Читать книгу Agent Nul - Джек Марс - Страница 9

HOOFDSTUK DRIE

Оглавление

Toen Reid drieëntwintig was, kreeg hij een auto-ongeluk. Het stoplicht was op groen gesprongen en hij reed langzaam het kruispunt op. Een pickup truck reed door rood en knalde op zijn passagierszijde. Zijn hoofd sloeg tegen het raam. Enkele minuten was hij bewusteloos.

Zijn enige verwonding was het gebroken slaapbeen op zijn schedel. Het genas prima; het enige bewijs van het ongeluk was de kleine bobbel achter zijn oor. De dokter had hem verteld dat het een vergroeid bot was.

Het gekke aan het ongeluk was dat hoewel hij zich de gebeurtenis voor de geest on halen, hij zich geen pijn voor de geest kon herinneren – niet terwijl het gebeurde, en ook niet daarna.

Maar nu voelde hij het wel. Toen hij weer bij kwam was er een bonzende, martelende pijn bij het kleine stukje bot achter zijn linkeroor. De operatiekamerlamp scheen weer in zijn ogen. Hij kneep zijn ogen samen en kreunde zachtjes. De kleinste beweging met zijn hoofd had een nieuwe steek in zijn nek tot gevolg.

Plotseling flitsten zijn gedachten ergens naar. Het felle licht in zijn ogen was helemaal niet de lamp.

De middagzon brandde tegen de blauwe, kraakheldere lucht. Een A-10 Warthog vloog over. Hij helde naar rechts en begon hoogte te verminderen over de platte, grauwe daken van Kandahar.

Het visioen liep niet vloeiend door. Het kwam in flitsen, als foto’s op een rij; alsof je iemand onder stroboscooplicht zag dansen.

Je staat op het beige dak van een deels vernietigd gebouw, een derde ervan is opgeblazen. Je brengt de loop naar je schouder, kijkt door het vizier, en richt op een man daarbeneden…

Reid trok met zijn hoofd en kreunde. Hij was in de betonnen kamer, onder het kritisch oog van de operatiekamerlamp. Zijn vingers beefden en zijn ledematen voelden koud aan. Zweet drupte over zijn wenkbrauwen. Het leek erop dat hij in shock ging. Vanuit zijn ooghoek kon hij zien dat de linkerschouder van zijn hemd doordrenkt was met bloed.

“Botvergroeiing,” sprak de kalme stem van de ondervrager. Toen grinnikte hij sardonisch. Een slanke hand verscheen in Reids gezichtsveld en greep de punttang. Tussen de knijpers van de tang zat iets kleins en zilverkleurigs, maar Reid kon geen details onderscheiden. Zijn zicht was wazig en de kamer kantelde licht. “Weet je wat dit is?”

Reid schudde langzaam zijn hoofd.

“Ik geef toe, zoiets heb ik maar een keer eerder gezien,” zei de ondervrager. “Een chip voor geheugenonderdrukking. Het is een bijzonder nuttig apparaatje voor mensen in jouw unieke situatie.” Hij liet de bloederige tang en het kleine zilverkleurige graantje op het plastic dienblad vallen.

“Nee,” kreunde Reid. “Onmogelijk.” Het laatste woord kwam als gemompel uit. Geheugenonderdrukking? Dat was science fiction. Om te werken zou dat het gehele limbische systeem van de hersenen moeten beïnvloeden.

De vijfde verdieping van de Ritz in Madrid. Je doet je zwarte vlinderdasje goed voordat je een deur intrapt, met een stevige hiel vlak boven de deurknop. De man binnenin is van zijn apropos gebracht; hij springt op en grijpt een pistool van het bureau. Maar nog voor de man het op jou kan richten, grijp je de hand met het pistool en draait die om en weg van je. Door de kracht breekt de pols zonder moeite.

Reid schudde de troebele beelden uit zijn brein terwijl de ondervrager plaatsnam in de stoel tegenover hem.

“U hebt iets met me gedaan,” prevelde hij.

