Читать книгу Beówulf - Anoniem - Страница 9

Heldensage en Volksepos.

Оглавление

Inhoudsopgave

Het volksepos put zijne stof uit de heldensage.

Door heldensage verstaat men den gezamenlijken schat van nationale overleveringen uit het heldentijdvak van een volk, welke het ontstaan schonken aan eenen kring van epische liederen, met een of meer helden tot middelpunt.

De heldensage bestaat dus uit afzonderlijke sagen, die elk op zich een bepaald feit als een afgesloten geheel behandelen.

Zoo schildert het Hildebrandslied, dat tot de Oostgotische heldensage van Diederik van Bern behoort, den strijd tusschen Diederiks dienstman Hildebrand en dezes zoon Hadruband.

Zoo toovert ons het schoone Finnsburgfragment, dat tot den kring der Noordzeeheldensage gerekend wordt, den aanval der Friezen op de Finnsburg voor oogen.

Bijna alle epische zangen, welke zich in het volksheldendicht opgelost hebben, zijn als zelfstandig geheel verloren geraakt; nochtans kan men uit hoofde van het hier gezegde hun bestaan niet in twijfel trekken, te meer daar zij bij de ontleding van elk volksepos in zijne hoofdbestanddeelen bij benadering zijn aan te wijzen.

Twee andere bewijzen vinden wij in de geschiedenis, welke, zooals gewoonlijk, ook hier eene hulpvaardige hand aan de letterkunde reikt.

Tacitus zegt, dat de geschiedenis der Germanen uit aloude zangen bestond, waarin zij hunne goden en helden verheerlijkten3. In zijnen tijd bezongen zij zelfs Arminius, die eenige jaren te voren het volk van het Romeinsche juk bevrijd had4.

Jornandes5 getuigt hetzelfde van de Goten:

«Zij verheerlijkten in het lied door zang en harp de daden der voorvaderen, van Ethespamara, Amala, Fridigern, Widicula en anderen, van welke deze volken eenen hoogen dunk hebben, zoodat de bewonderenswaardige oudheid nauwelijks er op kan bogen, zulke helden te hebben gehad.»

De dichterlijke overlevering in den volksmond is een der hoofdbronnen, waaruit de eerste kroniekschrijvers over Germaansche toestanden hunne berichten geput hebben, bij gebrek aan geschiedkundige bescheiden. Het is de taak des geschiedschrijvers, deze sagen, in een historisch gewaad gestoken, van de geschiedkundige bestanddeelen streng af te zonderen; voor ons is de wetenschap voldoende, dat zij bestaan.

Jornandes heeft, hoofdzakelijk waar hij over Hermanaric en Attila spreekt, buiten kijf de volkspoëzie geraadpleegd.

Savagner erkent dit in zijne inleiding:

«...l’on ne peut reconnaître et déterminer les passages que Jornandès doit à Cassiodore, ceux qu’il doit à d’autres auteurs, ceux enfin où il prétend s’appuyer sur les antiques traditions et sur les chants nationaux des Goths.» bl. VII.

Paulus Diaconus heeft ons in zijne geschiedenis der Longobarden den rijksten schat van heldenoverleveringen bewaard.

De monnik Widukind nam meer dan een oud lied in zijne Res gestae Saxonicae op.

Saxo Grammaticus behandelde de ontelbare dichterlijke verhalen, welke hij uit den mond zijner landgenooten opteekende, als de kostbaarste bouwstof voor zijne geschiedenis der Denen. Zij beslaan de negen eerste boeken zijner kroniek en vormen gedurende verscheidene eeuwen uitsluitend de geschiedenis van Denemarken6. Van al de Germaansche stammen werden tot nog toe alleen de Franken beschouwd als arm te zijn aan epische overleveringen.

Dit dwaalbegrip heeft Kurth in zijn standaardwerk voor goed uit den weg geruimd7, een werk dat de sagenvorscher in het vervolg dient te raadplegen en dat den geschiedkundige het middel aan de hand doet om historie en dichterlijke overlevering te schiften.

Hij toont aan, dat de drie kroniekschrijvers van het Merovingische tijdperk: Gregorius van Tours, Fredegarius en de naamlooze schrijver van Liber Historiae op vele plaatsen geenen anderen zegsman kunnen gehad hebben dan de levende volksoverlevering.

Uit de balans van geschiedenis en sage, welke hij opmaakt, blijkt zonneklaar, dat in dit opzicht de Franken door geen ander Germaansch volk in de schaduw gesteld worden.

Nu dat het bestaan van afzonderlijke sagen boven allen twijfel verheven is, kan men zich afvragen, hoe zij tot stand kwamen. Zij zijn te beschouwen als de natuurlijke uiting van den algemeenen volksindruk bij het aanschouwen van eene belangrijke gebeurtenis of van een treffend natuurverschijnsel.

