen zijn de kaken. De kaken van het tweede paar, welker plaatvormige heupen een naar voren gericht uitsteeksel hebben, dat als onderlip dient, hebben geheel het maaksel van pooten en worden als zoodanig gebruikt. De stam van den Schorpioen bestaat uit het vierhoekige, naar achteren eenigszins in breedte toenemende, ongelede kopborststuk, waarop zonder eenige insnoering het 13-ledige achterlijf volgt, welks 6 laatste ringen den knobbeligen, 45 mM. langen „staart” (het „na-achterlijf”) vormen, met de aarsopening aan ’t einde van ’t voorlaatste en den gekromden gifstekel aan ’t einde van ’t laatste lid. Aan de buikzijde van het tweede achterlijfssegment komen de zoogenaamde kammen voor. Het zijn 2 veelledige, smalle platen met tandvormige, bij wijze van een kam gerangschikte uitsteeksels, welker aantal niet onbelangrijk verschilt in verband met de soort, en bij leden van dezelfde soort allengs toeneemt. Hun eigenlijke beteekenis is onbekend; waarschijnlijk kunnen zij bij wendingen van het lichaam en bij de beweging langs steile, gladde wanden, de werking der pooten ondersteunen. Aan de bovenzijde van het kopborststuk bevinden zich de oogen: de beide grootste of kruinoogen dicht bij het midden, de overige 2 à 5 paar (zijoogen) in twee groepen ter rechter en ter linkerzijde van den voorhoofdsrand. Het lichaam is met harde chitine-platen bekleed; het rugschild en het buikschild van ieder segment van het „voor-achterlijf” zijn door zachte vliezen verbonden, aan den harderen staart echter tot een ring vergroeid. De oppervlakte is glanzig of dof, meestal ruw, gekorreld of geknobbeld, van lijsten of kanten voorzien, op sommige plaatsen ook wel met borstels begroeid. De kleur kan variëeren van lichtgeel door bruin tot zeer donker zwart; hoogstens vindt men bij hen een zwarte teekening op lichten grond.

De Schorpioenen brengen levende jongen ter wereld. Gedurende de eerste weken, zoo lang hun uitwendig skelet zacht en licht van kleur is, blijven zij bij hun moeder; men heeft niet kunnen nagaan, op welke wijze zij zich in dien tijd voeden. De moeder vermagert intusschen hoe langer hoe meer en sterft, zoodra de jongen zelfstandig geworden zijn en zich verspreiden. De door haar talrijk kroost omgeven moeder levert een zeer eigenaardig schouwspel op; in zeer verschillende houdingen bedekken de 30 à 50 jongen haar lichaam; vreedzaam leven deze van aard zoo ongezellige dieren in dit geval bijeen.

De Schorpioenen worden in 4 familiën verdeeld met te zamen ongeveer 100 soorten. Die van de eerste familie (Telegonini) hebben een zeer smal, dwars gericht, sikkelvormig borstschild. Zij komen uitsluitend in Amerika en Nieuw-Holland voor en onderscheiden zich door een glanzige, bijna gladde lichaamsoppervlakte. Dit geldt o.a. van den Bonten Schorpioen (Telegonus versicolor) uit Brazilië, een glanzig, zwart en geel gevlekt diertje, dat slechts 28 mM. lang wordt en een zeer dikken staart heeft, op welks spits, evenals op de vingers van de scharen, het zwart door rood vervangen is.

Tot de tweede familie (Scorpionini) behooren verreweg de meeste, over 12 geslachten verdeelde soorten. Een groot, 3- of 5-hoekig borstschild, één reeks van tanden aan elken schaarvinger, 2 of 3 groote en 1 of 2 kleine zijoogen komen bij alle voor. Twee groote bijoogen vindt men o.a. bij den 70 mM. langen, van boven donkerbruinen, van onderen gelen Moorschen Schorpioen (Brotheas maurus) en bij den Huisschorpioen of Karpatischen Schorpioen (Scorpio carpathicus, S. europaeus). Deze is slechts 35 mM. lang, van boven roodbruin, van onderen, aan de pooten en aan de spits van den staart geel van kleur. Hij bewoont het Zuiden van Europa tot aan de Tiroler Alpen en de Karpaten.—Drie groote bijoogen hebben alle overige soorten. De zwarte Rotsschorpioen, de Ketoengeng der Javanen (Scorpio afer), kan bijna 16 cM. lang worden; hij bewoont Afrika en Oost-Indië met de naburige eilanden. De nagenoeg 8 cM. lange Kaapsche Schorpioen (Opistophthalmus capensis) wordt, evenals al zijne verwanten, voor zeer vergiftig gehouden; het doffe, roodachtige geel van de meeste lichaamsdeelen is levendiger en zuiverder van tint op het rugschild van het kopborststuk vóór de buitengewoon ver achterwaarts gelegen kruinoogen en op het breede achterste stuk van de „handen”.

De leden van de derde familie (Centrurini) hebben een klein, driehoekig borstschild, tanden op twee reeksen aan den beweeglijken, op één reeks aan den onbeweeglijken vinger, een doorn onder den wortel van den gifstekel, hoogstens één klein zijoog naast de 3 groote zijoogen en een spoelvormige hand aan den schaar der kaaktasters. De zeer slanke, dunpootige, 37 mM. lange Amerikaansche Schorpioen (Centrurus americanus) is op grijsgelen grond fraai zwart gevlekt. Donkerder van kleur en forscher gebouwd, maar tevens zeer slank, is de soms wel 105 mM. lange Hottentotsche Schorpioen (Centrurus hottentottus).

De Veldschorpioen (Buthus occitanus) behoort tot de vierde familie (Androctonini), die van de vorige verschilt door het bezit van 3 groote en 2 kleine bijoogen.

Het Leven der Dieren: De Spinachtigen

Подняться наверх