Читать книгу Het voedsel der Goden en hoe het op Aarde kwam - Герберт Уэллс, Герберт Джордж Уэллс - Страница 14

Boek I.
De ontdekking van het voedsel
Hoofdstuk III.
De Reuzen-Ratten
II

Оглавление

Redwood liep den volgenden morgen tegen elf uur bij Bensington aan, met de „tweede edities” van drie avondbladen in de hand.

Bensington, die in moedeloos gepeins verzonken zat boven de vergeten bladzijden van den meest afleidenden roman, dien de boekhandelaar op den Bromptonweg voor hem had kunnen vinden, keek op. „Iets nieuws?” vroeg hij.

„Twee menschen gestoken bij Chatham.”

„Zij moesten ons dat nest laten uitrooken. ’t Is hun eigen schuld.”

„Zeker is ’t hun eigen schuld,” zei Redwood.

„Heb je ook iets gehoord – omtrent den aankoop van de boerderij?”

„De huizen-makelaar,” zei Redwood, „is een wezen met een grooten mond en gemaakt van ondoordringbaar hout. Het wezen geeft voor, dat er een ander zin in het huis heeft – dat is zoo z’n vaste taktiek, snap je – en wil maar niet begrijpen dat er haast bij is. „Maar dit is een kwestie van leven of dood,” zeide ik, „begrijpt u dat dan niet?” Het wezen sloot zijn oogen half en zeide: „waarom is u dan niet genegen die overige tweehonderd pond er bij te geven?”

„Ik moet zeggen dat ik liever in een wereld van reuzenwespen leef, dan dat steenen-metselende brok stomheid zijn zin te geven. Ik – ”

Hij zweeg even, voelend dat een dergelijke zin licht bedorven kon worden door zijn samenhang.

„’t Is te veel om te durven hopen,” zei Bensington, „dat er een van die wespen – ”

„De wesp heeft niet meer idee van algemeen nut dan een – dan een makelaar in huizen,” zei Redwood.

Hij praatte nog een poosje door over huizen-makelaars en advocaten en dergelijke menschen, op de onrechtvaardige, onredelijke manier die zoovele lieden aannemen als ze over deze zaken-factotums aan het praten raken – (van al de zotte dingen in deze zotte wereld, lijkt het mij ’t zotst van alles, dat, terwijl wij eer, moed, bekwaamheid van een doctor of een krijgsman verwachten als iets dat vanzelf spreekt, wij procureurs of makelaars in huizen niet alleen vergunnen, maar zelfs van hen verwachten, een schraperige, vettige, in-den-weg-staande, afzetterige stomheid ten toon te spreiden – enz.) – en ging toen, erg opgelucht, naar het venster en keek wat naar het verkeer in Sloane-street.

Bensington had den roman op het tafeltje gelegd dat zijn electrischen standaard droeg. Hij bracht de vingers van zijne beide handen zeer voorzichtig tegen elkaar en keek er naar. „Redwood,” zei hij, „wordt er veel over òns gepraat?”

„Niet zooveel als ik dacht.”

„Maar veroordeelen ze ons heelemaal niet?”

„Nee, heelemaal niet. Maar daarentegen bevorderen ze ook heelemaal niet wat ik aangetoond heb dat moèt gedaan worden. Ik heb naar de „Times” geschreven, moet je weten, en heb alles uitgelegd – ”

„Wij lezen de „Daily Chronicle”,” zei Bensington.

„En de „Times” heeft een lang hoofdartikel over het onderwerp – een erg goed doorwerkt, goed geschreven hoofdartikel met drie stukken „Times”-Latijn – status quo is er een van – en het laat zich lezen als de stem van Iemand die zijn naam niet noemt, van grooten invloed en die lijdt aan Influenza-Hoofdpijn en die door vellen en vellen viltpapier heenpraat zonder er baat bij te vinden. Als je tusschen de regels dóór leest, merk je tamelijk duidelijk dat de „Times” het noodeloos vindt er doekjes om te winden, en dat er iets (natuurlijk wordt er niet gezegd wàt) moet gedaan worden en dat wel onmiddellijk. Anders steeds meer ongewenschte gevolgen, „Times”-Engelsch, snap je, voor nòg méér wespen en steken. Een door en door diplomatisch artikel!”

