Читать книгу Wetenschappelijke analyse van de Bijbelse brieven van de apostelen. Regel voor regel wetenschappelijke uitleg van de Bijbel - Andrey Tikhomirov - Страница 9
De brieven van de apostel Paulus
8. De brief aan de Romeinen van de apostel Paulus
ОглавлениеHoofdstuk 1
1 Paulus, een dienstknecht van Jezus Christus, een geroepen Apostel, uitverkoren tot het evangelie van God, (de apostelen (slaven van Jezus Christus, het christendom is geschapen in een slavenhoudende samenleving, noodzakelijkerwijs verwijzingen naar «uitverkiezing» en «roeping», «het evangelie van God» —de prediking van een nieuwe religie), dat wil zeggen, «boodschappers» werden genoemd in de eerste gemeenschappen van de ontluikende christelijke afgevaardigden, die werden uitgewisseld door individuele christelijke centra (uit het Grieks. «apostello» – «Ik zend»). Ze profeteerden vaak extatisch en spraken naar verluidt «door de mond van God zelf» of zijn Messias (God de Zoon) Christus, alsof ze hem in hun visioenen hadden gezien. Paulus de» super-twaalf «apostel is een Romeins burger uit Tarsus (Cilicië, in die tijd een Romeinse provincie, Paulus-paulus (Latijn) – «klein», volgens één versie was hij kort), de oorspronkelijke naam was Saulus; van oorsprong – een Jood, behoorde tot de stam Benjamin; door opvoeding en religie-de Farizeeër. Zijn natuurlijke kwaliteiten en talent maakten hem tot het hoofd van de vervolging van de apostelen en hun volgelingen. Hij handelde op dit gebied met buitengewone ijver. Op een dag trof hem een wonderlijk licht uit de hemel; het licht was zo sterk en helder dat hij zijn zicht verloor (handelingen 22: 11). Vanaf dat moment werd Saul een heel ander persoon. Spoedig volgde de terugkeer van zijn gezichtsvermogen en de doop van de apostel Paulus. Sindsdien predikt hij ijverig het christelijke geloof dat hij aanvankelijk brutaal vervolgde. De wetenschappelijke verklaring van de «transformatie van Saulus in Paulus», toen de vurige vervolger van de apostelen en hun volgelingen Saulus plotseling werd getroffen door een prachtig licht uit de hemel, was het licht zo sterk en helder dat hij zijn zicht verloor. Vanaf dat moment werd Saul een heel ander persoon. Spoedig gevolgd door de terugkeer van zijn gezichtsvermogen en de doop van de apostel Paulus, predikt hij ijverig het christelijke geloof dat hij eerder wreed had vervolgd. Het heldere licht kan een explosie van bal bliksem, die zeer dicht bij de lichten van St. Elmo of corona ontladingen zijn geweest, Saul was een onwetende getuige hiervan en zijn gezichtsvermogen werd tijdelijk beschadigd, zoals het gebeurt wanneer verbrand door ultraviolette stralen, is het bekend dat bal bliksem bestaat uit niet-evenwicht plasma, evenals plasma wolken intensief uitzenden ultraviolette stralen. In Damascus genas een zekere Ananias Saulus door zijn hand op te leggen, wat wetenschappelijk het «placebo-effect"wordt genoemd. Het placebo-effect is een geloof in genezing. Het wordt gebruikt door alle genezers, sjamanen, priesters. Een groot aantal ziekten, waaronder kanker, worden genezen, met uitzondering van ongeneeslijke lichamelijke handicaps, Door suggestie, als de patiënt gelooft in de genezende kracht. Behandeling vindt plaats door het opleggen van handen, samenzweringen, beroep op kruiden, bomen, kaasaarde, belasting van zieke organen met dezelfde organen van offerdieren, en vervolgens hun volledige verbranding (Holocaust). Orgaanregeneratie wordt ook versneld door het placebo-effect).
2 die God tevoren door Zijn profeten in de heilige Schriften had beloofd («goddelijke» bundels).
3 over zijn zoon, die geboren werd uit het zaad van David naar het vlees («goddelijke» bundels).
4 en hij is geopenbaard als de zoon van God in kracht, naar de Heilige Geest, door de opstanding uit de doden, over Jezus Christus, onze Heer, («goddelijke» bundels).
