Читать книгу Alles op alles - Джек Марс - Страница 13

DEEL EEN
Hoofdstuk 11

Оглавление

06:43 uur

Seventy-Fifth Street dichtbij Park Avenue – Manhattan


Luke zat achterin een van de SUV’s van het bureau samen met Ed Newsam. Ze stonden in een rustige straat met bomen, tegenover een modern, luxe hoog gebouw. De chique entree had dubbele glazen deuren en een portier met witte handschoenen. Terwijl ze het gebouw bekeken, hield de portier de deur open voor een dunne blonde vrouw in een wit pak en haar hondje. Hij haatte dit soort gebouwen.

“Er is tenminste één persoon in deze stad die niet al te ongerust is over een terreuraanslag,” zei Luke.

Ed lag helemaal onderuit in zijn stoel. Hij leek half te slapen. Met zijn beige cargobroek en een wit T-shirt over zijn gespierde lichaam, een kop als een biljartbal en een korte stoppelbaard, leek hij niet echt op een federale agent. En nog minder op iemand die in dit gebouw zou worden toegelaten.

Luke dacht aan Ali Nassar en hij ergerde zich aan zijn diplomatieke onschendbaarheid. Hij hoopte dat Nassar er geen groot probleem van zou maken. Luke had het geduld niet om te onderhandelen.

Luke’s telefoon ging. Hij keek ernaar en drukte op de knop.

“Trudy,” zei hij. “Wat kan ik voor je doen?”

“Luke, we hebben net nieuwe inlichtingen binnengekregen,” zei ze. “Het lichaam dat jij en Don hadden gevonden in het ziekenhuis.”

“Wat?”

“Het is de eenendertigjarige Ibrahim Abdulraman. Libanese nationaliteit, geboren in Tripoli, de familie was erg arm. Praktisch geen formeel onderwijs. Toen hij achttien jaar was ging hij bij het leger. Binnen korte tijd werd hij overgeplaatst naar de Abu Salim-gevangenis waar hij enkele jaren werkte. Hij werd beschuldigd van het schenden van mensenrechten tijdens zijn tijd daar, inclusief het martelen en het vermoorden van politieke oppositieleden. In maart 2011, toen het regime begon af te takelen, ontvluchtte hij zijn land. Hij moet de tekenen aan de wand gezien hebben. Een jaar later dook hij op in Londen, werkend als bodyguard voor een jonge Saoedische prins.”

Luke’s schouders zakten in. “Hmmm. Een Libanese martelaar die werkt voor een Saoedische prins? En dan zijn leven verliest tijdens het stelen van radioactief materiaal in New York? Wie is deze man in werkelijkheid?”

“Hij had geen verleden als extremist, hij leek geen sterke politieke overtuigingen te hebben. Hij was nooit een elitesoldaat in het leger en hij leek geen speciale training te hebben genoten. Het lijkt erop dat hij een opportunist was, ingehuurde spierballen. Tien maanden geleden verdween hij uit Londen.”

“Goed, geef me zijn naam nog eens.”

“Ibrahim Abdulraman. En Luke, er is nog iets.”

“Wat?”

“Deze inlichtingen komen niet van mij. Ik weet het omdat het op het grote bord in de centrale ruimte staat. Myerson van de NYPD heeft deze informatie niet aan ons doorgegeven. Ze deden hun eigen onderzoek. Ze informeerden iedereen behalve ons. Ze sluiten ons buiten.”

Luke keek naar Ed en rolde met zijn ogen. Het laatste wat hij wilde was in een interne piswedstrijd meegesleept worden. “Oké…”

“Luister, Luke. Ik maak me een beetje ongerust over je. Je hebt bijna geen vrienden meer hier. En ik betwijfel of een internationaal incident de zaak zal helpen. Laten we de informatie die wij hebben over de bankrekeningen en overschrijvingen doorgeven aan Homeland zodat zij de zaak kunnen overnemen. We kunnen zeggen dat het ons spijt dat we in onze ijverigheid het banksysteem geïnfiltreerd hebben. Maar als je die diplomaat nu een bezoek brengt dan breng je jezelf in een moeilijk parket.”

