Читать книгу Het Leven der Dieren: De Spinachtigen - Alfred Edmund Brehm - Страница 9
VIJFDE ORDE. DE BASTAARDSPINNEN (Opiliones).
ОглавлениеLangarmige Tarantelschorpioen (Phrynus lunatus). Ware grootte.—a) Voorste deel van het kopborststuk vergroot om de rangschikking der oogen te toonen.
De tot dusver besprokene Spinachtigen komen alleen den bewoner van Zuid-Europa en van andere warme landen onder de oogen, en dan nog slechts bij uitzondering en bij toeval, daar zij nachtwandelaars zijn. De Bastaardspinnen (Phalangina of Opiliones) leiden een minder verborgen leven en zijn over den gematigden aardgordel en geheel Amerika verbreid. De buitengewoon lang- en dunpootige dieren, die bij ons, zoowel als in noordelijker en zuidelijker deelen van Europa hun klein, eivormig lichaam zwevend houden, wanneer zij een boomstam of een muur bestijgen, of over den bodem loopen, daarentegen bij het rusten op den buik liggen en de pooten ver uitstrekken, zijn aan iedereen onder den naam van Hooiwagens bekend. Liefhebbers van een vreemdsoortige versnapering zeggen, dat de romp van deze diertjes zoo zoet smaakt als een hazelnoot. Bij het vangen van dit wild zijn zij in de gelegenheid om op te merken, hoe licht de dunne pooten van de vleezige heup los geraken en hoe zij uren lang voortgaan met krampachtige bewegingen te maken, als waren zij nog in leven. In donkere hoeken van huizen, maar ook in de vrije natuur overal, niet uitsluitend op zeer verborgen plaatsen, ziet men deze dieren over dag rusten, of nu en dan traag van plaats veranderen, als liepen zij op stelten. Zoodra de nacht begint, ontwaken zij uit haar droomenden toestand; dartel stoeiend, trachten zij elkander een beentje te lichten; de lange pooten geraken verward; de eigenaars van deze lichaamsdeelen behouden met moeite het evenwicht en hun plaats. Intusschen worden meer ernstige bezigheden niet verzuimd. Als een Kat bespringt de Hooiwagen zijn buit, die uit kleine Insecten en Spinnen bestaat.
De Hooiwagens (Phalangidae), waarvan men ongeveer 100 soorten onderscheidt, die bijna alle de Oude Wereld bewonen, stemmen in de volgende opzichten overeen. Het dikke, eivormige lichaam is straalsgewijs door de lange pooten omgeven. Nagenoeg op ’t midden van het kopborststuk staan de beide oogen; het bolle achterlijf is (niet altijd duidelijk) in 6 ringen verdeeld. Twee ademgaten onder de heupen van de achterpooten stellen het tracheeënstelsel, waardoor de ademhaling geschiedt, met de buitenwereld in gemeenschap. De 3-ledige kaaksprieten zijn naar beneden gericht; hunne beide laatste leden vormen een kleine schaar. De kaaktasters bestaan uit 6 draadvormige leden en eindigen in den regel in één fijnen klauw, evenals de beide pootvormige kaken, die overigens weinig verschillen van de 3 paar volgende, tweeklauwige ledematen. Bij geen der overige Arthropoden vindt men pooten van zulk een lengte. De koude schijnt de Hooiwagens weinig te deren; zelfs op hooge bergen komen zij voor: de Gletscher-hooiwagen (Opilio glacialis) wordt in de Zwitsersche Alpen nog op een hoogte van 3344 M. gevonden.
De meest algemeen verbreide soort, de Gewone Hooiwagen (Opilio parietinum, fig. 4), is op de heup, de dij en het kopborststuk met fijne doorntjes bezet. De lichtbruinachtige rugzijde vertoont een nagenoeg ruitvormige, zwartbruine teekening; de buikzijde is witachtig. Het lichaam wordt 8 à 10 mM. lang. Zeer gretig heeft men deze Spin de wijfjes van de Roodbruine Sparrelootgallen-bladluis (Chermes coccineus, C. strobilobius) zien grijpen; zij perste hare slachtoffers de eieren uit het lichaam en vrat deze op, waarna zij de overige, hardere deelen liet liggen. Naar het schijnt, duurt de ontwikkeling van deze soort 3 jaren, waarin verscheidene vervellingen voorkomen.
Behalve de Hooiwagens onderscheidt men nog een zestal andere familiën (met 150 soorten) van Bastaardspinnen. De zonderlingste vormen treft men aan in het Zuid-Amerikaansche geslacht Gonyleptes. Het achterlijf is bij deze zoo goed als geheel onder het stevig gepantserde kopborststuk verborgen. Daarachter steken de ver uiteenwijkende, breede en zeer lange achterpooten uit, die een bijzonder dikke heup hebben en met krachtige doornen gewapend zijn. Alleen de mannetjes vertoonen deze afwijkingen; bij de wijfjes is achter het rugschild van ’t kopborststuk een deel van het achterlijf zichtbaar. De bruinroode Gonyleptes curvipes bewoont Brazilië en Chili en blijft over dag verscholen achter boomschors, onder omgehouwen boomstammen, in gaten van den grond en dergelijke schuilhoeken, waar andere duisterlingen haar tot voedsel dienen.