5 door Welken wij genade en apostelschap ontvangen hebben, opdat wij in zijn naam alle volken aan het geloof zouden onderwerpen. «charisma», lat. «genade», volgens religieuze overtuigingen, is een speciale» goddelijke kracht», naar verluidt van boven naar de mens gezonden om de zondigheid inherent aan de mens te overwinnen en redding en eeuwig leven in de andere wereld te bereiken).
6 waartussen u, door Jezus Christus geroepen, ook bent («goddelijke» bundels).
7 aan allen die in Rome zijn, door God beminde, heiligen genaamd: genade zij u en vrede van God, Onze Vader, en van de Here Jezus Christus. («Goddelijke» bundels).
8 Allereerst dank ik mijn God door Jezus Christus voor u allen, dat uw geloof in de hele wereld verkondigd wordt. («Goddelijke» bundels).
9 God is mijn getuige, die ik dien met mijn geest in het evangelie van zijn zoon, dat ik voortdurend aan u denk («goddelijke» bundels, personificatie van God).
10 altijd biddend in mijn gebeden dat de wil van God mij op een dag zal helpen om tot u te komen, («goddelijke» bundels).
11 Want Ik verlang er zeer naar u te zien, om u een zekere geestelijke gave tot uw bevestiging te leren («goddelijke» bundels).
12 dat wil zeggen, met u getroost te worden door het gemeenschappelijke geloof, het uwe en het mijne. («Goddelijke» bundels).
13 Ik wil u niet in onwetendheid laten, broeders, dat ik herhaaldelijk van plan ben naar u toe te komen (maar tot nu toe obstakels heb ontmoet) om wat vrucht bij u te hebben, zoals bij andere volken. («Goddelijke» bundels).
14 Ik ben Grieken en barbaren schuldig, wijzen en onwetenden. (De Grieken zijn Grieken, en het woord «barbaar» duidt een persoon aan die noch tot Joden noch tot Grieken behoorde).
15 nu dan, wat mij betreft, ik ben bereid u, die in Rome bent, het evangelie te verkondigen. (De noodzaak om het goede nieuws naar de Romeinen te «brengen»).
16 Want Ik schaam mij niet voor het evangelie van Christus; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk, die gelooft, eerst den Jood, daarna den Griek. (Redding is, volgens religieuze overtuigingen, de hoogste «gelukzaligheid» die zogenaamd door God aan een persoon wordt verleend wanneer een persoon voldoet aan een aantal religieuze voorwaarden, voornamelijk bestaande uit slaafse gehoorzaamheid en gehoorzaamheid, wat gunstig is voor priesters van elke religie. In de eerste plaats – Joden, in de tweede – Grieken, Hellenen).
17 in hem is de waarheid Gods geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschreven is: de rechtvaardige zal uit het geloof leven. (Het geloof in een niet-bestaande god is zeer gunstig voor de uitbuitende klassen, dus de «geestelijk religieuze» regering gaat altijd «in een omhelzing» met de seculiere om de massa ' s «aan een religieuze leiband"te houden).
18 Want de toorn Gods is geopenbaard van den hemel over alle boosheid en ongerechtigheid der mensen, die de waarheid door ongerechtigheid onderdrukken. (Kerkmensen van alle strepen inspireren hun gelovigen met allerlei angsten en tegenslagen die zullen volgen als gelovigen ophouden gelovigen te zijn. Hier zwijgen de geestelijken en zeggen niet dat alles in de wereld naar de wil van God is, inclusief: «alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen die de waarheid met ongerechtigheid onderdrukken»).
19 Want wat men van God kan weten, is hun duidelijk, want God heeft het hun geopenbaard. («Goddelijke» bundels).
20 Want zijn onzichtbare dingen, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, vanaf de schepping der wereld door de beschouwing der schepselen, zijn zichtbaar, zodat zij niet reageren. («Goddelijke» bundels).
21 maar hoe, toen zij God kenden, zij hem niet verheerlijkten als God, en hem niet dankten, maar ijdel werden in hun gedachten, en hun dwaze hart verduisterd werd; Maar alles is volgens de wil van God!).
22 ze noemden zichzelf wijs en werden gek, (kritiek op ’verkeerd’ gedrag).
23 en de heerlijkheid van de onvergankelijke God werd veranderd in een beeld als een vergankelijk mens, en vogels, en viervoeters, en reptielen – (maar alles naar de wil van God!).