“Klopt,” stemde de ondervrager in. “We hebben je bevrijd uit je mentale gevangenis.” Met zijn strakke grijns leunde hij voorover, en zocht naar iets in Reids ogen. “Je begint het je te herinneren. Dit is fascinerend om te zien. Je bent in verwarring. Je pupillen zijn abnormaal verwijd, ondanks het licht. Wat is echt, ‘Professor Lawson’?”

De sjeik. Op welke manier dan ook.

“Wanneer onze herinneringen ons in de steek laten…”

Laatst gezien: Onderduikadres in Teheran.

“Wie zijn wij?”

Een kogel klinkt hetzelfde in iedere taal… Wie had dat gezegd?

“Wie worden wij?”

Dat heb jij gezegd.

Reid voelde zichzelf weer in het donker gat wegglijden. De ondervrager gaf hem twee klapjes in zijn gezicht, en hierdoor kwam hij met een schok weer in het kamertje terug. “Nu kunnen we in alle oprechtheid verdergaan. Dus vraag ik je het weer. Wat…is…jouw...naam?”

Je betreedt de verhoorkamer in je eentje. De verdachte is geboeid aan een lusvormige bout in de tafel. Je reikt in je binnenzak en haalt er een door leer omhulde legitimatiepenning uit en opent het…

“Reid. Lawson.” Zijn stem klonk weifelen. “Ik ben hoogleraar…Europese Geschiedenis…”

De ondervrager zuchtte teleurgesteld. Hij wenkte met een vinger naar de woeste, fronsende man. Een zware vuist verdween in Reids wang. Een kies stuiterde over de vloer met een spoortje van vers bloed.

Een moment was er geen pijn; zijn gezicht was murw en bonsde van de botsing. Toen werd dit vervangen door een nieuwe, duizelingwekkende pijn.

“Nngg…” Hij probeerde de woorden te vormen, maar zijn lippen weigerden te bewegen.

“Ik vraag het je weer,” zei de ondervrager. “Teheran?”

De sjeik zat verscholen op een onderduikadres vermomd als een verlaten textielfabriek.

“Zagreb?”

Twee Iraanse mannen werden aangehouden op een privé-landingsbaan. Ze stonden op het punt op een chartervliegtuigje naar Parijs te stappen.

“Madrid?”

Het Ritzhotel, vijfde verdieping: een geactiveerde slapende cel met een kofferbom. Vermoedelijke bestemming: de Plaza de Cibeles.

“Sjeik Mustafar?”

Hij onderhandelde voor zijn leven. Gaf ons alles dat hij wist. Namen, plaatsen, plannen. Maar hij wist niet alles…

“Ik weet dat je je aan het herinneren bent,” zei de ondervrager. “Je ogen verraden je…Nul.”

Nul. Een beeld flitste door zijn hoofd: Een man met een piloten-zonnebril en een donker motorjack. Hij staat op de straathoek van een of andere Europese stad. Deint mee met de menigte. Niemand weet het. Niemand weet dat hij hier is.

Reid probeerde de visioenen uit zijn hoofd. Wat gebeurde er toch met hem? De beelden dansten door zijn hoofd in korte stop-beweging, maar hij weigerde hen als herinneringen te erkennen. Ze waren onwaar. Op een of andere manier geïmplanteerd. Hij was een universiteitsprofessor, met twee tienerdochters en een bescheiden huisje in de Bronx…

“Vertel wat je weet over onze plannen,” eiste de ondervrager bot.

We zeggen niets. Nooit.

De woorden bleven onophoudelijk door de grot van zijn gedachten galmen. We zeggen niets. Nooit.

“Dit duurt te lang!” schreeuwde de lange Iraniër. “Dwing hem ertoe.”

De ondervrager zuchtte. Hij reikte naar het metalen karretje – maar niet om de leugendetector aan te schakelen. In plaats daarvan bleven zijn vingers zweven boven het plastic dienblad. “Ik ben gewoonlijk een geduldige man,” zei hij tegen Reid. “Maar ik moet toegeven dat de frustratie van mijn partner enigszins aanstekelijk werkt.” Hij pakte de bloederige scalpel op, waarmee hij het kleine zilverkleurige graantje van zijn hoofd had geplukt, en drukte de rand van het lemmet zachtjes tegen Reids spijkerbroek, zo’n tien centimeter boven de knie. “We willen niets anders weten dan wat jij weet. Namen. Data. Wie hebt ingelicht over wat je weet. De identiteiten van je collega-agenten in het veld.”