„En onder de hand verspreidt zich deze Grootheid al meer en meer op allerlei leelijke manieren.”

„Precies.”

„Ik wou wel eens weten of Skinner gelijk had omtrent die groote ratten – ”

„Kom! Dàt zou tè erg zijn,” zei Redwood.

Hij kwam naast Bensington’s stoel staan.

„Tusschen twee haakjes,” zei hij, terwijl hij zijn stem iets liet dalen, „hoe vat zìj – ?”

Hij wees naar de gesloten deur.

„Nicht Jane? Zij weet er nog niets van. Brengt ons er niet mee in verband, en wil de artikelen niet lezen. „Reuzenwespen!” zegt ze, „ik zou nog net zoo lief, als die kranten te lezen.”

„Dat is heel gelukkig,” zei Redwood.

„Ik hoop toch niet, dat – mevrouw Redwood – ?”

„Nee,” zeide Redwood, „’t wordt net gevoed – ze tobt verschrikkelijk over het kind. ’t Gaat àl maar door, moet je weten.”

„’t Groeien?”

„Ja. Is in tien dagen een-en-veertig ons aangekomen. Weegt nu bijna tachtig pond. En nog maar zes maanden! Natuurlijk een beetje onrustbarend.”

„Is ie goed in orde?”

„Puik. Zijn kindermeid vertrekt omdat hij zoo van zich af trapt. En natuurlijk is hij overal totaal uitgegroeid. We hebben alles nieuw voor hem moeten laten maken, kleeren en al ’t overige. Van de kinderwagen – ’n licht ding – brak een rad, en het ventje moest naar huis gebracht worden op de handkar van den melkboer. Ja. Een heele menigte er achteraan… En we hebben Georgina Phyllis in zijn bed moeten laten slapen en hem in het bed van Georgina Phyllis. Zijn moeder – natuurlijk wat geschrokken. Eerst vol trots en geneigd Winkles te prijzen. Nu niet meer. Voelt dat zoo iets niet gezond kàn zijn. Begrijp je natuurlijk.”

„Ik dacht dat je hem kleinere doses zou geven.”

„Heb ’t geprobeerd.”

„Werkte ’t niet?”

„Gegil. In gewone gevallen is het geschreeuw van een kind al luid en hinderlijk; ’t is goed voor de soort dàt dit zoo is, – maar sints hij gevoed wordt met Herakleophorbia – ”

„Hm” – zei Bensington, met meer gelatenheid naar zijn vingers kijkend dan tot nu toe het geval was geweest.

„’t Ligt voor de hand dat de zaak moèt uitkomen. De menschen zullen van dit kind hooren, het in verband brengen met onze kippen en ’t andere spul, en m’n vrouw zal de heele zaak te weten komen… Ik heb geen vaag idee hoe ze ’t zal opvatten.”

„’t Is stellig moeilijk,” zei Bensington, „om eenig plan te maken – ”

Hij zette zijn bril af, en veegde hem zorgvuldig schoon.

„’t Is alweer een voorbeeld van wat er voortdurend geschiedt. Wij – als ik het tenminste zoo eens mag uitdrukken – wij, mannen der wetenschap – wij werken natuurlijk altijd om een theoretisch resultaat te bereiken – ’n zuiver theoretisch resultaat. Doch, zonder dat wij het zelf willen – brengen wij soms krachten in werking – nìèuwe krachten. Wij mógen die niet beheerschen – en niemand anders kàn het. Feitelijk hebben wij de quaestie niet langer in onze macht, Redwood. Wij verschaffen het materiaal – ”

„En zij” zei Redwood, zich naar het raam wendend, „ondervinden de gevolgen.”

„Voor zoover het die plaag in Kent betreft, zal ik mij er niet verder moeilijk over maken.”