24 daarom heeft God hen overgegeven aan onreinheid in de begeerlijkheden hunner harten, zodat zij hun lichamen verontreinigd hebben. (Het centrale idee van deze boodschap is rechtvaardiging. Het vertelt over de zondigheid van alle mensen die verstrikt zijn in schandelijke hartstochten en niet in staat zijn om geestelijk te stijgen. Dit geldt in de eerste plaats voor de heidenen, die, nadat ze God en zijn geboden hadden gekend, zich toch overgaven aan afgoderij, daarom verwierp God ze van zichzelf en verraadde ze «in de begeerlijkheden van hun hart tot onreinheid. Heidenen-dit woord «Heilige» schrijvers duiden soms degenen aan die niet in de ware God geloven, of in het algemeen al degenen die zijn naam niet kennen en niet herkennen. Op sommige plaatsen in de Bijbel betekent dit woord christenen, niet van Joden).
25 zij vervingen de waarheid Gods door de leugen, en aanbaden en dienden het schepsel in plaats van de Schepper, die tot in eeuwigheid gezegend is, amen. (Kritiek op ’verkeerd’ gedrag).
26 daarom heeft God hen verraden aan schandelijke hartstochten; hun vrouwen hebben hun natuurlijke Gebruik vervangen door onnatuurlijk; (kritiek op ’verkeerd’ gedrag).
27 evenzo werden de mensen, die het natuurlijke gebruik van het vrouwelijke geslacht verlieten, ontstoken van begeerte naar elkaar, mannen beschamen de mensen en ontvingen in zichzelf de gepaste vergelding voor hun dwaling. (Kritiek op ’verkeerd’ gedrag).
28 en daar het hun niet aanging God in hun hart te hebben, zo gaf God hen over aan een verkeerd gemoed – om hoererij te doen.
29 zodat zij vol zijn van alle ongerechtigheid, hoererij, bedrog, gierigheid, boosaardigheid, vervuld van afgunst, moord, twist, bedrog, kwaadaardigheid, (kritiek op «verkeerd» gedrag).
30 lasteraars, lasteraars, God-haters, misbruikers, zelf-loffers, trots, inventief voor het kwaad, ongehoorzaam aan de ouders, (kritiek op «verkeerd» gedrag).
31 roekeloos, verraderlijk, liefdeloos, onverzoenlijk, genadeloos. (Kritiek op ’verkeerd’ gedrag).
32 zij kennen de rechtvaardigen; het is de wet van God, dat zij die zulke dingen doen, des doods waardig zijn; maar zij doen ze niet alleen, maar zij keuren ook goed degenen, die ze doen. (Kritiek op ’verkeerd’ gedrag).
Hoofdstuk 2
1 daarom zijt gij niet onberispelijk, een iegelijk, die een ander oordeelt; want naar hetzelfde oordeel, dat gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelven; want een ander oordeelt, doet gij hetzelfde. (De regel van Talion).
2 maar wij weten, dat er waarlijk een oordeel van God is over degenen, die zulke dingen doen. (De vermelding van het «oordeel van God», dat alles» correct" zal beoordelen, is een analogie met het menselijke oordeel).
3 denkt u werkelijk, mens, dat u aan het oordeel van God zult ontkomen door degenen die zulke dingen doen en (uzelf) hetzelfde te veroordelen? (De suggestie dat het onmogelijk is voor een persoon om het «oordeel van God"te vermijden).
4 of veronachtzaamt u de rijkdom van Gods goedheid, zachtmoedigheid en lankmoedigheid, en begrijpt u niet dat Gods goedheid u tot bekering leidt? («Goddelijk» moraliserend, openbarend wat goed en wat slecht is, vanuit het standpunt van Paulus).
5 maar vanwege uw koppigheid en niet-berouwvol hart verzamelt u toorn voor uzelf op de dag van de toorn en de openbaring van het rechtvaardige oordeel van God, («goddelijk» moraliserend, openbarend wat goed en wat slecht is, vanuit het oogpunt van Paulus).
6 die een iegelijk zal vergelden naar zijn werken, (de suggestie dat het onmogelijk is voor een persoon om het «oordeel van God"te vermijden).
7 voor hen die glorie, eer en onsterfelijkheid zoeken door volharding in een goede daad-eeuwig leven; (Talion ' s regel: als je je gedraagt zoals het priesterschap heeft ingesteld, dan zeggen ze: je zult eeuwig leven, je slecht gedragen, de priesters niet gehoorzamen, dan zeggen ze: God zal je straffen. Deze interpretatie is gunstig voor priesters-priesters van elke religie).