Morris. Reidigger. Johansson. Namen flitsten door zijn hoofd, en met elke naam verscheen een gezicht dat hij nooit eerder had gezien. Een jongere man met donker haar en een arrogante glimlach. Een vriendelijk uitziende man met een rond gezicht, gekleed in een gesteven wit hemd. Een vrouw met lang blond haar en grijze, stalen ogen.

“En wat er met de sjeik is gebeurd.”

Op een of andere manier was Reid zich er plotseling bewust van dat de betreffende sjeik aangehouden was, en getransporteerd naar een geheime locatie in Marokko. Het was geen visioen. Hij wist het gewoon.

We zeggen niets. Nooit.

Een koude rilling ging over Reids ruggengraat terwijl uit alle macht probeerde om enigszins bij zinnen te blijven.

“Vertel het,” drong de ondervrager aan.

“Ik weet het niet.” De woorden voelden vreemd aan, rollend over zijn opgezwollen tong. In paniek keek hij op en zag de andere man terug grijnzen

Hij had de eis in een vreemde taal begrepen…en hem beantwoord in perfect Arabisch.

De ondervrager duwde de punt van de scalpel in Reids been. Hij gilde toen het mes door de spieren van zijn dij kliefde. Instinctief probeerde hij zijn been weg te draaien, maar zijn enkels waren vastgebonden aan de stoelpoten.

Hij klemde zijn tanden stevig opeen. Zijn kaak protesteerde pijnlijk. De verwonding in zijn been brandde verschrikkelijk.

De ondervrager grijnsde en hield zijn hoofd enigszins schuin. “Ik geef toe, je bent harder dan de meesten, Nul,” zei hij in het Engels. “Spijtig voor je dat ik een professional ben.” Hij reikte naar onderen en trok langzaam een van Reids inmiddels vieze sokken af. “Ik krijg niet vaak de kans om deze tactiek toe te passen.” Hij kwam overeind en staarde Reid recht in de ogen. “Dit is wat er nu gaat gebeuren: ik ga kleine stukjes van je afsnijden, en je elk stukje laten zien. We beginnen met je tenen. Dan de vingers. Daarna…zien we wel waar we op dat moment zijn.” De ondervrager knielde en duwde het mes tegen de kleine teen van zijn rechtervoet.

“Wacht,” smeekte Reid. “Wacht alstublieft toch,”

De andere twee mannen in de kamer kwamen aan een kant staan en keken geïnteresseerd toe.

Wanhopig bevoelde Reid de touwen die zijn polsen gekneveld hielden. Het was een lusknoop met twee lussen ertegenover, die met halve steken waren vastgezet.

Een intense rilling liep van zijn onderrug naar zijn schouders. Hij wist het. Op een of andere manier wist hij het gewoon. Hij had een intens gevoel van déjà vu, alsof hij al eerder in deze situatie geweest was – of liever gezegd, de gestoorde visioenen die op een of andere wijze in zijn hoofd waren geïmplanteerd gaven hem die gedachte in.

Belangrijker nog, hij wist wat hij moest doen.

“Ik zal het u vertellen!” hijgde Reid. “Ik zal u vertellen wat u wilt weten/”

De ondervrager keek op. “Ja? Mooi. Maar allereerst ga ik toch deze teen verwijderen. Ik zou het niet fijn vinden als je denkt dat ik zat te bluffen.”

Achter de stoel greep Reid zijn linkerduim in de tegenovergestelde hand. Hij hield zijn adem in en rukte hard. Hij voelde de klik toen zijn duim uit de kom schoot. Hij wachtte op de scherpe, intense pijn, maar die bleek weinig meer te zijn dan een botte, kloppende pijn.