“Trudy, ik sta voor zijn deur.”

“Luke…”

“Trudy, ik hang nu op.”

“Ik probeer je te helpen,” zei ze.

Nadat hij opgehangen had, keek hij naar Ed.

“Ben je klaar?”

Ed bewoog nauwelijks. Hij gebaarde naar het gebouw.

“Dit is waarvoor ik ben geboren.”

*

“Kan ik u helpen, heren?” zei de man toen ze naar binnen liepen.

Een blinkende kroonluchter hing aan het plafond van de lobby. Rechts stond een bank en twee designerfauteuils, links was een lange toonbank waar een andere portier achter stond. Hij had een telefoon, een computer en een rij beeldschermen voor zich. Hij had ook een kleine televisie dat het nieuws toonde.

De man was ongeveer vijfenveertig. Zijn ogen waren rood en geaderd maar niet per se bloeddoorlopen. Zijn haar was vochtig en naar achteren gekamd, alsof hij net uit de douche gestapt was. Waarschijnlijk werkte hij hier al zolang dat hij deze baan zelfs na een nacht feesten slapend zou kunnen doen. Hij kende waarschijnlijk iedere persoon die hier ooit naar binnen of naar buiten was gekomen. En hij wist dat Luke en Ed hier niet thuishoorden.

“Ali Nassar,” zei Luke.

De man pakte de hoorn van de telefoon op. “Meneer Nassar. Penthouse-suite. En wie mag ik aankondigen?”

Zonder een woord te zeggen gleed Ed over de toonbank en drukte de hoorn op de haak waardoor de verbinding verbrak. Ed was groot en sterk als een leeuw maar wanneer hij zich bewoog, dan was hij gracieus als een gazelle.

“U mag niemand aankondigen,” zei Luke. Hij toonde de deurwacht zijn badge. Ed toonde die van hem. “Federale agenten. We willen meneer Nassar enkele vragen stellen.”

“Ik ben bang dat het niet mogelijk is op dit moment. De heer Nassar accepteert geen bezoek voor acht uur ’s ochtends.”

“Waarom wilde u hem dan zojuist nog bellen?” zei Newsam.

Luke keek naar Ed. Dat was een rap antwoord. Ed leek niet het type om te debatteren maar misschien was hij gewoon goed.

“Heeft u het nieuws gevolgd?” vroeg Luke. “U heeft vast en zeker over het radioactief afval dat vermist is gehoord. We hebben redenen om te geloven dat de heer Nassar meer weet.”

De man staarde recht vooruit. Luke glimlachte. Hij had zojuist Nassars water vergiftigd. Deze portier was een bron van informatie. Morgenochtend wist iedereen in dit gebouw dat de overheid langs was gekomen om Nassar uit te vragen over zijn terroristische activiteiten.

“Het spijt me, mijnheer,” begon de man.

“Niet nodig,” zei Luke. “Het enige wat u hoeft te doen is ons toegang te verlenen tot de verdieping van het penthouse. Als u dat niet doet, dan zal ik u moeten arresteren voor obstructie van de rechtsgang en zal ik u in handboeien naar buiten begeleiden. Ik weet zeker dat u dat niet wilt en ik ook niet. Dus geef ons de sleutel of de code, wat het ook is, en ga terug aan het werk alsof er niets gebeurd was. En als u met de lift knoeit terwijl we erin zitten, dan zal ik u niet alleen voor obstructie arresteren maar ook voor medeplichtigheid aan vier moorden en het stelen van gevaarlijk afval. De rechter zal de borgtocht op tien miljoen dollar vaststellen en u zult de komende twaalf maanden op uw rechtszaak wachten in de gevangenis op Rikers Island. Klinkt dat aantrekkelijk…” Luke las zijn naamplaatje. “John?”