Geven wij hier het woord aan Jonckbloet8:

«Hoe jonger een volk, hoe meer er een algemeen peil van ontwikkeling is, waarboven zich ter nauwernood iemand verheft.

Treffende gebeurtenissen moeten dus wel op allen nagenoeg denzelfden indruk maken: vandaar, dat het epische lied, door één begaafde ontboezemd, weerklank vindt bij allen, gemakkelijk onthouden en van mond tot mond voortgeplant wordt.

Daar het gewrocht van een enkelen intusschen niet volkomen den geheelen volksgeest teruggeeft, wordt er bij de mondelinge overlevering hier een trek weggelaten, daar een andere aan toegevoegd, totdat eindelijk het geheel, ontdaan van wat er nog individueels aan mocht kleven, werkelijk de ware volksuitdrukking genoemd mag worden. Daarom draagt die overlevering terecht den naam van volksoverlevering, of, daar zij zich steeds in dichterlijken vorm openbaart, van volkspoëzie. En geen afzonderlijke zanger is als de zelfstandige dichter aan te wijzen, omdat inderdaad de geheele stam, het geheele volk, heeft bijgedragen om haar te vormen.»

De dichter of beter de voordrager van zulke sagen heette bij de Angelsaksen scop; soms was hij te gelijkertijd toonkunstenaar en begeleidde zijne voordracht met de harp; somtijds reisde hij van land tot land, gelijk het overal in de middeleeuwen de gewoonte der wandeldichters gebleven is.

Zoo was het mogelijk, dat de heldensagen van het vasteland in Beowulf eenen weerklank vonden, ja, dat bij de Angelsaksen een gedicht kon ontstaan, dat het wereldburgerschap van het latere Engelsche volk reeds in de kiem vertoonde, de Wîdsîdh of Verbereisde, hun oudste letterkundig gewrocht, waarin wij een overzicht hebben van al de destijds bekende helden der volksverbeelding.

Doch hieruit volgt ook, dat het voortbestaan van de sagen aan vele wisselvalligheden onderhevig moest zijn.

Dit springt nog meer in ’t oog, wanneer men nagaat, dat deze liederen enkel aan het geheugen toevertrouwd werden en dat zij mettertijd in aantal moesten toenemen.

Zoo kon, gelijk ten Brink aanmerkt, den eenen dichter iets bekend zijn en den anderen niet, en zoo was het geval mogelijk, dat eene sage, welke oorspronkelijk bij eenen bepaalden stam inheemsch was, er later uit den vreemde in gewijzigden vorm terugkeerde en als iets nieuws werd opgenomen.

Zoo doet zich het verschijnsel ook voor, dat dezelfde dichterlijke gegevens opvolgendlijk in den loop der tijden op verschillende personen worden overgedragen9.

Dit zien wij in de Sigmund-episode.

Nochtans kon er geen sprake zijn van oorspronkelijkheid in de tegenwoordige beteekenis van het woord.

Niet alleen was de dichter, ten minste voor ’t Angelsaksisch, aan eene bepaalde beeldspraak en versmaat gebonden, maar hij was ook verplicht zich, wat de stof aanbelangt, aan de overlevering te houden, zooals die iedereen in de voornaamste trekken voor den geest zweefde; b. v. aan het ideaal, dat zich het volk voorstelde, aan de schildering van een karakter, waarvan men zich eene bepaalde en geliefkoosde voorstelling gemaakt had.

Ten Brink kenschetst dezen toestand in de volgende woorden:

«Dies ist also ein geistiger Zustand, wo fast jede Reproduktion etwas von eigener Produktion und wo jede Produktion ohne Ausnahme ein gut Teil blosser Reproduktion in sich enthält.»

Deze, zooals blijkt, van nature zoo veranderlijke sagen werden nog door twee groote geschiedkundige feiten gewijzigd: door de volksverhuizing, welke het oude op den achtergrond schoof en met eenen nieuwen toevoer van personen en daden vermengde, en door de invoering van het Christendom, dat de heidensche bestanddeelen uitroeide, vervormde, of er christelijke denkbeelden bijtrok.

Op deze wijze bleef de heldensage als een levend iets in onafgebroken wording, in gedurige stofwisseling voortbestaan, totdat eindelijk een min of meer bekwaam dichter opstond, die de losse deelen tot één geheel vereenigde: het volksepos was geboren.

F.-A. Wolf heeft op het einde der vorige eeuw den weg gebaand tot deze levenwekkende beschouwing van het volksepos in zijne Prolegomena ad Homerum, waarin hij aantoont, dat de Odyssee en de Ilias niet het uitsluitend werk van eenen dichter, maar van onderscheiden rhapsoden zijn.