De ondervrager sneed door de huid van zijn teen en hij slaakte een gil. Met zijn duim in tegenovergestelde richting van hoe die eigenlijk zou moeten zijn, slipte hij zijn hand uit de touwen. Doordat een van de lussen nu open was, verdween ook de weerstand van de andere. Zijn handen waren los. Alleen had hij geen idee wat hij er nu mee moest doen.

De ondervrager keek op en fronste verward. “Wat…?”

Voor hij een ander woord kon uitbrengen, schoot Reids hand uit en greep het eerste werktuig waar hij over sloot – een precisiemes met een zwart heft. Toen de ondervrager overeind probeerde te komen, trok Reid zijn hand terug. Het mes gleed over de halsslagader van de man.

Zijn beide handen vlogen naar zijn keel. Bloed sijpelde tussen zijn vingers terwijl de ondervrager met grote ogen op de grond zakte.

De kolossale woesteling brulde razend terwijl hij naar voren sprong. Hij sloot beide vlezige handen om Reids keel en begon te knijpen. Reid probeerde na te denken, maar de angst had hem in zijn greep.

Voor hij het wist had hij het precisiemes weer opgeheven, en stak het in de binnenkant van de pols van de woesteling. Hij draaide zijn schouders tijdens het duwen, en opende een jaap ter lengte van de onderarm van de man. De woesteling gilde en viel neer, zijn zware verwonding omklemmend.

De lange, slanke man keek met ongeloof toe. Net zoals eerder, op de stoep van Reids woning, leek hij te aarzelen om hem te banderen. In plaats daarvan greep hij naar het plastic dienblad en een wapen. Hij greep een gekromd mes en stak recht op Reids borst af.

Reid gooide zijn volle gewicht naar achteren, waarbij hij de stoel omgooide en het mes ternauwernood ontweek. Tegelijkertijd dwong hij zijn benen zo hard als hij kon naar buiten. Toen de stoel het beton raakte, braken de poten van de stoel. Reid stond op en struikelde bijna. Zijn benen waren week.

De lange man riep in het Arabisch om hulp, en sneed toen in de lucht op willekeurige plekken, heen en weer in brede halen om Reid van hem af te houden. Reid hield afstand, en keek naar het hypnotisch zwaaien van het zilverkleurig mes. De man haalde uit naar rechts, en Reid sprong naar voren. Hij beknelde de arm – en het mes – tussen hun lichamen. Zijn stuwkracht dreef en voorwaarts, en toen de Iraniër omviel wrong Reid zich in een bocht en sneed feilloos door de slagader aan de achterkant van zijn dij. Hij zette een voet neer en draaide het mes de andere kant op, waarbij hij de halsslagader doorkliefde.

Hoe hij het wist wist hij niet, maar hij wist dat de man ongeveer zevenenveertig seconden te leven had.

Voetstappen denderden op een trap vlakbij. Met bevende vingers vloog Reid door een deuropening en drukte zich plat tegen een kant. Het eerste door de deur was een pistool – hij identificeerde dit meteen als een Beretta 92 FS – gevolgd door een arm, en daarna een romp. Reid draaide zich met een ruk om, greep het pistool met de binnenkant van zijn elleboog, en stak het precisiemes zijwaarts tussen twee ribben. Het mes raakte het hart van de man. Een schreeuw verstomde op zijn lippen terwijl hij op de vloer gleed.

Toen was er alleen stilte.

Reid strompelde achterwaarts. Hij ademde met korte stoten.

“O god, ademde hij. “O god.”

Hij had net vier mannen gedood – nee, vermoord, binnen een spanne van enkele seconden. Erger nog was dat het automatisch was gegaan, in reflexen, net als fietsen. Of plotseling Arabisch spreken. Of bekend zijn met het lot van de sjeik.

Hij was hoogleraar. Hij had herinneringen. Hij had kinderen. Een baan. Maar het was duidelijk dat zijn lichaam wist hoe te vechten, ook al wist hij het zelf niet. Hij wist hoe hij uit boeien moest ontsnappen. Hij wist waar hij een dodelijke klap moest aanbrengen.

“Wat gebeurt er toch met me?” zei hij onthutst.

