Читать книгу Beówulf - Anoniem - Страница 6

Оглавление

Zonder zich juist op het standpunt te moeten plaatsen van Multatuli, zal wel menig dichter met hem instemmen bij het zien van de practische richting onzer eeuw, waarin onder de ontwikkelden slechts weinigen, eenige fijnproevers en voor het overige beoordeelaars, wier vak het meebrengt, belang stellen in de poëzie, terwijl de groote menigte in de beslommeringen en bekommeringen van den strijd om ’t bestaan doof blijft voor alle «godentaal» en «hemelval».

Welk verschil met de eerste eeuwen onzer beschaving, met het heldentijdperk onzer Germaansche voorouders, toen de poëzie, in en door het volk geschapen, aan een gemeenschappelijk ideaal beantwoordde, alle borsten deed zwellen, aller begeestering afdwong en zoozeer vergroeid was met het «profanum vulgus», dat de dichter, welke thans als eene scherpe, hooger begaafde persoonlijkheid optreedt, in de groote massa verloren ging, als een druppel in den oceaan.

Evenals het tot man opgroeiend kind zijne begoochelingen aflegt, naarmate het, door weetgierigheid geprikkeld, de koude en ernstige werkelijkheid leert kennen, zoo ook hebben de beschaafde volken sinds lang de ongekunstelde voorstellingen hunner jeugd over boord geworpen; en indien er nog eenige sporen voorhanden zijn van de oude, dichterlijke overleveringen, dan zijn ze tot den nederigen rang van sprookjes afgedaald, welke nog alleen in de kinderwereld onder de strooien daken rond den zetel van het goedhartige, kind geworden grootje, te vinden zijn.

Hofdijk zegt te recht van de sage:

Toen vlood de onterfde maagd, door twijfels kille handen

Beroofd van kroon en bloemenwâ,

En vond in ’t halflicht van de ruwe, leemen wanden

Der schaamle eenvoudigheid genâ.

Welnu, keeren wij in deze lang vervlogen tijden, in het rijk der sage terug; het is immers zoet voor het hart, zich de schoone jeugd weer voor den geest te halen.

Aan de Oudengelsche letteren is het voorrecht te beurt gevallen den Beowulf, het oudste Germaansche epos, te bezitten. Alle Germaansche volken hadden wel is waar dichterlijke overleveringen, doch deze gaven slechts het ontstaan aan afzonderlijke liederen of sagen.

Op dezen trap bleven de Scandinaviërs staan, terwijl bij de Franken de oude heldensage grootendeels voor de poëzie verloren ging. Alleen de Duitschers kunnen met rechtmatigen trots op volksheldendichten als de Nibelungen en Gudrun wijzen, doch deze zijn van veel lateren oorsprong dan de Beowulf.

Het is waar, de Beowulf is geen eigenlijk heldendicht in de hooge beteekenis, welke men, verwend als men is door het Grieksche epos, aan dit woord toekent.

Er wordt geene gebeurtenis van zulk algemeen nationaal belang als de oorlog van Troje geschilderd; zelfs ontbreekt de eenheid, welke alleen een letterkundig voortbrengsel tot volmaakt kunstwerk kan stempelen; het Angelsaksische epos werd immers in het midden zijner ontwikkeling tot staan gebracht door de uitbreiding van het Christendom. Doch dit neemt niet weg, dat het een juweel is, en als zoodanig onze warme belangstelling verdient.

Immers het gedicht, dat in de grondtrekken heidensch is gebleven, is een der weinige schatten, welke gered zijn uit de schipbreuk van de rijke Germaansche volkspoëzie; de taal, de epische stijl, de geschied- en aardrijkskundige bijzonderheden, de aanwezigheid der voornaamste heldensagen, de bestanddeelen waaruit het tot een geheel is saamgevloeid, dat alles spreekt tot den beschaafden lezer en tot den dichter, dat alles biedt de taalwetenschap, geschiedenis, letterkunde en tekstcritiek een rijk veld ter ontginning aan.

Wat de laatste wetenschap betreft, zij heeft zich in de herstelling van den Beowulftekst een blijvend gedenkteeken gesticht.

De gebrekkige toestand van het handschrift hulde het gedicht in een apocalyptisch duister; dank aan de onderzoekingen van Bugge, Cosyn, Kluge en Sievers is er licht ontsproten uit den baaierd, zoodat wij ons thans in eenen leesbaren tekst kunnen verheugen. Om zich hiervan te overtuigen vergelijke men de oude vertaling van Ettmüller en zelfs die van Heyne met die van Grein, en men zal moeten bekennen, dat op dit gebied reuzenstappen zijn gedaan.

Voor ons, Nederlanders, heeft het gedicht nog eene bijzondere reden tot belangstelling: de inval der Denen, het eenige geschiedkundig na te wijzen feit, heeft op Nederlandschen bodem plaats gehad. Dit is des te meer opmerkelijk, nu diezelfde gewesten zich niet onbetuigd hebben gelaten bij de totstandkoming van de Nibelungen en Gudrun1.

Doch nog om eene andere reden is de Beowulf belangrijk. Indien het boven allen twijfel verheven is, dat elk letterkundig werk van eenigen omvang de uitdrukking zijn moet van zijnen tijd, wil het op den naam van meesterstuk aanspraak maken, dan is dit vooral waar van het volksepos, dat natuurlijk uitvloeisel van de ziel der natie, van het gemeenschappelijk leven en streven gedurende heel een tijdvak.

Dit vinden wij bij het Oudengelsche gedicht bewaarheid; het is de uitdrukking van het volksideaal en bijgevolg de nagenoeg trouwe afbeelding van het karakter, van de zeden en gewoonten der oude Germanen.

De krijgshaftige inborst van het volk, welke wij uit de geschiedenis als zijn hoofdkenmerk leerden waardeeren, zijn leven verdeeld tusschen oorlog en drinkgelagen, zijn voorliefde en afkeer, zijn rechtsbegrippen, de opvoeding van den jongen krijgsman, de inrichting van de woningen der grooten, de beschrijving van de gastmalen en begrafenisplechtigheden: het treedt hier in kleur en beeld, in levenden lijve voor het voetlicht.

Beter dan de kronieken met hare dorre opsomming van feiten stelt het volksepos den geschiedschrijver in staat, om den juisten maatstaf te leggen aan de beschaving der eerste middeleeuwen, daar wij eenen dieperen blik slaan in de geaardheid van het volk, waarvan de gebeurtenissen slechts eene afspiegeling zijn.

Onderzoeken wij daarom den toestand van de maatschappij, die in ons epos te voorschijn treedt, zoo zullen wij ons rekenschap kunnen geven van

Beówulf

Подняться наверх