8 maar dengenen, die volharden, en zich niet aan de waarheid onderwerpen, maar zichzelven overgeven aan de ongerechtigheid: toorn en toorn. (Talion ' s regel: als je je gedraagt zoals ingesteld door het priesterschap, dan zeggen ze, je zult eeuwig leven, je slecht gedragen, de priesters niet gehoorzamen, dan zeggen ze, God zal je straffen. Deze interpretatie is gunstig voor priesters-priesters van elke religie).
9 droefheid en benauwdheid voor iedere ziel van een mens die kwaad doet, eerst een Jood, dan een Griek! (De Jood is in de eerste plaats immers «de uitverkorene van Jahweh», het Grieks-Grieks is in de tweede, ook het woord» Grieks" betekent in deze context alle niet—Joden).
10 integendeel, glorie en eer en vrede voor iedereen die goed doet, eerst voor de Jood en daarna voor de Griek! (De Jood is in de eerste plaats de «uitverkorenen van Jahweh», het Griekse Grieks is in de tweede).
11 want er is geen huichelarij bij God. (Personificatie van God, die de heer van God begiftigt met menselijke trekken. God heeft geen gezichtswaarneming, dat wil zeggen, hij kiest niet een bepaalde persoon uit, maar dit is niet het geval, zie voorgaande verzen: 9—10).
12 zij die zonder de wet gezondigd hebben, zullen buiten de wet omkomen; en zij die onder de wet gezondigd hebben, zullen naar de wet veroordeeld worden (redenerend over de wet van Mozes – de Thora, «goddelijk» moraliserend, openbarend wat goed en wat slecht is, vanuit het standpunt van Paulus).
13 (Want niet de toehoorders der wet zijn rechtvaardig voor God, maar de uitvoerders der wet zullen gerechtvaardigd worden, (redeneren over de wet van Mozes-de Thora, «goddelijk» moraliseren, openbaren wat goed en wat slecht is, vanuit het oogpunt van Paulus).
14 Want wanneer de heidenen, die geen wet hebben, van nature wettig doen, zo zijn zij, die geen wet hebben, hun eigen wet; (redenerend over de wet van Mozes – de Thora, «goddelijk» moraliserend, openbarend wat goed en wat slecht is, vanuit het standpunt van Paulus).
15 Ze laten zien dat het werk van de wet in hun hart is geschreven, zoals blijkt uit hun geweten en hun gedachten, die nu elkaar beschuldigen, nu elkaar rechtvaardigen) (redeneren over de wet van Mozes – de Thora, «goddelijk» moraliseren, openbaren wat goed en wat slecht is, vanuit het oogpunt van Paulus).
16 op de dag dat God volgens mijn evangelie de verborgenheden der mensen zal oordelen door Jezus Christus. (Redeneren over de wet van Mozes – de Thora,» goddelijk" moraliseren, onthullen wat goed en wat slecht is, vanuit het oogpunt van Paulus).
17 Zie, U wordt een Jood genoemd, en u troost uzelf met de wet, en u beroept zich op God, (redenerend over de wet van Mozes – de Thora, «goddelijk» moraliserend, openbarend wat goed en wat slecht is, vanuit Paulus ' gezichtspunt voor Joden).
18 en gij kent [zijn] wil, en gij begrijpt het beste door te leren van de wet (redeneren over de wet van Mozes – de Thora, «goddelijk» moraliseren, openbarend wat goed en wat slecht is, vanuit het standpunt van Paulus).
19 en ik weet van mijzelf, dat gij een leidsman zijt voor de blinden, een licht voor hen, die in duisternis zijn.
20 de leraar der onwetenden, de leraar der kleinen, die een voorbeeld van kennis en waarheid in de wet heeft; (analogieën, vergelijkingen).
21 Hoe komt het dat wanneer je een ander onderwijst, je jezelf niet onderwijst? (Analogieën, vergelijkingen).
22 als u predikt niet te stelen, steelt u dan? zeg: «pleeg geen overspel», pleegt u overspel? verafschuwende afgoden, laster je? (Redeneren over de wet van Mozes – de Thora,» goddelijk" moraliseren, onthullen wat goed en wat slecht is, vanuit het oogpunt van Paulus).
23 beroept gij u op de wet, maar onteert gij God door de overtreding der wet? (Redeneren over de wet van Mozes – de Thora,» goddelijk" moraliseren, onthullen wat goed en wat slecht is, vanuit het oogpunt van Paulus).