Hij bedekte even zijn ogen terwijl een deinende golf van misselijk over hem heen spoelde. Hij had bloed aan zijn handen – letterlijk. Bloed op zijn hemd. Toen de adrenaline begon te verdwijnen, kwam de pijn door in zijn ledematen, veroorzaakt door te lang stilzitten. Er was een kloppende pijn in zijn enkel, veroorzaakt doordat hij van zijn terras was gesprongen. Hij was in zijn been gestoken. Hij had een open wond achter zijn oor.

Hij durfde er niet eens aan te denken hoe zijn gezicht eruit zag.

Wegwezen, schreeuwde zijn brein hem toe. Zometeen komen er meer.

“Oké,” zei Reid hardop, alsof hij instemde met iemand anders in de kamer. Hij kalmeerde zijn ademhaling zo goed hij kon en bekeek zijn omgeving. Zijn ongeconcentreerde ogen vielen op bepaalde details – de Beretta. Een rechthoekige bobbel in de zak van de ondervrager. Een vreemde markering in de nek van de woesteling.

Hij knielde naast de kolossale man en staarde naar het litteken. Het was bij zijn kaaklijn, deels bedekt door een baard, en niet groter dan een dubbeltje. Het leek een soort merkteken te zijn, in zijn huid gebrand, en leek op schriftteken, als een letter in een ander alfabet. Hij herkende het echter niet. Reid bestudeerde het enkele seconden, en grifte het in zijn geheugen.

Hij doorzocht snel de zak van de dode ondervrager en vond een zware, zeer ouderwetse mobiele telefoon. Hoogstwaarschijnlijk een burner, vertelde zijn brein hem. In de achterzak van de lange man vond hij een stukje gescheurd wit papier met bloedvlekken aan een hoek. In haast onleesbare hanenpoten stond een lange serie cijfers dat begon met 963 – het landencode om vanuit het buitenland te bellen naar Syrië.

Geen van de mannen had legitimatie bij zich, maar de man met het pistool had een dikke portemonnee met euro briefjes, zeker een paar duizend. Reid stopte die ook in zijn zak, en pakte tot slot de Beretta. Het gewicht van het pistool voelde vreemd natuurlijk in zijn handen. Negen millimeter kaliber. Magazijn van vijftien patronen. Loop van honderdvijfentwintig millimeter.

Zijn handen verwijderden de klip deskundig met een vloeiende beweging, alsof iemand anders hen beheerste. Dertien patronen. Hij duwde het terug en vergrendelde het.

Toen maakte hij zich als de wiedeweerga uit de voeten.

Buiten de zware stalen deur was een bedompte gang die eindigde in een trap naar boven. Bovenaan was er een teken van daglicht. Reid beklom behoedzaam de trap met zijn pistool opgeheven, maar hoorde niets. De lucht werd kouder naarmate hij hoger ging.

Hij kwam in een klein, vies keukentje terecht. Verf bladderde van de muren en in de wasbank was ondergekoekte vaat hoog opgestapeld. De ramen waren doorschijnend; ze waren besmeerd met vet. De radiator in de hoek voelde koud aan.

Reid verzekerde zich ervan dat de rest van het kleine huis leeg was; naast de vier dode mannen in de kelder was er niemand. De enkele badkamer was in veel slechtere staat dan de keuken, maar Reid vond wat leek op een vreselijk oude eerstehulpdoos. Hij durfde zichzelf niet te bekijken in de spiegel terwijl hij zoveel bloed als hij kon van zijn gezicht en nek waste. Alles, van top tot teen, prikte, deed pijn of brandde. De kleine tube desinfecterende zalf had een vervaldatum van drie jaar geleden, maar hij gebruikte het toch, en kromp ineen terwijl hij verband op zijn open sneewonden drukte.

Toen ging hij op het toilet zitten en deed zijn hoofd in handen. Hij nam even de tijd om zich te herpakken. Je zou kunnen vertrekken, zei hij tegen zichzelf. Je hebt geld. Ga naar het vliegveld. Nee, je hebt geen paspoort. Ga naar de ambassade. Of zoek een consulaat. Maar…

Maar hij had net vier mannen gedood, en de kelder was besmeurd met zijn eigen bloed. En er was een ander, directer probleem.