*

“Zou je die man echt arresteren?” vroeg Ed.

Het was een glazen lift in een ronde glazen koker in het zuidwestelijke gedeelte van het gebouw. Terwijl de lift omhoogging, werd het uitzicht over de stad eerst adembenemend, toen duizelingwekkend. Al gauw lag de hele stad aan hun voeten, de Empire State Building direct tegenover hen, het gebouw van de Verenigde Naties. En verder weg, een file van vliegtuigen glinsterend in de vroege ochtendzon, wachtend op hun beurt om te kunnen landen op het vliegveld LaGuardia.

Luke glimlachte. “Waarvoor zou ik hem kunnen arresteren?”

Ed giegelde. De lift bleef maar omhooggaan.

“Man, wat ben ik moe. Ik zou net naar bed gaan toen Don me belde.”

“Ik weet het,” zei Luke. “Ik ook.”

Ed schudde zijn hoofd. “Ik heb dit dag-en-nacht werk al een tijdje niet meer gedaan. Ik mis het niet, moet ik zeggen.”

De lift bereikte de top. De liftdeuren maakten een zacht geluid bij het opengaan. Ze stapten de brede gang in. De vloer was een gepolijste stenen vloer. Direct voor hen, op ongeveer vijf meter afstand, stonden twee mannen. Het waren grote mannen in pak, met een donkere huidskleur. Misschien Perzisch, misschien een andere etniciteit. Ze blokkeerden een paar dubbele deuren. Luke kon het niet echt schelen.

“Het ziet ernaar uit dat de portier onze komst heeft aangekondigd.”

Een van de mannen in de gang zwaaide. “Stop! Ga terug. U mag hier niet komen.”

“Federale agenten,” zei Luke, terwijl hij en Ed richting de mannen liepen.

“Stop! U heeft geen jurisdictie. We weigeren u toegang te verlenen.”

“Ik neem aan dat ik mijn badge niet hoef te laten zien,” zei Luke.

“Inderdaad,” zei Ed. “Nergens voor nodig.”

“Op mijn teken, oké?”

“Oké.”

Luke wachtte een seconde.

“Nu.”

Ze waren een meter van de mannen verwijderd. Luke gaf zijn man de eerste stomp. Hij was verrast over hoe langzaam zijn eigen vuist bewoog. De man was een kop groter dan Luke en breed als een beer. Hij blokkeerde Luke’s stomp zonder probleem en greep Luke bij zijn pols. Hij was sterk. Hij trok Luke dichterbij.

Luke ramde zijn knie in het kruis van de kerel maar de man blokkeerde het met zijn been. Hij legde zijn grote hand rond de keel van Luke. Zijn vingers klemden het vast als de klauwen van een arend, gravend in het kwetsbare vlees.

Met zijn vrije hand, zijn linkerhand, duwde Luke zijn wijs- en middelvinger in de ogen van zijn tegenstander. Het was geen voltreffer maar het werkte. De man liet Luke los en stapte naar achteren. Zijn ogen traanden. Hij knipperde en schudde zijn hoofd. Toen glimlachte hij.  Dit zou geen gemakkelijk gevecht worden.

Plotseling kwam Newsam uit het niets tevoorschijn, als een geest. Hij greep het hoofd van de man met beide handen vast en ramde het met enorm geweld tegen de muur aan. Sommige mensen ramden het hoofd van een tegenstander tegen de muur aan, Ed Newsam deed het alsof hij door de muur heen probeerde te komen met het hoofd als gereedschap.

Boem! Het gezicht van de man vertrok van de pijn.

Boem! Zijn kaak brak.

Boem! Zijn ogen rolden naar achter.

Luke haalde zijn hand op. “Ed! Genoeg. Ik denk dat hij nu wel buitenspel is. Laat hem zachtjes los. Deze vloeren zijn denk ik van marmer.”

