Читать книгу Eens Weg - Блейк Пирс - Страница 6
Proloog
ОглавлениеReba’s hoofd schoot omhoog door een nieuwe pijnscheut. Ze rukte aan de touwen rond haar lichaam, die om haar middel gebonden waren en om een verticale paal heen die in het midden van de kleine kamer met bouten aan de grond en het plafond bevestigd was. Haar polsen waren voor haar vastgebonden en haar enkels zaten ook vast.
Ze realiseerde zich dat ze weggedommeld was en ze werd onmiddellijk overspoeld door angst. Ze wist dat de man haar zou doden. Stukje bij beetje, wond voor wond. Hij wilde niet haar dood hebben, en het ging hem ook niet om seks. Hij wilde alleen haar pijn.
Ik moet wakker blijven, dacht ze. Ik moet hier wegkomen. Als ik weer in slaap val, zal ik sterven.
Ondanks de hitte in de kamer was haar naakte lichaam koud van het zweet. Ze kronkelde en keek naar beneden, naar haar blote voeten op de hardhouten vloer. De vloer was aangekoekt met plekjes opgedroogd bloed, een zeker teken dat ze niet de eerste was die hier vastgebonden zat. Haar paniek groeide.
Hij was ergens heen gegaan. De enige deur in de kamer was gesloten, maar hij zou terugkomen. Hij kwam altijd terug. En hij zou alles doen wat hij maar kon bedenken om haar aan het schreeuwen te krijgen. De ramen waren dichtgespijkerd met planken en ze had geen idee of het dag of nacht was. Het enige licht in de ruimte was afkomstig van een peertje aan het plafond. Waar ze ook was, het leek erop dat niemand haar kon horen schreeuwen.
Ze vroeg zich af of dit ooit de slaapkamer van een klein meisje was geweest; het was een groteske ruimte, roze, met overal krullerige patronen en sprookjesachtige motieven. Iemand – haar ontvoerder, vermoedde ze – had deze plek lang geleden vernield. Hij had krukjes en stoelen en tafels omvergegooid en gebroken. Op de vloer lagen de afgerukte ledematen en rompen van poppen. Kleine pruiken – poppenpruiken, gokte Reba – waren als hoofdhuiden aan de muren vastgenageld. De meeste pruiken waren zorgvuldig gevlochten en hadden allemaal onnatuurlijke, popachtige kleuren. Een beschadigd, roze nachtkastje stond recht tegen een muur aan, de hartvormige spiegel verbrijzeld. Het enige meubelstuk dat nog intact was, was een smal eenpersoonsbed met een gescheurde, roze baldakijn. Haar ontvoerder rustte hier soms uit.
De man bekeek haar met zijn donkere kraalogen van achter zijn zwarte skimasker. Eerst had ze er troost uit geput dat hij altijd dat masker droeg. Als hij niet wilde dat ze zijn gezicht zag, betekende dat dan dat hij haar niet wilde doden, dat hij haar zou kunnen laten gaan?
Maar ze had snel door dat het masker een ander doel diende. Ze zag dat het gezicht erachter een teruggetrokken kin en een schuin aflopend voorhoofd had. Ze was er zeker van dat het uiterlijk van de man onopvallend en gewoontjes waren. Hoewel hij sterk was, was hij kleiner dan zij en daar waarschijnlijk onzeker over. Ze giste dat hij het masker droeg om angstaanjagender over te komen.
Ze had het opgegeven om hem over te halen haar geen pijn te doen. Eerst dacht ze dat ze dat kon. Ze wist tenslotte dat ze knap was. Of dat wás ik tenminste, dacht ze verdrietig.
Zweet en tranen vermengden zich op haar beurs geslagen gezicht en ze voelde het bloed in haar lange, blonde haar kleven. Haar ogen prikten: hij had haar gedwongen om contactlezen in te doen en daardoor zag ze niet zo goed.
Wie weet hoe ik er nu uitzie.
Ze liet haar hoofd vallen.
Sterf nu, smeekte ze zichzelf.
Het had gemakkelijk genoeg moeten zijn. Ze was er zeker van dat anderen hier eerder gestorven waren. Maar ze kon het niet. Alleen de gedachte al liet haar hart sneller kloppen, en door haar gehijg ging het touw rond haar middel strakker staan. Terwijl ze wist dat haar een zekere dood te wachten stond, kwam er langzaam een nieuw gevoel in haar op. Het was dit keer geen paniek of angst. Het was geen wanhoop. Het was iets anders.
Wat voel ik?
Toen besefte ze het. Het was woede. Niet voor haar ontvoerder. Haar woede naar hem toe was al lang geleden uitgeput.
Ik ben het, dacht ze. Ik doe wat hij wil. Als ik schreeuw en huil en snik en smeek, dan doe ik wat hij wil.
Wanneer ze die koude, smakeloze bouillon dronk die hij haar door een rietje voerde, deed ze wat hij wilde. Wanneer ze meelijwekkend begon te snotteren dat ze moeder was van twee kinderen die haar nodig hadden, deed ze hem een enorm plezier.