De Duitsche geleerden, welke op het gebied der Germaansche letterkunde denzelfden weg insloegen hebben dit stelsel verder ontwikkeld en op deze wijze aan de geschiedenis een vuurbaak ontstoken op het duistere pad der vroegste middeleeuwen.

Eene andere vraag doet zich op: Welk is het wezen der heldensage; uit welke soort van dichterlijke overleveringen is zij saamgevloeid?

Drie bestanddeelen zijn in de Germaansche heldensage te onderscheiden: geschiedenis, mythus en dichterlijke vinding.

Gaan wij elk der drie punten na:

Het epos is bij alle volkeren de eerste vorm van geschiedenis geweest; ’t is, naar de eigenaardige uitdrukking van Kurth, de geschiedenis vóór de geschiedschrijvers. Het volk onthoudt alleen die trekken, welke het begrijpt, welke tot zijne verbeelding spreken, den weg tot zijn hart vinden; het bewondert den held en mensch, niet den staatsman, en ziet dikwerf gebeurtenissen over het hoofd, die onder geschiedkundig oogpunt het meeste gewicht in de schaal leggen.

Wat b. v. de volksverbeelding in Clovis zoozeer boeit, is niet de groote rol, welke hij in Gods wereldplan vervulde, de verovering van Gallië en de grondvesting van een machtig christelijk rijk; maar wel de omstandigheden van zijn huwelijk, de parten, welke een geslepen Romein hem speelde, zijne ongenadige bijlslagen en zijne moorddaden10.

Zoo lang als de menigte de dichterlijke overleveringen voor zuivere waarheid aanneemt, blijft epos en geschiedenis vermengd; doch zoodra zij het onderscheid begint in te zien tusschen de geschiedkundige werkelijkheid en de ideale voorstelling, welke zij er zich van gemaakt heeft, dan is het morgenrood voor de geschiedenis en de avondglans voor het volksepos verschenen11.

Een groot feit, dat den eigen stam of naburige stammen getroffen heeft, moet onmiddellijk, onder den indruk der gebeurtenissen, liederen doen ontluiken, op straffe van anders te verdwijnen met het geslacht, dat er van getuige was; want eene geschiedkundige volksoverlevering bestaat er niet.

Het is opmerkenswaardig, dat dit groot feit gewoonlijk eene nederlaag is. De reden ligt voor de hand12.

Voor krijgshaftige volken is de zegepraal hunner vorsten iets zeer natuurlijks en gewoons, terwijl hunne nederlaag ondenkbaar is.

Hiertegen komt de gekrenkte volkstrots in verzet; hij tracht de nederlaag te verbloemen door den tegenstand zoo heldhaftig mogelijk op te hemelen, den roem der weerpartij echter te verkleinen door de overwinning aan de overmacht ofwel aan verraad toe te schrijven13.

Stappen wij over tot het tweede punt.

De zucht om de daden van zulk een geschiedkundigen held breeder uit te meten en in een bovennatuurlijk licht te plaatsen heeft de versmelting ten gevolge van de historische sage, waarvan wij hierboven spraken, met de mythische of heroïsche, d. i. met overleveringen van goden en halfgoden uit een ouder tijdperk, overleveringen, die in den grond niets anders zijn dan eene dichterlijke verpersoonlijking der natuurkrachten.

De neiging tot het bovennatuurlijke is eigen aan de volken, welke nog op den eersten trap der beschaving staan. Ziet men dit niet bij de wilde stammen, die vrije kinderen der natuur, ja bij sommige eenvoudige landlieden uit onze onmiddellijke omgeving? Zoo spreekt, om maar één voorbeeld te noemen, Gustave Aimard in een zijner boeiende verhalen van zijne persoonlijke kennismaking met een Indiaansch opperhoofd, die maar niet kon gelooven, dat Napoleon I gestorven was. Immers de zon sterft nooit, en de groote sachem der blanken was voor hem een zoon der zon en diende bij gevolg onder de goden gerangschikt te worden.

Aimard voegt er bij, dat ongetwijfeld menig Fransche landman in die meening deelde.

Het derde bestanddeel is eindelijk de dichtkunst, welke de daden van den zoo vergoddelijkten held met omstandigheden van eigen schepping opsmukt en somtijds aan hoogere, zedelijke eischen voldoening geeft.

Passen wij deze beginselen op het Beowulfepos toe.

Onze taak zal zijn aan te toonen, dat er een geschiedkundige Beowulf bestaan heeft, op wien de daden van eenen heros, Beowa geheeten, zijn overgebracht.

Beówulf

Подняться наверх