Читать книгу De nijlbruid - Георг Эберс, Georg Ebers - Страница 13

EERSTE DEEL
TWAALFDE HOOFDSTUK

Оглавление

Met gebalde vuisten en kwaadaardigen blik daalde Orion de trap af. Het was hem of zijn hart zou bersten. Wat had hij gedaan, en wat was er van hem geworden! Zoo durfde eene vrouw hem bejegenen, eene vrouw, die hij zijne liefde had gewijd, de schoonste en edelste der vrouwen, de hoogmoedigste, wraakzuchtigste en hatelijkste tegelijk! Hij had eens ergens gelezen: »Wie eene laagheid heeft begaan, waarvan ook een ander weet, die draagt het doodsoordeel van zijne zielsrust in de plooien van zijn gewaad.” Hij gevoelde het gewicht van dit oordeel, en de andere die mede alles wist was Paula, was zij van wie hij bovenal gewenscht had dat zij tot hem mocht opzien! Gisteren hield hij het nog voor de grootste zaligheid op aarde haar te omarmen, haar de zijne te mogen noemen; thans kende hij maar één wensch, haar te vernederen, haar te straffen. Helaas, dat hem de handen gebonden waren, dat hij als een veroordeelde van hare genade afhing! Hij kon niet onder woorden brengen hoe onverdragelijk hem deze gedachte was. Maar zij zou hem leeren kennen! Als een blanke zwaan was hij tot nu toe het leven doorgegaan; als deze noodlottige ure, als deze vrouw hem tot een gier maakte, was het niet zijne, was het hare schuld! Weldra zou blijken wie de sterkste was van hen beiden. Hij moest haar straffen op eene wijze zooals men eene vrouw slechts tuchtigen kan, al moest hij ook langs den weg der misdaad en der ellende zijn doel bereiken. Hij vreesde niet dat de arts hare genegenheid had gewonnen, want hij voelde met onbetwistbare zekerheid dat, hoe zij hem hare vijandschap ook deed gevoelen, haar hart hem en hem alleen behoorde. »De gouden munt der liefde,” zeide hij tot zichzelven, »heeft twee zijden: teeder verlangen en bitteren haat; thans toont zij mij deze laatste zijde, maar hoe verschillend ook het beeld en het schrift van de munt mogen zijn, wanneer men haar laat klinken geeft zij toch maar éen toon, en die toon ligt ook in hare beleedigende taal.”

Aan de familietafel verontschuldigde hij Paula en at zelf zeer weinig, want de rechters waren sedert lang vergaderd en wachtten op hem.

Reeds aan de voorvaderen van den Mukaukas, machtige gouwvorsten, was het recht verleend over leven en dood, en zij hadden zich daarvan zeker al bediend onder de Psamtikiden, aan wier heerschappij de Pers Cambyses zulk een gruwzaam einde had gemaakt. Als eerwaardige symbolen van dit recht prijkten thans nog uraeusslangen, adders wier beten den snelsten dood ten gevolge hebben, en de drakendooder St. George boven de paleizen van den Mukaukas te Memphis en te Lucopolis in Boven-Egypte. Op beide plaatsen stond het aan het hoofd der familie vrij, nadat Justinianus en het laatst keizer Heraclius die oude bevoegdheid opnieuw bevestigd hadden, om aan de onderhoorigen des huizes en de inwoners van het district, waarover hij gesteld was, eigenmachtig de doodstraf te doen voltrekken. De ridder St. George was tusschen de oude slangen geplaatst, om het heidensch symbool door een christelijk te vervangen. Vroeger had de ridder het hoofd van een sperwer, dat wil zeggen van den god Horus gedragen, die om zijn vader te wreken den boozen Seth Typhon had verslagen, doch reeds een paar honderd jaren geleden was de heidensche krokodillendooder in den christelijken overwinnaar van den draak veranderd geworden.

De Arabieren hadden na de verovering des lands de oude instellingen en rechten en zoo ook die van den Mukaukas gehandhaafd. Het gerechtshof, dat in zaken betreffende het huispersoneel werd saamgeroepen, bestond uit de hoogere privaatbeambten van het stadhouderlijk huis. Het ambt van opperrechter bekleedde de Mukaukas zelf en zijn volwassen zoon was zijn natuurlijke plaatsvervanger. Gedurende Orions afwezigheid had het hoofd van de rentmeesters, Nilus, een verstandig en bezadigd Egyptenaar, de plaats van zijn lijdenden meester vaak vervuld, maar heden was aan Orion opgedragen het voorzittersgestoelte in te nemen en het onderzoek te leiden.