24 om uwentwil, gelijk geschreven is: de naam Gods wordt gelasterd onder de heidenen. (Redeneren over de wet van Mozes – de Thora,» goddelijk" moraliseren, onthullen wat goed en wat slecht is, vanuit het oogpunt van Paulus).
25 de besnijdenis is nuttig, indien gij de wet houdt; maar indien gij een overtreder der wet zijt, zo is uw besnijdenis onbesneden geworden. (Redeneren over de" voordelen «en» niet-voordelen" van Besnijdenis).
26 Indien nu een onbesnedene de inzettingen der wet in acht neemt, zal zijn voorhuid hem dan niet als besnijdenis worden toegerekend? (Redeneren over de" voordelen «en» niet-voordelen" van Besnijdenis).
27 en die van nature onbesneden is, die de wet vervult, die zal u niet veroordelen, een overtreder der wet in de Schriften en de besnijdenis? (Redeneren over de" voordelen «en» niet-voordelen" van Besnijdenis).
28 want hij is geen Jood, die van buiten is, en niet de besnijdenis, die van buiten in het vlees is; (redenerend over de» weldaden «en» niet-weldaden" van de besnijdenis).
29 maar de Jood, die van binnen is, en de besnijdenis, die in het hart is, naar den geest, en niet naar de letter; zijn lof is niet uit het volk, maar uit God. (De noodzaak om de vervulling van de Mozaïsche wet voor de opkomende heidense christenen op te heffen. Zoals bekend uit Handelingen, was dit onderwerp de belangrijkste bron van controverse in de vroege kerk en werd besproken op het Apostolisch Concilie in Jeruzalem (Handelingen, hoofdstuk 15). In de brief aan de Romeinen geeft de apostel Paulus gedetailleerde argumenten ter verdediging van de beslissing van het Concilie over de niet-noodzaak van het naleven van de wet voor gedoopte heidenen en bespreekt rechtvaardiging door geloof, zonde en de wet).
Hoofdstuk 3
1 Wat is dan het voordeel een Jood te zijn, of wat is het nut der besnijdenis? (Joden hebben altijd de rite van de besnijdenis met speciale zorg in acht genomen. Tegen de tijd van het Nieuwe Testament werd de besnijdenis het belangrijkste uiterlijke verschil tussen een Jood en een niet-Jood, een soort symbool van het Jodendom.
Een groot voordeel in alle opzichten, en vooral, dat het woord van God aan hen is toevertrouwd. (Vooral Slavisch.) – vooral, de meeste, de meeste van allemaal).
3 waarvoor dan? als sommigen ontrouw waren, zal hun ontrouw Gods trouw vernietigen? (Rechtvaardiging door het «ware» geloof).
4 niets. God is getrouw, maar ieder mens is een leugenaar, gelijk geschreven is: Gij zijt rechtvaardig in uw woorden, en zult zegevieren in uw recht. (God heeft altijd gelijk, de mens heeft altijd ongelijk.)
5 Maar indien onze ongerechtigheid de waarheid Gods openbaart, wat zullen wij zeggen? Zal God niet onrechtvaardig zijn wanneer hij zijn toorn uitdrukt? (Ik spreek volgens de menselijke redenering). (Paulus ’redenering over rechtvaardigheid, waarheid-onwaarheid vanuit het standpunt van de «Goddelijke Voorzienigheid»).
6 niets. Want hoe kan God anders de wereld oordelen? (Paulus ’redenering over rechtvaardigheid, waarheid-onwaarheid vanuit het standpunt van de «Goddelijke Voorzienigheid»).
7 Want indien de trouw Gods door mijn ontrouw verhoogd wordt tot Gods eer, waarom zou ik anders als een zondaar geoordeeld worden? (Paulus ’redenering over rechtvaardigheid, waarheid-onwaarheid vanuit het standpunt van de «Goddelijke Voorzienigheid»).
8 en zouden wij geen kwaad doen, opdat het goede uitgave, gelijk als sommigen ons lasteren, en zeggen, dat wij alzo leren? Het oordeel over hen is rechtvaardig. (Paulus ’redenering over rechtvaardigheid, waarheid-onwaarheid vanuit het standpunt van de «Goddelijke Voorzienigheid»).
9 Wat is het? hebben we een voordeel? Geenszins. Want wij hebben reeds bewezen dat zowel Joden als Grieken allen onder de zonde zijn (Paulus" bewees «dat"alles onder de zonde is»).
