Читать книгу Uit Vlaanderen - Cyriel Buysse - Страница 6

III.

Оглавление

Inhoudsopgave

Ach neen, vader had toch geen ongelijk. Het was alsof hij de intuïtie had gevoeld, dat, ondanks al de hinderende omstandigheden, de verwezelijking van zijn levens droom meer nabij was dan ooit: op een zondagmorgen, juist den dag vóór den aanvang van het werkseizoen in de fabriek van mijnheer Stevens, verscheen de meesterknecht van den rijken nijveraar in Missiaen's huisje, met het bericht, dat mijnheer Stevens nog een arbeider te kort had, en Miel, hun oudsten zoon, op de proef wilde nemen.

Bij het aanhooren dezer onverwachte tijding was de vreugd der Missiaens zóó scherp, zoo hevig, dat het eerst op verslagenheid leek. Vader werd bleek van geluk en kon geen woord spreken; moeder, rood als een pioen, gaf haar toestemming op een schorren, stuggen toon, als werd zij van ontsteltenis den adem afgesneden. Miel had juist den leeftijd van achttien jaren bereikt; hij was reeds groot en sterk, vader zou hem in enkele dagen tijds het werk leeren, er zou een inkomst zijn van vier frank daags in plaats van twee, moeder zou zuiniger wezen dan ooit, de meisjes zouden speldenwerken tot tien uur 's avonds in plaats van tot negen, en met Kerstdag, als het God beliefde, zou men geld genoeg bezitten om het zwijntje te koopen. O ja, men zou genoeg hebben; men wilde, men moest genoeg hebben! En men zou allen samen het zwijntje gaan koopen, den derden Kerstdag, op het feest van Lauwegem.

Dien avond, allen rond het vuur gezeten, spraken zij met zachte geestdrift over hun geluk. Een streelende zoetheid blonk in vaders oogen, hij scheen verjongd, zijn haast verwezenlijkte droom had aan de uitdrukking van zijn gelaat den stil-geresigneerd-melancholieken zweem ontnomen, dien de onwaarschijnlijkheid van dat geluk er tot nog toe zoo vaak op neerdrukte. En de oogen van Miel waren glinsterend, terwijl het aangezicht der twee mooie, blonde meisjes zich in 't schijnsel van het lampje als met een stralenkrans omhulde. Moeder, steeds vuurrood en barsch van uiterlijk, en als het ware meer en meer wantrouwig, naarmate het zoo dikwijls haast bezetene en telkens weer ontsnappende geluk nader in haar bereik kwam, zat sprakeloos staroogend met haar voeten op den aschbak van de kachel, en Jan en Irma, de twee jongsten, bleven op tot na tien ure, stoeiend en spelend met Frans, die hen soms stil deed houden, aandachtig luisterend naar het gesprek der grooteren, een zweem van spijt op het gelaat, omdat hijzelf nog te jong was om mede te gaan arbeiden in de groote beetendrogerij van mijnheer Stevens.

Uit Vlaanderen

Подняться наверх