Читать книгу Doodgebloed - Блейк Пирс - Страница 9
HOOFDSTUK ZES
ОглавлениеDe internationale luchthaven Charles De Gaulle was een van de grootste van Europa. Haar schoenen tikten tegen de tegels en stopten toen op de zoemende roltrap. Ze ging door de douane en bereikte de gate.
Adele speurde de wachtruimte af, haar ogen flitsend van gelukkige gezinnetjes die een nieuwe aankomst omarmden en chauffeurs met donkere hoeden en brillen die kleine bordjes omhoog hielden, naar andere reizigers die alleen op pad waren, met hun bagage achter zich aan.
Haar eigen aktentas rustte op het handvat van haar koffer, die ze had uitgetrokken en stevig vasthield, en waarmee ze haar koffer achter zich aan rolde.
"Adele Sharp," zei een zachte, beleefde stem. Verrassend genoeg een stem die ze herkende.
Even, heel even, werden gedachten aan de zaak uit haar hoofd verdreven. De manier waarop de persoon haar naam uitsprak, de woorden die uit de lucht werden geplukt zoals een bloemist die bloemen snijdt en ze aan een klant presenteert, riep herinneringen op.
Ze keek in de richting van de stem en een glimlach strekte zich uit over haar gezicht.
“Robert?” zei ze, met opgetrokken wangen. "Natuurlijk zouden ze jou sturen. Natuurlijk!"
Robert Henri had een kaarsrecht postuur met een stramme rug. Hij droeg een onberispelijk geperst pak en had een kromme, perfect verzorgde snor op zijn bovenlip. Zijn haar was voller dan ze zich herinnerde toen ze nog bij DGSI werkte – haarpluggen misschien? Robert was degene geweest die haar onder zijn hoede had genomen. Hij had haar leven bij minstens twee verschillende gelegenheden gered.
Deze herkenning maakte een golf aan herinneringen los. Hij glimlachte terug naar haar, zijn handen losjes langs zijn zij, zijn gepolijste schoenen hiel aan hiel.
Robert Henri was ongeveer tien centimeter korter dan zij. Adele was lang, maar niet overdreven lang. Robert had ooit voetbal gespeeld voor een semiprofessioneel team in Italië, maar was teruggekeerd naar Frankrijk toen hij in de jaren vijftig door de Franse regering werd gerekruteerd, lang voordat de DGSI bestond. Evenals zijn haar was zijn snor zwart geverfd.
“Robert!” riep ze, terwijl ze zich naar hem toe haastte, haar schoenen piepend over de gepolijste grond. "Wat fijn je te zien, oude makker."
De kleine man glimlachte naar haar en stak een hand uit met een galant gebaar. Hij pakte haar arm en zei: "Je bent nog net zo mooi als mijn arme oude ogen het zich herinneren. Ik voel mijn jeugd op ditzelfde moment weer in mijn botten terugkeren."
Robert had niet eens een klein beetje een accent. Adele had het op goed gezag dat hij acht verschillende talen met een perfect accent kon spreken. Daarnaast was hij een van de beste rechercheurs die Frankrijk te bieden had.
"Beginnen we nou al met vleien? Ik ben nog maar net, kersvers uit het vliegtuig."
"En vers is het juiste woord. Verfrissend om hier iemand te hebben die het belang van spaarzaamheid waardeert.”
Zijn ogen schoten naar haar kleine koffer.
"Ik koop gewoon alles wat ik verder nodig heb. De FBI betaalt."
"Allicht, allicht. En hoe gaat het met onze Amerikaanse vrienden?"
"Ik mag niet klagen. Je hebt toch niet zelf gereden?" Adele trok een grimas en schudde theatraal haar hoofd.
"Ah," zei Robert, met een lichte frons op zijn verder onbewogen gezicht. "Als je zit te denken aan die keer op het platteland in Bulgarije, weet je, automatische auto's zijn een smet, non, een vloek op de moderne wereld!"
Adele verborg een grijns en draaide haar koffer naar zich toe zodat ze een elleboog op het verhoogde handvat kon laten rusten. "Ja, en dat was waarom je de lichtmast had geraakt, hè?'
Hij keek gemaakt streng en klikte met zijn tong. Toen hij dichterbij kwam, rook hij naar net iets te veel eau de cologne en een licht vleugje sigarenrook. "We pakken de draad gewoon weer op, zie ik? Geen respect. En ligt het aan mij, of is je mooie, glorieuze accent vervaagd, hmm?"
Adele zweeg even bij de geur en de opmerking over haar accent. Haar gedachten dwaalden even af, terug naar haar eerste dagen bij de DGSI, toen ze Roberts kantoor binnenliep. Dezelfde geur was haar tegemoet gekomen, net als deze zelfde kleine, vriendelijke man, die toen veel meer grijze haren had bezeten. Ze kon zich het nette, opgeruimde kantoor nog herinneren, met foto's van racebanen en oude sportwagens. Robert had geen lijstjes met familiefoto's, omdat hij geen familie had.
En toch kropen Adele’s mondhoeken wat omhoog toen ze zich herinnerde hoe de man haar toen had begroet. Een vreemd jong meisje uit Amerika, dat zijn kantoor binnenwandelde. Hij had haar als een nichtje verwelkomd en was meteen veel te persoonlijke vragen gaan stellen over haar gezondheid, haar liefdesleven, haar favoriete eten.
Het voelde als thuis.