10 gelijk geschreven is: er is niet een rechtvaardige; maar alles is naar de wil Gods!).
11 Er is niemand die verstaat, niemand zoekt God; maar alles is naar de wil van God!).
12 zij zijn allen afgedwaald, zij zijn allen waardeloos; er is niemand die goed doet, er is niet één. (Iedereen gedraagt zich ’verkeerd’).
13 hun strottenhoofd is een open kist; zij bedriegen met hun tong; het venijn der adders is op hun lippen. (Asp (Grieks) – een giftige slang).
14 hun mond is vol laster en bitterheid. (Iedereen gedraagt zich ’verkeerd’).
15 hun voeten vergieten snel bloed, (iedereen gedraagt zich ’verkeerd’).
16 verderf en verderf is op hun wegen, (iedereen gedraagt zich «verkeerd»).
17 zij kennen de weg van de wereld niet. (Iedereen gedraagt zich ’verkeerd’).
18 Er is geen vreze Gods voor hun ogen. (Iedereen gedraagt zich ’verkeerd’).
19 maar wij weten, dat de wet, indien zij iets zegt, spreekt tot degenen, die onder de wet zijn, zodat alle mond versperd wordt, en de gehele wereld schuldig wordt voor God.
20 Want uit de werken der wet zal geen vlees voor zijn aangezicht gerechtvaardigd worden; want de zonde wordt door de wet gekend. (De wet van Mozes is verkeerd).
21 maar nu, onafhankelijk van de wet, is de waarheid van God verschenen, waarvan de wet en de profeten getuigen («de waarheid van God, waarvan de wet en de profeten getuigen «en» onafhankelijk van de wet" handelen, is alleen zogenaamd waar!).
22 de waarheid van God is door het geloof in Jezus Christus in allen en op alle gelovigen, want er is geen verschil («de waarheid van God door het geloof in Jezus Christus in allen en op alle gelovigen», met andere woorden, geloof in Jezus Christus en alle werken! En alles, zeggen ze, zal geweldig zijn!).
23 want iedereen heeft gezondigd en is beroofd van de heerlijkheid van God (iedereen gedraagt zich «verkeerd»).
24 vrij gerechtvaardigd zijnde, door Zijn genade, door de verzoening in Christus Jezus (Paulus benadrukt dat alleen geloof het verzoenende offer van Jezus Christus is en geeft «vrijelijk rechtvaardiging, door Zijn genade»).
25 die God heeft geofferd als een offer van verzoening in zijn bloed door het geloof, tot het getuigenis van Zijn gerechtigheid in de vergeving van zonden die te voren zijn begaan (de dood van Jezus wordt in het Nieuwe Testament begrepen als een verlossend offer aan God de vader voor de zonden van alle mensen).
26 In de tijd van Gods lankmoedigheid, naar het getuigenis zijner gerechtigheid in de tegenwoordige tijd, laat het blijken dat hij een rechtvaardige en rechtvaardigende gelovige is in Jezus. (Paulus benadrukt dat alleen geloof het verzoenende offer van Jezus Christus is en geeft «vrijelijk rechtvaardiging, door Zijn genade»).
27 Waar is iets om over te roemen? vernietigen. Welke wet? [de wet van] zaken? Nee, maar door de wet van het geloof. (Geloof is suggestie en auto-suggestie).
28 want wij erkennen, dat een mens gerechtvaardigd wordt uit het geloof, ongeacht de werken der wet. (Paulus zet de houding van christenen ten opzichte van de wetten van Mozes uiteen. De essentie van deze verklaring is dat «een persoon niet wordt gerechtvaardigd door de werken van de wet, maar alleen door het geloof in Jezus Christus», dat wil zeggen, de wet (Torah) is alleen geldig totdat de «Verlosser» komt).
29 Is de God der Joden alleen, en niet der heidenen? Natuurlijk, en heidenen, (de bewering van monotheïsme).
30 want er is één God, die de besnedenen uit het geloof en de onbesnedenen uit het geloof rechtvaardigt. (Bevestiging van het monotheïsme).
31 wij dan door het geloof de wet te gronde richten? Niets, maar wij bevestigen de wet. (Geloof in Jezus Christus vestigt de wet).
Hoofdstuk 4
1 Wat heeft Abraham, onze vader, naar het vlees verkregen? (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament).
2 Indien Abraham gerechtvaardigd wordt uit werken, hij heeft lof, maar niet voor God. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament).