Luke keek naar de andere bodyguard. Hij lag al onderuit op de grond met gesloten ogen, mond open, hoofd tegen de muur leunend. Ed had korte metten met beide gemaakt en ze uitgeschakeld. Luke had niet eens een schrammetje veroorzaakt.

Luke pakte een paar plastic kabelbinders uit zijn zak en knielde naast zijn man. Hij bond de handen en enkels van de man stevig vast, als een slachtdier. Uiteindelijk zou iemand de man bevrijden en als dat gebeurde dan zou hij voor een lange tijd geen gevoel in zijn voeten hebben.

Ed deed hetzelfde met zijn kerel.

“Je bent een beetje roestig, Luke,” zei hij.

“Ik? Nee joh, ik zou eigenlijk niet meer hoeven te vechten. Ze hadden mij aangenomen voor mijn hersens.” Hij voelde nog steeds de plek waar de man zijn hand om  zijn keel had gezeten. Morgen zou het zeer doen.

Ed schudde zijn hoofd. “Ik was Delta Force, net als jij. Ik kwam twee jaar na de beruchte Stanley Militaire Buitenpostmissie in Nuristan erbij. Men sprak er toen nog steeds over. Hoe ze jullie daar hadden achtergelaten en dat jullie aangevallen werden. En de volgende ochtend waren er nog maar drie man aan het vechten. Jij was er een van, nietwaar?”

Luke kreunde. “Ik weet niets van het bestaan van…”

“Hou me niet voor de gek,” zei Ed. “Geclassificeerd of niet, ik ken het verhaal.”

Luke had geleerd om zijn leven in luchtdichte compartimenten te leiden. Hij sprak zelden over dit militaire buitenpostincident. Het leek zo lang geleden, in een verlaten hoek van Oost-Afghanistan, zo afgelegen dat het inzetten van een paar grondtroepen iets zou betekenen. Het was verleden tijd. Zelfs zijn vrouw wist er niets van.

Maar Ed was Delta, dus goed.

“Ja,” zei hij. “Ik was er. Slechte inlichtingen hadden ons daar geplaatst en het werd de ergste nacht van mijn leven.” Hij gebaarde naar de twee mannen op de grond.

“Dit lijkt op een aflevering van Happy Days in vergelijking met die nacht. We hadden negen goede mannen verloren. En net voor zonsopgang hadden we geen munitie meer.” Luke schudde zijn hoofd. “Het was hel. De meeste mannen waren dood. Behalve wij drie, wij overleefden. Ik weet niet of we er ooit echt overheen zijn gekomen. Martinez is vanaf zijn middel verlamd. Het laatste wat ik van Murphy heb gehoord is dat hij dakloos is en regelmatig opgenomen wordt in het psychiatrisch ziekenhuis voor veteranen.”

“En jij?”

“Ik heb tot de dag van vandaag nog nachtmerries hierover.”

Ed bond de polsen van zijn man vast . “Ik kende een jongen die er met de opruimingsdienst was nadat het gebied was ontruimd. Hij zei dat ze 167 lichamen telden, onze jongens niet meegerekend. Er waren 21 sterfgevallen door man-tegen-mangevechten binnen de omheining.”

Luke keek naar hem. “Waarom vertel je me dit?”

Ed haalde zijn schouders op. “Je bent een beetje roestig. Niets om je voor te schamen. En je mag dan slim zijn, je mag dan klein zijn, je bent ook een spierbal, net als ik.”

Luke lachte hard. “Oké, ik ben een beetje roestig maar wie noem je klein?” Hij lachte en keek op naar Eds enorme lichaam.

Ed lachte terug. Hij doorzocht de zakken van de man op de vloer. Binnen een paar seconden had hij gevonden wat hij zocht. Het was de sleutelkaart van het digitale slot dat aan de muur naast de dubbele deuren hing.

“Zullen we naar binnen gaan?”

“Na jou,” zei Ed.

Alles op alles

Подняться наверх