Adele had nooit een thuis gehad. Ze was niet Duits genoeg, Frans genoeg, Amerikaans genoeg om als een van hen beschouwd te worden, tenzij ze iets van haar wilden. Ze had in iedere taal een licht accent, waardoor ze geen van de talen haar eigen kon noemen.
Twaalf jaar in Duitsland, nog eens vijftien jaar in Frankrijk en de rest in de VS. Angus had haar geplaagd dat ze zoveel reisde en nooit ergens wortel schoot.
Maar ergens wortels schieten voelde nooit lekker aan, omdat…omdat Adele, hoewel ze het niet graag toegaf, eigenlijk nergens thuis hoorde. Een meisje zonder thuis en geen echte familie om naar huis over te schrijven – zo vaak verhuizen had ook familiale gevolgen.
Destijds, op haar eerste dag, had Robert haar eenzaamheid doorzien. Hij had haar als een geestverwant gezien en haar ter plekke geadopteerd.
De kleine, goedgeklede, gelijkmatige man greep Adele bij de arm, hield die in de kromming van de zijne en trok haar mee naar de uitgang. Ze kwamen bij de glazen schuifdeuren en voegden zich bij de stroom passagiers die de luchthaven verliet. Adele liet zich door haar oude mentor door de straten over de gate-strook leiden, naar de plek waar een geparkeerde auto op hen wachtte: een Renault-sedan met donkere, getinte ramen met zwarte lambrisering. Adele gaf haar koffer aan Robert, die hem in de kofferbak tilde.
Ze liep naar het portier van de passagier, maar hij was haar voor en opende het, terwijl hij haar met een galante wuif naar de voorstoel gebaarde.
"Dank je," zei ze, terwijl ze een glimlach onderdrukte.
Er waren sommigen die onterecht dachten dat Robert een beetje een malloot was. Hij was nogal opzichtig en genoot van dingen als wijn- en kaasproeverijen en filosofische debatten. Het had een pretentieus karakter, maar Adele zat er in het geheel niet mee. Ook omdat ze wist dat hij meer zaken met succes voor de DGSI had afgesloten dan enige andere rechercheur in de geschiedenis van de dienst – al was het geen erg lange geschiedenis.
Met langzame, gelijkmatige stappen liep hij terug naar de bestuurderskant van de auto. Nadat hij was gaan zitten, keek hij naar Adele. "Je ziet er gezond uit," zei hij. Hij zweeg even, wreef over het stuur en toen hij de beweging opmerkte, hield hij ermee op. "Sinds de laatste keer dat je hier was…een en ander is…"
"Het gaat prima met mij, Robert," antwoordde Adele snel en sneed hem af voordat hij de zin kon afmaken. Haar toon klonk plotseling somber in haar eigen oren. Ze voelde een lichte blos op haar wangen. "De vorige keer… De spanning – het was… "
"Je hoeft me niks uit te leggen."
"Nee, misschien niet." Adele keek door het raam terug naar de drommen passagiers die op weg waren naar geparkeerde voertuigen. Ze keek weer naar de auto en bestudeerde het interieur. Ze zweeg even en keek op naar het vizier boven Roberts stoel. Twee kleine, verweerde foto's zaten in de hoek van het vizier, een beetje zoals taxichauffeurs in de stad foto's van hun gezinnen toonden.
Alleen was deze foto van het DGSI-hoofdkwartier en de tweede, kleinere was… Adele keek wat beter en voelde een plotselinge brok in haar keel.
De tweede foto was van haar en Robert die naast elkaar stonden – de eerste werkdag. Ze herkende haar jonge, glimlachende gezicht dat uit het stoffige fotootje tuurde. Ze had nooit een thuis gehad, hoorde nergens bij… En toch, daar, in dit autootje dat rook naar eau de cologne en sigaren, voelde ze zich meer thuis dan ze zich ergens in jaren gevoeld had.
"Het is fijn om je weer hier te hebben, kind," zei Robert en hij keek haar bezorgd aan. "Ben je klaar voor het werk?"
Adele knikte en haar ogen schoten weg van het vizier. "Ik ben hier uitsluitend voor deze zaak, geen andere. Begrijp je wat ik bedoel?"
Roberts wenkbrauwen gingen omhoog. "Ik zal er verder mijn mond over houden; Ik begrijp het. Maar begrijp jij het?
Adele dacht even na terwijl Robert de motor startte, zijn spiegel controleerde en langzaam van de stoeprand wegreed.
Eén zaak tegelijk. Dat is alles waar ze tijd voor had. Eén zaak.
Ze staarde uit het raam terwijl ze het vliegveld verlieten en naar het stadshart reden. In de verte hoorde ze klokken luiden. Het was fijn om weer thuis te zijn.
Haar gelaatsuitdrukking verzachtte even terwijl ze de stad bekeek, haar blik over de rivier dwaalde en over de vele oude gebouwen flitste. Maar toen ze de bruggen ontwaarde, niet veel meer dan bogen aan de horizon, verhardde haar uitdrukking.
Dit was thuis, maar er zat een rat in de kelder en het was aan haar om hem te vinden en te verpletteren voordat hij nog meer kwaad kon aanrichten.
De Benjamin Killer was met een reden de Verenigde Staten ontvlucht en had sinds zijn aankomst in Frankrijk al één keer gedood. Het was slechts een kwestie van tijd voordat hij opnieuw toesloeg.