3 Want wat zegt de Schrift? Abraham geloofde God en het werd hem als rechtvaardigheid toegerekend. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof).
4 de beloning van de doener wordt niet uit barmhartigheid toegerekend, maar uit plicht. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof).
5 maar dengene, die niet doet, maar gelooft in dengene, die den goddeloze rechtvaardigt, zijn geloof wordt toegerekend tot gerechtigheid. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof).
6 op dezelfde manier noemt David een gezegende persoon aan wie God rechtvaardigheid toerekent ongeacht zijn daden: (verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redenering over de «rechtvaardigheid» van het geloof).
7 Welgelukzalig zijn zij, wier ongerechtigheden vergeven en wier zonden bedekt zijn. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof).
8 Welgelukzalig is de mens, dien de HEERE de zonde niet toerekent. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof).
9 heeft deze zaligspreking betrekking op de besnijdenis of op de voorhuid? We zeggen dat het geloof van Abraham werd toegerekend aan rechtvaardigheid. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof).
10 Wanneer werd u aangerekend? na de besnijdenis of vóór de besnijdenis? Niet na de besnijdenis, maar vóór de besnijdenis. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof).
11 en hij ontving het teken der besnijdenis, [als] het zegel der gerechtigheid door het geloof, dat [hij] had in de voorhuid, zodat hij een vader werd van alle gelovigen in de voorhuid, zodat ook hun gerechtigheid toegerekend zou worden (redenerend over de besnijdenis, als «het zegel der gerechtigheid door het geloof»).
12 en door den Vader der besnedenen, niet alleen die besneden zijn, maar ook die wandelen in de voetstappen des geloofs van onzen Vader Abraham, hetwelk hij in de voorhuid had. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof). (Redeneren over besnijdenis als «het zegel van gerechtigheid door geloof»).
13 Want het is niet door de wet aan Abraham of zijn zaad, dat de belofte erfgenaam der wereld zal zijn, maar door de gerechtigheid des geloofs. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof).
14 Indien zij, die op de wet gegrondvest zijn, erfgenamen zijn, zo is het geloof tevergeefs, en is de belofte ondoeltreffend; (verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redenering over de» gerechtigheid" van het geloof).
15 Want de wet brengt toorn voort, want waar geen wet is, is geen misdaad. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof).
16 Alzo door het geloof, opdat [het] door barmhartigheid zou zijn, opdat de belofte voor allen onveranderlijk zou zijn, niet alleen naar de wet, maar ook naar het geloof van de nakomelingen van Abraham, die de vader van ons allen is (verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redenering over de «gerechtigheid» van het geloof).
17 (gelijk geschreven is: Ik heb u tot een vader van vele volken gesteld) voor het aangezicht Gods, welken hij geloofd heeft, die de doden levend maakt, en de niet-bestaande noemt als bestaande. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof).
18 en hij, boven de hoop, geloofde met hoop, waardoor hij de vader van vele volken werd, overeenkomstig hetgeen gezegd was: zo zal uw zaad zijn.»(Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof).
19 en omdat hij zich niet uitgeput had in het geloof, dacht hij niet dat zijn lichaam, bijna honderd jaar oud, al dood was, en de schoot van Sarrin dood was; (verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redenerend over de «gerechtigheid» van het geloof).
20 hij wankelde niet in de belofte van God door ongeloof, maar bleef standvastig in het geloof en gaf God eer (verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redenering over de «rechtvaardigheid» van het geloof).
21 en hij weet heel zeker dat hij ook in staat is de belofte te vervullen. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof).
22 daarom werd het hem toegerekend tot gerechtigheid. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof).
23 maar niet alleen met betrekking tot hem staat geschreven wat hem werd toegerekend (verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redenering over de «rechtvaardigheid» van het geloof).
24 maar ook met betrekking tot ons; het zal ook worden toegerekend aan ons die geloven in degene die Jezus Christus, onze Heer, uit de dood heeft opgewekt (verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redenering over de «rechtvaardigheid» van het geloof).
25 die verraden is voor onze zonden en opgestaan is voor onze rechtvaardiging. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof. De misvatting van al deze «abstracties» ligt in het feit dat er geen opstanding was, Jezus in coma raakte, Jezus werd gebruikt door de priesters van het zoroastrianisme uit Parthië om de volgelingen van Jezus te inspireren met de noodzaak van oorlog met Rome en om Palestina achter de schermen in te nemen).