De zoon van den stadhouder haastte zich uit de eetzaal naar het slaapvertrek zijns vaders te gaan, en vroeg hem om zijn ring als teeken der volmacht, die hij op hem had overgedragen. De Mukaukas liet zich dezen gewillig van den vinger halen, en drukte den jongeling op het hart, dat zonder toegevendheid en gestreng moest worden gevonnisd. Hij was anders tot zachtheid geneigd, doch op een inbraak in zijn huis stond de dood, en in dit geval was het om der wille van den Arabischen koopman geraden geen vergiffenis te schenken. Orion, indachtig aan zijne overeenkomst met Paula, verzocht nu zijn vader hem de handen geheel vrij te laten. De oude muzelman was een rechtvaardig heer, die onder zekere omstandigheden ook een zacht vonnis zou billijken. Bovendien was de misdadiger eigenlijk geen huisgenoot, maar hij stond in dienst bij eene bloedverwante. De Mukaukas prees het verstandig inzicht van zijn zoon. Als hij zich maar wat beter gevoelde, zou hij gaarne de zitting willen bijwonen, ten einde hem voor de eerste maal een ernstigen plicht te zien vervullen, die zijne geboorte en zijn stand waardig was. Orion kuste zijn vader met warmte en weemoedige ontroering de hand, want ieder woord van waardeering uit den mond van dezen geliefden man deed hem innerlijk goed, doch hij beschouwde het als eene ramp, dat hij zijn rechtersloopbaan, waarvan hij den ernst en de heiligheid gevoelde, aldus – aldus beginnen moest.

Zachtmoediger gestemd, in gedachten verzonken en overwegende hoe Hiram te redden en Paula’s naam liefst geheel buiten de zaak te houden zou zijn, begaf hij zich naar de gerechtszaal, en vond vóor den ingang de voedster Perpetua in een levendig gesprek met den rentmeester Nilus. De oude vrouw was radeloos. Door haar arbeid aan de weefgetouwen had zij tot zooeven niets van al het gebeurde vernomen, en zij bezwoer thans de onschuld van den ongelukkigen Hiram. De steen, dien hij verkocht had, was het eigendom geweest van hare meesteres, en daarvoor ontbrak het goddank niet aan bewijzen, want de kas van den smaragd lag goed bewaard in de kist van hare meesteres. Gelukkig was het nog mogelijk geweest haar even te spreken, maar dat men haar, de dochter van Thomas, als ieder burger- of slavenkind voor het gerecht wilde dagen, dat was ongehoord, dat was schandelijk!

Opeens stoorde Orion barsch dit onderhoud; hij gelastte den ouden deurwachter haar onverwijld te brengen naar het magazijn naast het tablinum, waar de voor het gebruik des huizes bestemde geweven stoffen bewaard werden, en haar daar tot nader order goed te bewaken. De toon waarop hij dit bevel gaf was zoo meesterachtig, dat zelfs de voedster niet tegensprak; ook de rentmeester gehoorzaamde zwijgend zijn gebod, om zich weder bij de rechters te voegen. Nilus kwam verbaasd en angstig in de rechtzaal terug. Zóo had hij den zoon zijns meesters nog nooit gezien. Bij de mededeeling van de voedster waren hem de aderen op zijn jeugdig nog ongerimpeld voorhoofd sterk gezwollen, hadden zijne neusvleugels zich snel en krampachtig bewogen, was de welluidende klank uit zijne stem verdwenen en hadden zijne oogen dreigend gefonkeld.