“Ik weet niet wie ik ben,” mompelde hij hardop.

Die flitsen, die visioenen die zijn gedachten bestookten, die waren vanuit zijn perspectief. Zijn gezichtspunt. Maar hij had nooit zoiets gedaan, zou nooit zoiets doen. Geheugenonderdrukking, had de ondervrager gezegd. Was dat überhaupt mogelijk? Hij dacht weer aan zijn dochters. Waren ze in veiligheid? Waren ze bang? Waren ze…van hem?

Dat idee schokte hem tot op het bot. Wat als wat hij als werkelijkheid beschouwde op een of andere manier helemaal niet de werkelijkheid was?

Nee, maande hij zich streng aan. Ze waren zijn dochters. Hij was bij hun geboortes geweest. Hij had ze opgevoed. Geen van deze bizarre, opdringerige visioenen sprak dat tegen. En hij moest een manier vinden om contact met hen op te nemen, om zeker te weten dat er niets met hen gebeurd was. Dat was zijn eerste prioriteit. Hij was hoegenaamd niet van plan zijn gezin met de burner telefoon te bellen; hij wist niet of het getraceerd werd of wie het zat af te luisteren.

Plotseling herinnerde hij zich het velletje papier met het telefoonnummer. Hij stond op en pakte het uit zijn zak. Het bloed-bevlekte papier staarde terug. Hij wist niet waar dit over ging of waarom ze dachten dat hij iemand anders was dan hij zei, maar er was een zekere dringendheid onder het oppervlak van zijn onderbewuste, iets dat hem zijn dat hij nu tegen zijn wil in betrokken was bij iets dat veel, veel groter dan hij was.

Zijn handen beefden toen hij naar het nummer op de burner belde.

Een ruwe mannenstem antwoordde bij de tweede rinkel. “Is het gebeurd?” vroeg hij in het Arabisch.

“Ja,” antwoordde Reid. Hij probeerde zijn stem zo goed hij kon te maskeren en zich een accent aan te meten.

“Je hebt de informatie?”

“Mm.”

Een lang moment zweeg de stem. Reids hart bonsde in zijn borst. Hadden ze beseft dat hij niet de ondervrager was?

“187 Rue de Stalingrad,” zei de man tenslotte. “Acht uur vanavond.” En hij hing op.

Reid beëindigde het gesprek en ademde diep in. Rue de Stalingrad? dacht hij. In Frankrijk?

Hij wist nog niet precies wat hij nu zou gaan doen. Zijn hoofd voelde aan alsof hij een muur had gesloopt en een hele nieuwe kamer aan de andere kant had ontdekt. Hij kon niet naar huis gaan zonder erachter te komen wat er met hem aan de hand was. Zelfs als hij dat wel deed, hoe lang zou het duren voor ze hem weer zouden vinden, en zijn meisjes? Hij had maar een aanwijzing. Hij moest daar achteraan.

Hij liep het kleine huisje uit en stond in een nauwe steeg, die uitmondde in een straat die Rue Marceau heette. Hij wist meteen waar hij was – een buitenwijk van Parijs, slechts een paar straten verwijderd van de Seine. Hij moest bijna lachen. Hij dacht dat hij uit zou komen op de straten van een Midden-Oosterse stad, verwoest door oorlog. In plaats daarvan vond hij een boulevard vol winkeltjes en rijtjeshuizen, doodnormale voorbijgangers die genoten van een ongedwongen middagje, goed ingepakt tegen de kille februariwind.

Hij stak het pistool in de tailleband van zijn spijkerbroek en stapte de straat in. Hij ging op in de menigte en probeerde geen aandacht te laten vestigen op zijn bloederige hemd, verband, of duidelijke kneuzingen. Hij sloeg zijn armen stevig om zich heen – hij zou wat nieuwe kleding nodig hebben, een jas, iets dat warmer was dan alleen dit hemd.

Hij moest controleren dat zijn dochters veilig waren.

Daarna zou hij antwoorden gaan zoeken.

Agent Nul

Подняться наверх