Hoofdstuk 5
1 Zo hebben wij, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, vrede met God door onzen Heere Jezus Christus, (van Paulus ' gezichtspunt is het bewijs gevonden van de «gerechtigheid» des geloofs).
2 door wie wij door het geloof toegang hebben gekregen tot die genade waarin wij staan en roemen in de hoop op de heerlijkheid van God. (Verhandeling over genade).
3 en niet alleen dit, maar we roemen ook over beproevingen, wetende dat geduld voortkomt uit verdrukking (redeneren over beproevingen en geduld).
4 vanuit geduld ervaring, vanuit ervaring hoop, (redeneren over de ervaring van hoop en geduld).
5 maar de hoop beschaamt ons niet, want de liefde Gods is in ons hart uitgestort door de Heilige Geest, die ons gegeven is. («Goddelijke» bundels).
6 Want Christus, toen wij nog zwak waren, is op zekere tijd voor de goddelozen gestorven. («Goddelijke» bundels).
7 want bijna niemand zal voor den rechtvaardige sterven; tenzij voor den weldoener, misschien zal iemand besluiten te sterven. («Goddelijke» bundels).
8 Maar God bewijst zijn liefde voor ons door het feit dat Christus voor ons stierf toen wij nog zondaars waren. («Goddelijke» bundels).
9 daarom nu te meer, gerechtvaardigd zijnde door Zijn bloed, laat ons door Hem behouden worden van Toorn. («Goddelijke» bundels).
10 Want indien wij, vijanden zijnde, met God verzoend zijn door de dood Zijns Zoons, hoeveel te meer zullen wij, verzoend zijnde, behouden worden door zijn leven. («Goddelijke» bundels).
11 en dit is niet genoeg, maar wij roemen ook op God door onzen Heere Jezus Christus, door Welken wij nu verzoening ontvangen hebben. («Goddelijke» bundels).
12 Daarom, gelijk de zonde in de wereld gekomen is door één mens, en de dood door de zonde, alzo is de dood overgegaan in alle mensen; want in hem hebben allen gezondigd. («Goddelijke» bundels).
13 want vóór de wet was de zonde in de wereld; maar de zonde wordt niet toegerekend, daar er geen wet is. («Goddelijke» bundels).
14 maar de dood heeft geregeerd van Adam tot Mozes toe, en over hen, die niet gezondigd hebben, gelijk de overtreding van Adam, die het beeld van de toekomst is. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament).
15 maar de gave der genade is niet als een misdaad. Want indien er velen gedood zijn door de misdaad van één, dan is des te meer de genade van God en de gave door de genade van één mens, Jezus Christus, overvloedig voor velen. («Goddelijke» bundels).
16 en de gave is niet als [het oordeel] over iemand die gezondigd heeft; want het oordeel over een [misdaad] is tot veroordeling; maar de gave der genade is tot rechtvaardiging van vele misdaden. («Goddelijke» bundels).
17 Want indien door de overtreding van de ene dood door de ene regeerde, hoeveel te meer zullen degenen, die de overvloed der genade en de gave der gerechtigheid aannemen, in het leven regeren door de ene Jezus Christus. («Goddelijke» bundels).
18 daarom, gelijk door de overtreding van één alle mensen veroordeeld worden, alzo zijn door de gerechtigheid van één alle mensen gerechtvaardigd ten leven. («Goddelijke» bundels).
19 Want gelijk velen door de ongehoorzaamheid van één mens zondaars geworden zijn, alzo zullen velen door de gehoorzaamheid van één rechtvaardig worden. («Goddelijke» bundels).
20 maar de wet kwam daarna, en zo vermenigvuldigde de misdaad. En toen de zonde zich vermenigvuldigde, begon de genade («goddelijke» bundels) overvloedig te worden.
21 opdat, gelijk de zonde regeert tot den dood toe, alzo de genade regeert door de gerechtigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere. («Goddelijke» bundels).
Hoofdstuk 6
1 Wat zullen we zeggen? moeten we in zonde blijven zodat genade zich kan vermenigvuldigen? Echt niet. (Paulus ' verhandelingen over zonde).
2 Wij zijn aan de zonde gestorven; hoe kunnen wij daarin leven? (Paulus ' verhandelingen over zonde).
3 Weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? («Goddelijke» bundels).
4 en wij zijn met hem begraven door den doop in den dood, opdat, gelijk Christus uit de doden is opgestaan door de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij wandelen in een vernieuwd leven. («Goddelijke» bundels).