Nu was Orion alleen en hij knarste op de tanden van boosheid. Ondanks de gegeven belofte had Paula hem verraden, en hoe verachtelijk was de vrouwenlist, waarmede zij dit gedaan had. Voortreffelijk! Voor de rechters kon zij nu zwijgen, gerust zwijgen tot aan het einde der zitting; de voedster, haar spreekbuis, had aan Nilus, den ernstigsten en scherpzinnigsten man in het geheele college, de bewijzen toevertrouwd, die voor haar en tegen hem getuigden. Ongehoord, schandelijk! Een smadelijk, bij uitstek nijdig verraad! Maar nog had zij haar doel niet bereikt, nog had hij de handen vrij, om deze boozen aanval met een tegenstoot af te weren. Welke deze zijn moest, dat was hem reeds bij de mededeeling van de voedster duidelijk geworden, maar zijn geweten, zijne aangeboren neiging, de langdurige gewoonte om zich te houden binnen de perken van wat recht, goed en betamelijk is, dat alles verzette zich daartegen. Niet alleen had hijzelf nooit eene laaghartige gemeene daad begaan, maar het had zijne ergernis opgewekt, zoo vaak hij het had gezien van anderen; en het eenige wat hij ondernemen kon om Paula’s verraad onschadelijk te maken, het was – hij kon het niet loochenen – het was wel ongehoord en stout, maar niet minder verachtelijk en schandelijk. Doch hij wilde en mocht in dezen strijd niet onderliggen. De tijd drong, hij kon onmogelijk lang wikken en wegen, en plotseling ontwaakte in hem een kwaadaardige, woeste strijdlust, en gevoelde hij zich als in de dagen van de wedrennen in den circus, wanneer hij zijn vierspan aanzette om de anderen vooruit te komen. Vooruit dan, vooruit, al moest het voertuig in splinters slaan, al moesten de paarden er bij neervallen en de raderen van zijn wagen de strijdgenooten in het zand van de arena verbrijzelen!

Met een paar haastige schreden bereikte hij het kamertje van den deurwachter, een wakker man, die sedert veertig jaren dit ambt bekleedde. Vroeger was hij smid geweest en thans gebruikte men hem om kleine herstellingen te doen aan het gewone huisraad. Orion was als kind een aardige knaap, die ieders hart wist te stelen, en dus ook de lieveling van dezen man geweest. Vaak had hij zich in diens kamertje opgehouden en hem de kunstgrepen van zijn handwerk afgezien. Met een bijzonderen aanleg voor werktuigkunde begaafd, had hij zich een leerzaam scholier van den oude betoond en het zoover gebracht, dat hij zijne ouders op hunne geboortedagen, die in Egypte bijzonder feestelijk gevierd en door het geven en ontvangen van geschenken opgeluisterd werden, met sierlijke kastjes en banden voor gebedenboeken kon verrassen, die hij met eigen hand gesneden en van sloten voorzien had. Hij kon alle instrumenten hanteeren en koos thans fluks de zoodanigen uit, die hij meende noodig te hebben. Op de vensterbank van het kamertje stond een bloemruiker, dien hij gisteren avond voor Paula bestelde, maar op dezen schrikkelijken dag vergeten had te halen. Met dezen in de hand en de instrumenten in de borstplooien van zijn gewaad snelde hij naar de trap.

»Voorwaarts, altijd voorwaarts!” riep hij zichzelven toe, toen hij Paula’s kamer binnendrong, de deur grendelde, en zich op de knieën neerliet bij hare kist, na de bloemen uit de handen te hebben gelegd. Als hij ontdekt werd, dan heette het dat hij naar hare kamer was gegaan om dezen ruiker te brengen.

»Voorwaarts, steeds voorwaarts!” dacht hij altijd, terwijl hij de scharnieren losschroefde, waarmede het deksel aan de kist was verbonden. Zijne handen beefden, zijne ademhaling versnelde, maar het werk vorderde toch. Op deze manier moest het hem gelukken, want het kunstslot van de kist liet zich niet openen zonder het te vernielen. Daar lichtte hij het deksel en – als ondersteunden hem vriendelijke machten – bij den eersten greep in de kist hield hij de halsketen met de ledige kas in de hand. Het hulsel van bladgoud hing aan het kunstig gewerkt halssieraad; dit los te haken en bij zich te steken was het werk van een oogenblik.