Toen ze eindelijk stopte met kronkelen, werden haar gedachten helder. Ze gingen vergezeld met een nieuwe wilskracht. Misschien moest ze het over een andere boeg gooien. Ze had de afgelopen dagen zo hard tegen de touwen gevochten. Misschien was dat de verkeerde benadering. Ze waren net als van die Chinese vingervallen van bamboe, waar je je vingers in beide zijden van de koker stopte. Hoe harder je trok, hoe meer je vingers klem kwamen te zitten. Misschien was de truc om te ontspannen, na te denken. Misschien was dat de uitweg.
Spier voor spier liet ze haar lichaam ontspannen. Ze voelde iedere pijnlijke plek, iedere kneuzing waar de touwen haar vlees raakten. En langzaam werd ze zich bewust van waar de spanning in de touwen zat.
Eindelijk vond ze wat ze nodig had. Rond haar rechter enkel zat het touw een klein beetje los. Maar ze zou er niet aan trekken, tenminste, nu nog niet. Nee, ze moest haar spieren ontspannen houden. Ze wiebelde voorzichtig met haar enkel, voorzichtig. Toen iets harder, terwijl het touw losser ging zitten.
Tot haar vreugde en verrassing schoot eindelijk haar enkel los en kon ze haar hele rechtervoet eruit trekken.
Ze speurde onmiddellijk de vloer af. Tussen de verspreide poppendelen lag zijn jachtmes, slechts tientallen centimeters bij haar vandaan. Hij lachte iedere keer als hij het daar liet liggen, tergend dichtbij. Het lemmet zat onder het bloed en fonkelde in het licht, alsof het de spot met haar dreef. Ze zwaaide met haar bevrijde voet naar het mes. Dat was te hoog, en ze miste.
Ze ontspande haar lichaam weer. Ze liet zichzelf een paar centimeter langs de paal naar beneden glijden en strekte haar voet uit totdat het mes binnen bereik was. Ze klemde het smerige lemmet tussen haar tenen, sleepte het mes over de vloer en tilde het voorzichtig met haar voet op, totdat het heft in haar hand lag. Haar verdoofde vingers klemden zich er stevig omheen en ze draaide het rond. Langzaam begon ze het touw rond haar polsen door te snijden. De tijd leek stil te staan terwijl ze haar adem inhield, hopend en biddend dat ze het mes niet zou laten vallen. Dat hij niet binnen zou komen.
Eindelijk hoorde ze iets breken en tot haar eigen verbazing waren haar handen los. Met bonkend hart sneed ze meteen het touw rond haar middel door.
Vrij. Ze kon het nauwelijks geloven.
Even kon ze alleen maar ineengedoken zitten. Haar handen en voeten tintelden terwijl het bloed weer begon te stromen. Ze porde naar de lenzen in haar ogen en weerstond de aandrang om ze eruit te krabben. Ze schoof ze voorzichtig naar één kant, pakte ze tussen haar vingertoppen en trok ze eruit. Haar ogen deden verschrikkelijk veel pijn en het was een opluchting dat ze eruit waren. Toen ze naar de twee plastic rondjes keek die in de palm van haar hand lagen, werd ze misselijk van de kleur. De lenzen waren een onnatuurlijke tint lichtblauw. Ze gooide ze weg.
Haar hart bonkte. Reba trok zichzelf omhoog en hinkte snel naar de deur. Ze pakte de knop vast, maar ze draaide hem niet om.
Stel dat hij daar nu ergens is?
Ze had geen keus. Reba draaide aan de knop en trok aan de deur, die geruisloos openging. Voor haar lag een lange, lege gang die alleen via een gewelfde opening aan de rechterkant werd verlicht. Ze sloop verder, naakt, blootvoets en stil. Ze zag dat de gewelfde opening in een zacht verlichte kamer uitkwam. Ze bleef staan en keek. Het was een eenvoudige eetkamer, met een tafel en stoelen. Alles leek heel normaal, alsof een gezin zo voor het avondeten thuis zou komen. Er hingen oude kanten gordijnen voor de ramen.
Een nieuw afgrijzen steeg in haar op. De simpele alledaagsheid van deze plek was nog verontrustender dan een kerker had kunnen zijn. Door de gordijnen heen zag ze dat het buiten donker was. Ze haalde kracht uit de wetenschap dat de duisternis het gemakkelijk zou maken om weg te komen.
Ze liep weer terug de gang in. Deze kwam uit op een deur; een deur die naar buiten zou leiden. Ze hinkte erheen en kneep in de koude, koperen klink. De deur zwaaide zwaar naar haar toe en liet de nacht buiten zien.
Ze zag een kleine veranda met een tuin erachter. Er was geen maan en de nachtlucht was vol sterren. Er was geen ander licht te zien; geen teken van huizen in de buurt. Ze liep langzaam de veranda op en de tuin in, die droog en dor was. Koele, frisse lucht stroomde haar pijnlijke longen in.
Ze voelde paniek en opwinding tegelijkertijd. De vreugde van vrijheid.
Reba nam haar eerste stap, klaar om weg te rennen... toen ze plotseling de harde greep van een hand op haar pols voelde.
Toen klonk de bekende, afstotende lach.
Het laatste wat ze voelde was een hard object – metaal? – dat op haar hoofd terechtkwam. En toen werd alles zwart.