Читать книгу Beówulf - Anoniem - Страница 10

Geschiedenis.

Оглавление

Inhoudsopgave

De geschiedkundige grond van den Beowulf is eene nederlaag en wel de inval, welken de Deensche koning Chochilaicus in 515 in de gouw der Hattuarische Franken ondernam.

In ons epos wordt ook gewaagd van andere gebeurtenissen, welke, blijkens het boven gezegde omtrent het volksepos, van geschiedkundigen aard moeten zijn.

Wij bedoelen namelijk den oorlog met de Zweden, waarvan geen geschiedkundig getuigenis bestaat; doch deze oorlog komt hier niet in aanmerking, daar Hygelac en niet Beowulf er de hoofdrol speelt, zoodat deze strijd niet de aanleiding kan zijn geweest tot het ontstaan van het gedicht.

De Frankische kroniekschrijvers hebben gelukkigerwijze den strooptocht van Chochilaicus aan de vergetelheid ontrukt.

Het bericht van Gregorius van Tours, III, 3, luidt als volgt:

«Na dit alles randen de Denen onder hunnen koning, Chochilaicus geheeten, over zee Gallië aan met eene vloot. Na aan wal gestapt te zijn verwoesten zij een pagus (gouw) van Theodoriks gebied, zij maken gevangenen en bereiden zich om naar hun vaderland terug te keeren, na de schepen zoowel met de gevangenen als met den overigen buit te hebben beladen.

Hun koning was op den oever neergezeten in afwachting dat de schepen in volle zee waren, om daarna zelf te volgen.

Toen dit aan Theodorik bericht werd, nl. dat zijn rijk door de buitenlanders verwoest werd, zond hij zijnen zoon Theodebert naar die streken af met een groot leger en eene groote oorlogstoerusting.

Deze versloeg, na den koning gedood te hebben, de vijanden in een scheepsgevecht en gaf den ganschen krijgsroof aan de landzaten terug.»

De andere Frankische bron, Liber Historiae (Gesta regum Fraticorum,) zegt hetzelfde op beknopte wijze en duidt tevens de streek aan met den naam van pagus Hattuarius.

De koning der Franken, waarvan sprake is, is Clovis’ oudste zoon, Theodorik I van Austrasië, de held van meer dan een epischen zang.

Om hem te onderscheiden van den Oost-Gotenkoning Theodorik den Groote, werd hij Theodorik de Frank of de Huge geheeten, en als zoodanig verschijnt hij onder den naam van Hug-Dietrich in de Duitsche heldensage.

Daar noch Gregorius van Tours noch zijne opvolgers eenige schriftelijke oorkonde omtrent Clovis’ zonen ten dienste stond, moeten zij deze wetenschap uit de epische overlevering der Franken opgedaan hebben14.

Dit wordt nog bevestigd door het volgende bericht, dat toevalligerwijze in een handschrift van Phaedrus uit de 10e eeuw is opgenomen:

In de 9e en 10e eeuw waren nog in een eiland, aan de Rijnmonding gelegen, reuzig groote beenderen te zien, welke naar het volksgeloof aan koning Hunglac, waarvan wondere zaken verteld werden, zouden hebben toebehoord15.

Het staat dus vast, dat deze strooptocht der Denen zulken diepen indruk op de overwinnaars had te weeg gebracht, dat de herinnering ervan na vier eeuwen nog niet was uitgewischt.

Doch overweldigend moet de schok dier nederlaag geweest zijn op het gemoed der Denen, daar zij het aanzijn schonk aan den Beowulf.

En inderdaad het verhaal van den Frankischen geschiedschrijver stemt in de hoofdlijnen overeen met de beschrijving, welke het epos ons op meer dan eene plaats geeft van de nederlaag der Deensche Gooten onder hunnen koning Hygelac, een naam, die volgens de wetten der woordafleiding aan Chochilaicus beantwoordt.

Het spreekt van zelf, dat de geprikkelde eigenliefde van het volk deze nederlaag met de schoonste kleuren heeft afgemaald, zoodat Hygelac slechts voor de overmacht zwichtte, en zijn neef Beowulf, met de wapenrusting van dertig Franken beladen, in zee sprong, nadat al zijne aanvallers in het stof hadden gebeten.

Is Hygelac dus een geschiedkundig persoon, dan staat niets in den weg om ditzelfde van zijnen moedigen neef Beowulf aan te nemen, juist wegens zijne verhouding tot den historischen oom; ofschoon geen ander, noch geschiedkundig noch dichterlijk gedenkschrift, buiten ons epos van hem gewaagt.

Dat het gedicht de overwinnaars onder vier verschillende benamingen aanduidt, legt geenen onoverkomelijken hinderpaal in den weg; immers Friezen, Hetwaren, Franken en Hugen zijn in den grond een en hetzelfde volk.

Hugen is de naam, welken de Noordsche volken van de 6e tot de 11e eeuw aan de Franken toekenden. Eigenlijk heetten zoo de bewoners van Hugmerki «de mark of het grensgewest der Hugen», op de grenzen van Saksen en Friesland; daarna werd de naam door de Saksen en Scandinaviërs aan de Franken in het algemeen gegeven16.

De Pagus Hattuarius behoorde tot Friesland, dat zich in den breeden zin van het woord van af de grenspalen van Denemarken tot aan de Scheldemonden en de poorten van Brugge uitstrekte.

Deze streek maakte deel van het rijk der Ripuarische Franken, zoodat de Hetwaren onder aardrijkskundig oogpunt Friezen en onder staatkundig Franken heeten17.

Leo plaatst de gouw der Hattuariërs op den rechter oever der Maas, langs beide zijden der Niers; dus in de omstreken van Kleef, Gelder en Meurs, zooals Müllenhoff zegt.

Hygelac was derhalve met zijne vloot tot zoover doorgedrongen, en deze overrompeling van de binnenlanden door middel van de riviermondingen bleef in ’t vervolg de krijgskunde der Noormannen.

Beówulf

Подняться наверх