Maar nu ging het niet meer, al riep hij zich het »voorwaarts” nog zoo luide toe. Dat was een diefstal, daarmede ontroofde hij iets aan haar, die hij, als zij maar gewild had, bereidwillig met alles zou hebben overladen, waarmede het lot hem zoo overrijk gezegend had. »Neen, dat, dat…”

Daar schoot hem plotseling eene zonderlinge gedachte door het hoofd, eene gedachte die hem, te midden van den vreeselijken ernst van deze ure een glimlach om de lippen plooide. Zonder verwijl voerde hij haar uit; hij greep diep in zijn onderkleed en haalde een edelsteen te voorschijn, die aan eene gouden keten op zijne borst hing. Dit kleinood, het meesterwerk van een groot Grieksch steensnijder uit den heidenschen tijd, was hem vereerd door zijn besten vriend in Konstantinopel, als tegengeschenk voor een vierspan, dat dezen bijzonder beviel, en de steen bezat inderdaad hooger waarde dan een half dozijn edele paarden. Als in een roes, half waanzinnig, volgde Orion dien ontstuimigen drang van zijn gemoed, en het verheugde hem dat hij een kostbaar stuk bij de hand had om in de plaats van het armzalig bladgoud te hangen. Met een paar handgrepen was alles in orde, maar het weder aanschroeven van de scharnieren vorderde meer tijd, want zijne vingers beefden sterk, en hoe nader het oogenblik kwam, waarop hij Paula zijne overmacht wilde laten voelen, des te sneller klopte zijn hart, des te moeielijker viel het hem zijn geest tot kalme overweging te dwingen.

Nadat hij de deur ontgrendeld had, moest hij weder als een dief de lange gang van de verdieping der gasten bespieden. Dit verhoogde zijne opgewondenheid tot verbittering tegen de wereld en het noodlot, en het meest tegen haar, die hem tot zulk eene smadelijke zelfvernedering dwong. De renner hield de teugels en den prikkel in de hand. Voorwaarts nu, voorwaarts! Evenals toen hij nog een jongen was, vloog hij de trappen af, telkens een drietal treden overspringende, en toen hij in de voorzaal de Grieksche opvoedster Eudoxia aantrof, die hare wilde kweekelinge Maria juist in huis trok, wierp Orion haar den bloemruiker toe, dien hij weder had meegebracht, en ijlde, zonder acht te geven op de smachtende blikken waarmede de bedaagde jonkvrouw hare dankzegging begeleidde, naar het kluisje van den deurwachter terug, waar hij zich haastig ontdeed van alle gereedschappen.

Weinige oogenblikken later betrad hij de rechtzaal. De rentmeester Nilus wees op den hooger geplaatsten opperrechterszetel van zijn vader, maar eene sterke huivering weerhield hem dit eerwaardig gestoelte te bezetten. Met gloeiend hoofd en somberen blik, zoodat alle aanwezigen hem verbaasd en schuw aanzagen, opende hij met driftig uitgestoote woorden deze zitting. Nauw wist hijzelf wat hij sprak, en hij hoorde zijne eigene toespraak niet duidelijker dan het geruisch der zee uit de verte. Toch gelukte het hem klaar uiteen te zetten wat er gebeurd was, hij toonde den rechters den geroofden steen, dien men den dief afhandig had gemaakt, berichtte op welke wijze men dezen weder in bezit had gekregen, verklaarde den vrijgelatene van de dochter van Thomas schuldig aan inbraak, en beval hem tot zijne verantwoording aan te voeren wat hij vermocht.

Doch de aangeklaagde wist er slechts met moeite stotterende uit te brengen, dat hij onschuldig was. Het was zijne zaak niet zichzelven te verdedigen, maar misschien zou zijne meesteres iets tot zijne rechtvaardiging in het midden willen brengen.

Daarop streek Orion zijne verwarde haren uit het aangezicht, wierp het verhitte hoofd trotsch in den nek en zeide, zich tot de rechters keerende: »Zij is eene aanzienlijke jonkvrouw, eene verwante van ons huis, het is betamelijk haar buiten deze treurige zaak te houden. Hare voedster heeft Nilus bovendien medegedeeld, wat misschien in staat is om dezen ongelukkige te redden. Wij willen niets daarvan onopgemerkt laten, maar gij, die minder goed met de verhoudingen tusschen de verschillende personen bekend zijt, moet dit wel in het oog houden, om niet op een dwaalspoor te geraken. Zij is aan den beschuldigde gehecht, en hem en Perpetua schat zij hoog als het eenige wat haar uit het ouderlijk huis is overgebleven. Verder moet het mij en u niet verwonderen, wanneer eene edele vrouw als zij het waagt de schuld van een ander op zich te nemen, en zichzelve in een twijfelachtig licht te plaatsen, om een dienaar te redden, die altijd trouw en eerlijk is geweest. De voedster is bij de hand, zullen wij haar roepen, of heeft zij u Nilus alles toevertrouwd, wat hare meesteres ten gunste van den vrijgelatene aanvoerde?”

