Читать книгу Sprookjes: Tweede verzameling - Братья Гримм - Страница 12

XLVI.
Fitscher’s Vogel

Оглавление

Er was eens een heksenmeester; hij nam de gedaante aan van een bedelaar, ging bedelen aan de huizen en ving de mooie meisjes. Niemand wist waar hij haar heên bracht, maar zij kwamen nooit weêr terug. Zoo kwam hij ook eens aan de deur bij een man, die drie mooie dochters had; hij zag er uit als een arme zwakke bedelaar en hij droeg een zak op den rug, als wilde hij de goede gaven daarin verzamelen. Hij vroeg om wat eten; maar toen de oudste naar buiten kwam en hem een stukje brood reikte, heeft hij haar even aangeroerd, en toen moest zij in zijn zak springen. Toen liep hij met vlugge stappen weg, door een duister woud naar zijn huis; daar was het prachtig. Hij gaf haar wat zij maar wenschte en sprak: »Het zal je bij mij wel bevallen; want je kunt alles krijgen wat je hart begeert.« Dat duurde zoo een paar dagen, toen zei hij: »ik moet op reis en je zult een korten tijd alleen zijn; hier zijn de huissleutels; je kunt overal rondloopen en alles bekijken, maar alléén de deur waar deze kleine sleutel op past, mag je niet openen, dat verbied ik je op je leven.« Hij gaf haar ook een ei en zeide: »Pas hier goed op, en draag het liever altijd bij je, want als het verloren raakte zou er een groot ongeluk van kunnen komen.« Zij nam den sleutel en het ei, en beloofde aan alles goed te zullen denken. Maar toen hij weg was, kwam de nieuwsgierigheid haar plagen, en toen zij het heele huis van onder tot boven had doorgesnuffeld, ging zij naar de verboden deur en opende die. Maar zij schrikte toen zij binnentrad: in het midden stond een groot bloedig bekken, en daarin lagen doode menschen in stukken gehakt. Zij schrikte zoo hevig, dat het ei uit haar hand, in het bekken neerplompte. Zij haalde het er wel dadelijk weer uit en veegde het bloed er af, maar dat hielp niet, want het kwam altijd weêr te voorschijn; zij werkte en wreef en krabde, maar het ging er niet af. Kort daarop kwam de man van de reis terug, en het allereerst vroeg hij naar den sleutel en het ei. Zij reikte ze hem bevend over en hij bekeek ze beide nauwkeurig, en merkte toen wel, dat zij in de bloedkamer geweest was. Hij sprak: »Ge zijt tegen mijn wil in de kamer geweest, en nu zul je tegen je eigen wil er weêr in. Het is met je leven gedaan.« Hij greep haar, nam haar mee naar binnen, en hakte haar in stukken, dat haar rood bloed over den grond liep, en toen wierp hij haar bij de anderen in het bekken. »Nu ga ik de tweede halen,« zei de heksenmeester, en hij ging weêr als een arm man naar het huis, en bedelde.

Toen bracht de tweede hem een stuk brood, en hij ving haar weêr zooals de eerste, door haar even aan te raken; hij droeg haar toen in den zak weg en vermoordde haar later even als de eerste in de bloedkamer, omdat zij er binnen was gegaan.

Toen ging hij om de derde zuster nog te vangen en bracht haar ook naar buiten; maar de derde was verstandig en slim. Toen hij haar de sleutel en het ei gegeven had en was weggegaan, nam zij eerst het ei en sloot het weg, en toen ging zij in de verboden kamer. Ach, wat zag zij daar! Haar beide lieve zusters zag zij, gruwelijk vermoord in het bekken! Maar zij pakte flink aan, en begon de stukken bij een te zoeken, en legde ze weêr aan elkaar: hoofd, lijf, armen en beenen. En toen er geen stukje meer ontbrak, kwam er beweging in de leden en ze sloten zich aan elkaâr; en de beide meisjes openden de oogen en waren weêr levend. Zij verheugden zich en omhelsden en kusten elkaâr; maar de jongste nam de beide andere meê uit de kamer en verstopte ze. De man kwam terug en vroeg het ei en de sleutel op, en toen hij geen spoor van bloed er aan ontdekken kon, sprak hij: »je hebt de proef doorstaan, jij zult nu mijn bruid zijn.«

»Goed,« antwoordde zij; »maar je moet mij eerst beloven, dat je mijne ouders zelf een mand vol goud zult brengen, terwijl ik het bruiloftsfeest bezorg.« Toen ging zij in haar kamertje, waar zij de zusters verstopt had, en zei: »nu is het oogenblik gekomen, dat ik je redden kan, de booswicht zal je zelf meêdragen: maar als je thuis zijt, laat dan dadelijk hulp voor mij komen.« Zij zette haar toen beide in een mand en overdekte ze met goud, dat er niets van haar te zien was en toen riep zij den heksenmeester en sprak: »draag nu de mand naar huis, maar pas op, dat je niet blijft staan om te rusten; ik zie door het venstertje.«

De heksenmeester nam nu de mand op zijn rug en liep er meê voort, maar hij werd hem zoo zwaar, dat het zweet hem over het gezicht liep en hij dacht doodgedrukt te worden. Hij wilde wat rusten, maar dadelijk riep het uit de mand: »ik kijk door mijn venstertje en zie, dat je rust, ga dadelijk verder.« En zoo dikwijls hij stilstond werd er geroepen, en hij moest voort, en zoo bracht hij buiten adem de mand, met het goud en de beide meisjes, bij haar ouders in huis.

In huis bezorgde de bruid het bruiloftsfeest. Zij nam een grijnzend doodshoofd en zette het een hoofdtooisel op, en bracht het voor het zolderraam, daar liet zij het uitkijken. Toen noodigde zij de vrienden van den heksenmeester uit voor het feest, en daarna kroop zij in een vat met honing; zij sneed toen het veêren bed open en rolde zich er in, zoodat zij er uitzag als een allerwonderlijkste vogel en geen mensch haar kon herkennen. Zij ging toen het huis uit en ontmoette eenige van de bruiloftsgasten, die vroegen:

»Fitscher’s vogel, waar vandaan?«

»Van Fitse Fitscher’s huis van daan.«

»Wat doet dan wel zijn jonge bruid?«

»Zij is aan ’t vegen en poetsen gegaan

En kijkt nu uit het zolderraam.«


Daarna kwam zij den bruidegom tegen, die terugkeerde: hij vroeg ook.

Sprookjes: Tweede verzameling

Подняться наверх