Читать книгу Doodgebloed - Блейк Пирс - Страница 10
HOOFDSTUK ZEVEN
ОглавлениеZes kilometer van het centrum van Parijs, in de noordwestelijke buitenwijken van de regio Ile-de-France van de hoofdstad, staarde Adele naar het hoofdkantoor van de DGSI.
Aan de buitenkant zag het er niet bepaald spectaculair uit. Een klein caféetje rustte tegen de verzegelde structuur aan, met doffe roze en oranje bakstenen die het een schilderachtig uiterlijk gaven in vergelijking met het sombere grijze en zwarte gebouw waarvoor het als voetenbank diende.
Adele herinnerde zich het gebouw nog goed. In gedachten had ze het aantal rondjes al geoefend dat de auto maakte terwijl het de afgesloten parkeerplaats achter het hoofdkwartier omcirkelde.
Binnen was het gebouw veel mooier dan ze zich herinnerde. Nieuwe verflagen en up-to-date technologie vulden nu de kantoren waar Robert haar langs leidde.
"Dat is dan wel weer het voordeel van terroristen," zei Robert terwijl hij haar door het gebouw leidde en haar nieuwsgierige blik op een rij gloednieuwe computers achter een glazen wand opmerkte. “Ze motiveren op unieke wijze de toewijzing van belastingen. Hier, deze kant op."
Robert leidde haar naar een open foyer. Een receptionist keek op van achter een bureau en schraapte zijn keel met een beleefde hoofdknik.
"We zijn hier voor Foucault," beantwoordde Robert de vragende blik.
De receptionist knikte en drukte op een knop op zijn telefoon. Er klonk geroezemoes en toen klikte een dikke glazen deur naast het bureau open.
"Ze wachten u allebei op", zei de receptionist.
Adele liep achter haar voormalige mentor de kamer in.
Pas toen ze uit de ramen tuurde, besefte ze dat ze zich waarschijnlijk op de bovenste verdieping bevonden. Deze ramen keken niet uit op de straat en ze waren allemaal zwart getint.
Toch bracht het uitzicht van zo hoog een nieuwe golf van herinneringen omhoog. Ze keerde zich van de stad naar de kamer. Onmiddellijk zag ze de man van het tv-scherm in San Francisco. Zijn wenkbrauwen waren in werkelijkheid nog dikker en zijn frons tweemaal zo intens. Hij zat achter een oud bureau dat leek te zijn gemaakt van bewerkt eikenhout. Het bureau was omringd door zoveel technologie dat het in tijd en smaak niet op zijn plaats leek, net als de pen en inktpot bij een oude telefoon.
"Agent Sharp," zei Foucault, met hetzelfde lichte accent als voorheen. "Fijn dat je gekomen bent."
Ze knikte hem toe ter begroeting.
"Dit is Special agent Jean Renee," zei Foucault, terwijl hij naar links gebaarde. "Hij zal je partner zijn in deze zaak. Hij is al ingelicht door SOC Grant over de bijzonderheden van de vorige gevallen."
Adele keek naar de tweede man die bij het eikenhouten bureau stond. Misschien een paar jaar ouder, met vroegtijdig grijs haar aan de zijkant dat altijd het woord "gedistingeerd" vergezelde, en agent Jean Renee was de langste man in de kamer. Hij had een prominente Romeinse neus en een brandvlek vlak onder zijn kin, die zich over zijn keel uitstrekte. Hij had scherpe, intelligente ogen en uitgesproken jukbeenderen. Het geheel wekte bij Adele de indruk van een James Bond-slechterik. Knap genoeg om naar te staren, maar wreed genoeg om je zorgen over te maken.
Ze glimlachte bij deze karakterisering, maar verborg de uitdrukking net zo snel en stak haar hand uit naar haar nieuwe partner.
"Hallo," zei ze.
Français?” antwoordde Jean Renee.
Adele haalde haar schouders op. “Oui, un peu”
Jean knikte. Zijn kortgeknipte haar was net zo donker onder het plafondlicht als in de schaduw. "Engels dus," zei hij, met het zwaarste accent van de drie mannen. "Ik heb de dossiers gelezen, oui. Maar ik denk nog steeds dat ik je wat vragen moet stellen."
Foucault onderbrak hem. "Sharp wil vast eerst even bijkomen. Robert, bedankt."
Jean rolde met zijn ogen, maar verhulde het door uit het raam te kijken. "Heeft de Amerikaanse prinses haar schoonheidsslaapje nodig?"
"De Amerikaanse prinses voelt zich prima," zei Adele en bewaarde haar kalmte. Ze wierp een blik op Foucault. "Eerlijk gezegd, als u het niet erg vindt, zou ik graag de plaats delict willen zien nu het allemaal nog vers is."
Foucaults lippen draaiden omlaag in een soort van schouderophaling met zijn mond, en hij knikte. "Ik heb geen bezwaren. Jean?"
De lange man met het militaire kapsel schudde even zijn hoofd. "Heb je de foto's gezien?"
Adele plukte aan haar mouwen. "Ja, dat heb ik. Ik zou graag de gangen van het meisje willen volgen. Is er iets nieuws dat ik moet weten?"
Jean begaf zich naar de deur zonder ook maar een au revoir voor de andere mannen. “Het lab heeft ons de resultaten gegeven. Het lichaam dat we hebben gevonden, is inderdaad van Marion Lucas. Ze hebben iets in haar bloed gevonden."
"Dat zal het verlammingsmiddel zijn. Weten ze wat het is?"
Jean schudde zijn hoofd, deed de deur open en stapte voor haar erdoor. Robert fronste vanuit de kamer en knikte kort naar Adele.
"Nee," zei Jean. "Maar ze zijn nog aan het zoeken. We hadden gehoopt dat de FBI het zou weten."
Adele nam snel afscheid van Robert en schudde haar hoofd naar Jean. "Ik vrees van niet. Er is nooit genoeg van om het uitgebreid te testen, helaas. Maakt niet uit. Hoe ver is de plaats delict hier vandaan?"
"Volg mij, Amerikaanse prinses," zei Jean. "Ik ken een sluiproute."
Adele haastte zich achter de brutale man aan terwijl hij snel door de gangen beende en haar naar de liften aan het einde van het gebouw leidde. Ze stapte in de auto die Jean ontsloten had. De plaats delict zou antwoorden hebben. Het moest wel.