»Perpetua heeft mij, en ten deele ook u eene geloofwaardige mededeeling gedaan,” antwoordde de rentmeester, »maar ik vermag haar toch niet zoo juist weer te geven als zijzelve, en ik dacht daarom dat het goed zou zijn de vrouw te laten voorkomen.”

»Men brenge haar voor,” beval Orion, terwijl hij over de hoofden der rechters somber en ongenaakbaar in de ruimte staarde.

Na een langdurig en pijnlijk zwijgen in de zaal verscheen de oude vrouw. Overtuigd van het goed recht harer zaak, trad zij onbeschroomd binnen, zag eerst den ongelukkigen Hiram niet zeer vriendelijk aan, omdat hij zoo lang gezwegen had, en vertelde daarop dat Paula, om zich het noodige geld ter opsporing van haren vader te verschaffen, door den vrijgelatene een kostbaren smaragd uit hare halsketen had laten nemen, en hoe door het verkoopen van dit kleinood haar landsman helaas in verdenking was gekomen.

Deze verklaring van de voedster scheen het meerendeel der rechters gunstig voor den aangeklaagde te stemmen, doch Orion liet hun geen tijd om onder elkander van gedachten te wisselen, want nauwelijks had Perpetua haar verhaal geëindigd, of Orion greep den smaragd, die voor hem op tafel lag, en zeide driftig en verstoord: »Dus zou een steen, die zijn verkooper zelf, een der grootste kenners van juweelen, verklaard heeft eenig in zijne soort te zijn en dezelfde die in het tapijt heeft gezeten, opeens als door een wonder der natuur een dubbelganger gevonden hebben? Booze geesten drijven ook heden ten dage nog hun spel met de menschen, doch het is bezwaarlijk te gelooven dat zij dit doen in dit christelijk huis. Gij weet wat het woord ‘bakersprookjes’ in onze taal beteekent, en wat de voedster daar in het midden heeft gebracht moet blijkbaar daartoe gerekend worden. Dat mag men den jood Apelles doen gelooven, zooals de Romein Horatius zeide, maar zijn geloofsgenoot Gamaliël” – waarbij hij zich tot den juwelier wendde, die op de bank der getuigen zat, – »zeker niet, en nog minder mij, die dit weefsel doorzie. De dochter van den edelen Thomas heeft zich vernederd om met behulp van deze kunstenares in het weven dit sprookje op het getouw te zetten en voor ons te ontrollen, ten einde ons rechters op een dwaalspoor te brengen en haren trouwen dienaar te redden van gevangenisstraf, dwangarbeid of den dood. Zoo zit de zaak in elkaar. Dwaal ik, vrouw, of blijft gij volharden bij uwe bewering?”

De voedster, die gemeend had in Orion een verdediger te vinden voor hare meesteres, had zijne woorden gevolgd met klimmende verbazing. Uit zijne oogen fonkelden haar nu eens spot, dan groote verbolgenheid tegen, doch terwijl bij dezen onverwachten uitval de tranen haar in de oogen waren geschoten, bewaarde zij toch hare tegenwoordigheid van geest en verzekerde, dat zij evenals altijd zoo ook thans de waarheid had gezegd. De kas waarin de smaragd harer meesteres had gezeten, zou dit ten overvloede kunnen bewijzen.

Hierop haalde Orion de schouders op, beval de voedster hare meesteres te roepen, wier persoonlijke tegenwoordigheid thans onvermijdelijk was geworden, en zeide tot den rentmeester: »Geleid haar, Nilus! Een dienaar brenge de kist hierheen, opdat deze door de eigenares zelve voor onze oogen geopend worde, vóor een ander de hand aan den inhoud kan slaan. Ik zou niet geschikt zijn voor deze boodschap, want niemand in dit Jakobietische huis, ik vrees zelfs niemand onder u, heeft genade gevonden in de oogen van deze schoone Melchietin. Mij is zij helaas bijzonder kwalijk gezind, en zoo moet ik aan anderen elken maatregel overlaten, die tot misverstand zou kunnen leiden. Breng haar hierheen, Nilus, natuurlijk met al de onderscheiding, die aan eene jonkvrouw van hooge geboorte toekomt.”

