Читать книгу Cleopatra: historische roman van George Ebers - Георг Эберс - Страница 3
VOORREDE.
ОглавлениеWanneer men somtijds wilde beweren dat de sentimenteele liefde van onzen tijd aan de Heidensche oudheid vreemd is geweest, dan wees de schrijver van dit boek in de eerste plaats op het minnend paar Antonius en Cleopatra, en op het testament van dien krachtigen Romeinschen veldheer. Hij had daarin den wensch geuit om, waar hij ook zou sterven, begraven te worden naast de vrouw, die hem tot het einde toe zoo dierbaar was. Aan dat verlangen werd voldaan, en het innig verbonden leven dezer twee zeer buitengewone menschen, dat aan de geschiedenis behoort, heeft reeds meer dan eens een welkome stof geleverd aan kunst en poëzie.
Vooral ten opzichte van Cleopatra, is hun beider bestaan gehuld in een weefsel van romantiek, die zeer nabij komt aan de sprookjeswereld. Zelfs haar ergste vijanden bewonderen hare schoonheid, en de zeldzame geestesgaven die zij heeft bezeten. Daarentegen behoort haar karakter tot de moeilijkste raadsels der zielkunde. De slaafsche geest der Romeinsche dichters en schrijvers, die niet openlijk konden of wilden erkennen welk een schitterend licht er uitging van de vijandin van hun Staat en Keizer, hebben dat vraagstuk verklaard ten haren nadeele. Alles wat Aegyptisch heette was bij de Romeinen gehaat of verdacht, en zij konden aan deze vrouw, die te huis behoorde aan den Nijl, moeilijk vergeven, dat zij eenmaal een Julius Caesar aan hare voeten had gezien, en Marcus Antonius aan zich had onderworpen. Andere geschiedschrijvers, met Plutarchus aan hun hoofd, hebben het raadsel eerlijker opgelost, meermalen zelfs ten gunste van Cleopatra.
Het was voor den schrijver een aangename taak de persoon dier ongelukkige Koningin nader te leeren kennen, en uit het groote aantal der bestaande oorkonden allereerst voor zich zelven een menschelijk beeld te scheppen, waarin hij zelf gelooven kon. Jaren zijn voorbijgegaan eer hij daarmede gereed was; doch nu, terwijl hij zijn voltooide schilderij beziet, vreest hij dat misschien menigeen bezwaar zal hebben tegen de helderheid zijner kleuren. Toch zou het den maker geen moeite kosten, iedere tint die hij gebruikt heeft, te rechtvaardigen. Wanneer hij, onder het werken, zijn heldin leerde liefhebben, dan was dat, omdat hoe duidelijker deze merkwaardige vrouwen-figuur vóór hem stond, hoe levendiger hij gevoelde en helderder inzag, dat zij niet alleen medelijden en bewondering verdiende maar ook, met al hare zwakheden en gebreken, die toewijding en liefde, die zij bij zoovelen heeft gewekt.
Niemand minder dan Horatius heeft Cleopatra dan ook genoemd: „non humilis mulier“,—een vrouw, die tot geen laagheid in staat was. Dit woord verkrijgt echter zijn grootste beteekenis, wanneer men weet dat het prijkt in de hymne, die de dichter heeft gewijd aan Octavianus en zijne overwinning over Antonius en Cleopatra. Het was stoutmoedig van hem, in zulk een lied de vijandin van den overwinnaar met zooveel lof te vermelden. Toch heeft hij dat gewaagd, en zijn woord, dat men een daad mag noemen, behoort tot de schoonste eeretitels der veel miskende vrouw.
Het had helaas een minder krachtige uitwerking dan het oordeel van Dio, die meermalen de mededeelingen van Plutarchus verminkt, en zich dan ook voornamelijk aansluit bij de comedie of de volksverhalen, die niet durfden wagen te Rome de Aegyptische Vorstin in een gunstig daglicht te plaatsen.
Billijker dan de meeste Romeinsche berichtgevers toont zich de Griek Plutarchus, die, ook ten opzichte van den tijd, onze heldin naderbij kwam dan Dio. Zijn grootvader had zelfs nog allerlei dingen omtrent Antonius en Cleopatra gehoord van zijn landgenoot Philotas, die gedurende de glansperiode van het beroemde paar te Alexandrië, in die stad als student verblijf had gehouden. Van alle schrijvers die van de Koningin melding maken, is hij de vertrouwbaarste, doch ook van zijne verzekeringen moet met omzichtigheid gebruik worden gemaakt. Wij hebben ons, ook in de bijzonderheden, gehouden aan de aanschouwelijke en duidelijke beschrijving die Plutarchus geeft van de laatste levensdagen onzer heldin. Zij draagt geheel den stempel der waarheid, en het zou willekeur geweest zijn daarvan af te wijken.
De Aegyptische bronnen bevatten helaas niets, wat van eenig belang is voor de ware schatting van Cleopatra's karakter, ofschoon wij afbeeldingen bezitten van de Koningin alleen, of met haar zoon Caesarion. Eerst in den allerlaatsten tijd (1892) werd te Alexandrië een fragment gevonden van een kolossaal standbeeld van twee personen, dat zeer waarschijnlijk Cleopatra voorstelt hand aan hand met Antonius. Het bovenste gedeelte der vrouwen-figuur is tamelijk goed bewaard gebleven, en vertoont een bevallig gevormd, jeugdig vrouwen gelaat. De mannen-figuur is zeker vernietigd, toen op bevel van Octavianus, alle standbeelden van Antonius vernield moesten worden. Aan Dr. Walther te Alexandrië zijn wij een goede photographische afbeelding van dit merkwaardig beeld verschuldigd. Behalve dat, zijn er betrekkelijk weinig werken der beeldende kunst overig, de munten medegerekend, waaruit wij het uiterlijk onzer heldin konden leeren kennen.
Hoewel het den dichter vóór alles moet te doen zijn om zijn werk tot een kunstwerk te maken, zoo gevoelt hij daarbij toch den plicht om te streven naar getrouwheid. Evenals het beeld der Koningin moet overeenkomen met hare persoonlijkheid, zoo moet ook het leven, dat in dit boek wordt weergegeven, in iederen trek beantwoorden aan de beschaving van het tijdperk dat geschilderd wordt. Om dit doel te bereiken hebben we onze heldin geplaatst in het midden van een wijden kring van menschen, op wie zij invloed heeft, waardoor het mogelijk werd hare persoonlijkheid voor te stellen in de meest verschillende verhoudingen met anderen.
Mocht het den schrijver gelukt zijn het beeld der merkwaardige vrouw, die zoo verschillend beoordeeld is geworden, niet minder „levend” en geloofwaardig voor de oogen zijner lezers te stellen dan het zich heeft afgedrukt in zijn eigen geest, dan zou hij met voldoening mogen terug zien op de uren, die hij aan dit boek heeft gewijd.
GEORGE EBERS.