Zoodra de afgezondenen zich verwijderd hadden, doorliep Orion de rechtzaal met haastige, rustelooze schreden. Maar eens bleef hij voor de rechters staan, zeggende: »Ook zelfs wanneer de kas van den smaragd gevonden wordt, hoe verklaren wij dan de aanwezigheid van twee, ik zeg twee steenen, elk eenig in zijne soort? Het is om zijn geduld te verliezen! Een teergevoelig meisje waagt het eene ernstige rechtbank op een dwaalspoor te brengen, ten gunste, ten gunste van…” Hij ging niet verder, maar stampte driftig met den voet op den grond en zette daarna stilzwijgend zijne wandeling voort.

»Hij is nog een nieuweling,” dachten de rechters, die zijne groote gejaagdheid opmerkten, »anders zou hij zich de dwaze poging om een aangeklaagde schoon te wasschen niet zoo aantrekken, en zich door zoo iets niet uit zijn humeur laten brengen.”

Het verschijnen van Paula maakte eindelijk aan dat op- en neerloopen van Orion een einde. Hij ontving haar met eene afgemetene buiging en verzocht haar plaats te nemen. Vervolgens noodigde hij Nilus uit haar mede te deelen wat uit het onderzoek en de behandeling van de zaak tot hiertoe was gebleken, en te vragen wat haar naar zijne meening en die der overige rechters had kunnen bewegen den gestolen smaragd voor den hare te verklaren. Hij zou het zooveel mogelijk aan anderen overlaten haar te verhooren, want zij wist maar al te goed in welke verhouding zij tot elkander stonden. Voor dat hij de rechtzaal binnenkwam, had zij hare verklaring van den diefstal door Perpetua aan den rentmeester Nilus laten mededeelen; hij – en hier verhief hij zijne stem – zou het passender gevonden hebben, en meer overeenkomstig de verwantschap die er tusschen hen bestond, wanneer zij hemzelven, Orion, had toevertrouwd, wat zij dacht ten gunste van den vrijgelatene te doen; dan zou het hem mogelijk zijn geweest haar te waarschuwen. Dit wegcijferen van zijn persoon bij hare handelingen moest hij beschouwen als een nieuw bewijs van haar afkeer, en de gevolgen ervan zou zij aan zichzelve te wijten hebben; want nu moest het rechtsgeding onverbiddelijk zijn loop hebben.

De toornige gloed zijner oogen verried haar wat zij van hem te wachten, en dat hij den kamp met haar aangenomen had. Zij hield zich overtuigd, volgens zijne opvatting de kort te voren gegeven belofte verbroken te hebben; doch zij had Perpetua geenszins opgedragen zich in deze aangelegenheid te mengen, zij had de voedster integendeel verzocht haar in het uiterste geval zelve de bewijzen te laten aanvoeren. Orion moest in den waan verkeeren, dat hem harerzijds een onrecht was aangedaan; maar zou hij daarom zichzelven zooverre kunnen vergeten, dat hij zijne bedreiging uitvoerde en een onschuldige, om alle verdenking van zich af te wenden, te gronde richtte, waarbij hij haar als valsche getuige zou brandmerken? Ja, ook voor dit uiterste schrikte hij niet terug! Zijn vlammend oog, zijne heftige gebaren, het geweldig hijgen van zijne borst, dit alles sprak het duidelijk genoeg uit. De strijd moest dus worden aanvaard. Liever ware zij op dit oogenblik gestorven, dan dat zij het zou hebben willen wagen hem door een woord van verontschuldiging zachter te stemmen. Zij voelde hoe zijn gemoed kookte, en zou zich aan zijne voeten hebben willen nederwerpen, om hem te smeeken toch tot bedaren te komen, ten einde zich te hoeden voor eene nieuwe misdaad; doch zij bewaarde hare trotsche waardigheid, en de blik waarmede zij den zijnen beantwoordde was niet minder toornig en uitdagend dan die van hem. Als twee jonge adelaars, die strijdlustig de veeren opsteken, de vleugels verder uitspreiden en de halzen rekken, stonden zij daar tegenover elkander, zij zeker van hare overwinning, in het bewustzijn van de rechtvaardigheid harer zaak, doch meer beangst voor hem dan voor zichzelven, hij bijna blind voor het eigen gevaar, maar als een gladiator, die in de arena tegenover zijn doodvijand staat, meer bedacht om dezen te vellen, dan om eigen lijf en leven te beschermen.

Terwijl de rentmeester haar mededeelde wat zij ten deele reeds wist, en daarop de verdenking herhaalde, dat zij zich had laten verleiden tot het geven van een valsch getuigenis om haar dienaar, die misschien uit liefde voor zijn verdwenen meester de inbraak had gewaagd, het leven te redden, zag zij meer naar Orion dan naar den redenaar. Deze laatste wees ten slotte op de kist, die tegelijk met Paula uit hare kamer in de zaal was gebracht, en gaf haar te kennen, dat de gezamenlijke rechters bereid waren alles aan te hooren en te onderzoeken, wat zij tot hare verdediging in het midden zou brengen.

Orions gejaagdheid bereikte thans haar toppunt. Hij voelde dat hij doodsbleek werd en kon niet meer geregeld denken. De rechters, de aangeklaagde, zijne vijandin, alles wat binnen de wanden van de groote rechtzaal besloten was, lag daar voor hem als in grauwe kronkelende nevels gehuld. Al wat hij zag scheen hem als met helder smaragdgroen gekleurd. Het haar, de aangezichten, de gestalten der aanwezigen, alles schemerde en glinsterde in dien groenachtigen glans. Toen Paula echter trotsch en met vasten tred naar de kist toeliep, een kleinen sleutel uit haar gewaad haalde, dezen aan een beambte overhandigde en daarna als eenig antwoord op de mededeeling van Nilus, ja, als ware dit reeds te veel van haar gevergd, met koele hoogheid zeide: »Open de kist!,” toen zag hij weder dat glanzig bruine haar, den vurigen gloed harer blauwe oogen, de afwisselende bleekheid en blos harer wangen, het heldere gewaad, dat hare heerlijke gestalte in fraaie plooien omsloot, en haar zegepralenden glimlach. Hoe schoon, hoe begeerlijk was deze vrouw! Weldra zou zij onderliggen in den strijd met hem, maar deze overwinning zou hem te staan komen op het verlies van haar, en met haar van alles wat er reins en goeds zijner voorvaderen waardig in hem was. Eene stem in zijn binnenste riep het hem toe, maar hij bracht haar tot zwijgen met de voorwaartskreet van den agitator. Ja, vooruit tot het doel bereikt was, altijd voort over puin en steenen, door bloed en stof, tot zij den trotschen nek buigt, tot zij overwonnen en gebroken om genade smeekt.

Daar sprong het deksel van de kist open. Paula bukte zich, ze haalde de halsketen te voorschijn en vertoonde die aan de rechters, zij hield de beide einden ver uit elkander, en… Wat was dat voor een akelige, hartverscheurende kreet van vertwijfeling! Zelfs Orion zou gewenscht hebben zoo iets nooit meer te hooren. – Daar wierp zij het halssieraad voor de rechters op tafel en met den uitroep: »Schandelijk, laaghartig!” trad zij terug en greep zich aan de trouwe Betta vast; want hare knieën begonnen te knikken en zij gevoelde dat zij op het punt stond in elkaar te zijgen. Orion vloog naar haar toe om haar te ondersteunen, maar zij stootte hem terug, en daarbij trof hem een blik zoo vol smart, toorn en verachting, dat hij roerloos voor haar bleef staan en de hand op zijn hart drukte. – En deze laaghartige daad, die twee menschenkinderen zoo diep zou grieven, had hij met een glimlach begonnen! Deze vertooning, die een doodsoordeel bevatte, tot welk een ontzettend einde kon zij leiden?

Paula was intusschen zonder verder eenig geluid te geven op een zetel neergezonken, en ook hij zag zwijgend voor zich tot in de rij der aanwezige rechters een luid gelach opging en de oude Psamtik, de bevelhebber van de hoofdwacht, die sedert geruimen tijd in de rechtbank zitting had, uitriep: »Bij mijn ziel een kostelijke steen! Dat is de heidensche liefdegod Eros, dien zijn gevleugeld schatje Psyche in het aangezicht ziet. Hebt gij dien mooien roman van Apulejus niet gelezen, ‘de gouden ezel’ geheeten? Dit stukje komt daarin voor. Heilige Lukas, wat is dat fijn gesneden! De edele jonkvrouw heeft zeker den verkeerden halsketen gegrepen. He, Gamaliël, waar moet aan dat ding” – en hij wees hierbij op den gesneden steen – »dat groene duivenei gezeten hebben?”

De nijlbruid

Подняться наверх