„Als ze het òns tenminste niet moeilijk gaan maken.”

„Precies. En als ze willen komen aanzeuren met procureurs en beunhazen in de rechten en wettelijke belemmeringen en allerlei wichtige bezwaren van het nonsensicale soort, tot ze een aantal nieuwe soorten reuzen-ongedierten in de wereld geschopt hebben – De zaken zijn altijd in de war geweest, Redwood.”

Redwood trok een kromme ineengestrengelde lijn in de lucht.

„En het belang dat wij bij de zaak hebben, zetelt feitelijk op dit oogenblik alleen bij jouw jongen.”

Redwood wendde zich om, kwam naderbij en keek zijn medewerker scherp aan.

„Wat is jouw idee omtrent hem, Bensington? Jij kunt de zaak onbevooroordeelder bekijken dan ik. Wat moet ik met hem aanvangen??”

„Doorgaan met hem te voeden.”

„Met Herakleophorbia?”

„Met Herakleophorbia.”

„En dan groeit hij dóór.”

„Hij zal opgroeien, voor zoover ik het kan berekenen naar de kippen en wespen, tot een lengte van ongeveer vijf en dertig voet – met alles daaraan geëvenredigd – ”

„En wat zal hij dan aanvangen?”

„Dat,” zei Bensington, „maakt de geheele quaestie juist zoo interessant.”

„Maar goeie hemel, kerel, denk es aan zijn kleêren! En als hij volwassen is,” zei Redwood, „zal hij een eenzame Gulliver zijn temidden van een Lilliputter-wereld.”

De oogen van den heer Bensington keken veelbeteekenend over zijn bril.

„Waarom eenzaam?” zeide hij, en herhaalde nog somberder: „waarom eenzaam?”

„Maar je wilt toch niet zeggen – ?”

„Ik zeide,” zei de heer Bensington, met de zelfvoldoening van iemand die een goed beteekenisvol iets gezegd heeft, „waarom eenzaam.”

„Bedoel je dat we nog meer van dergelijke kinderen zouden kunnen grootbrengen – ?”

„Neen, ik bedoel niets meer dan wat ik vroeg.”

Redwood begon de kamer op en neer te loopen.

„Natuurlijk,” zeide hij, „dat zou kunnen. – Maar toch! Wat zou het einde ervan zijn?”

Bensington schepte blijkbaar behagen in zijn eigen hooge gedachtenvlucht.

„Wat mij het meeste belangstelling inboezemt, Redwood, is de gedachte dat zijn brein daar hoog in de lucht, als mijn redeneering tenminste juist is, óók vijfendertig voet of zoo verheven zal zijn boven ons niveau… Wat is er?”

Redwood stond voor het venster en keek verbaasd naar een plakkaat op een wagen van een courantenbureau, die de straat kwam afratelen.

„Wat is er aan de hand?” herhaalde Bensington, opstaand.

Redwood slaakte een luiden kreet.

„Wat is er dan toch?” zei Bensington.

„Haal even een courant,” zei Redwood, naar de deur gaand.

„Waarom?”

„Haal een courant. – Ik heb ’t niet heelemaal – Reusachtige ratten – !”

„Ratten?”

„Ja, ratten. Skinner had bij slot van rekening toch gelijk!”

„Wat bedoel je?”

„Hoe kan ik dat zeggen vóór ik een krant heb? Groote Ratten. Goeie God. Als ze hem maar niet opgegeten hebben!”

Hij keek rond naar zijn hoed en besloot dan maar zonder hoed te gaan.

Terwijl hij den trap afrende, twee treden tegelijk, kon hij op straat het geweldige gebrul der Hooligan-couranten-verkoopers hooren, dat nu eens nader kwam, en zich dan weder verwijderde. De kerels sloegen er een aardig slaatje uit.

„Vraiselijke gebeurtenis in Kent – vraiselijke gebeurtenis in Kent. Dokter … opgevreten door ratte. Vraiselijke gebeurtenis – ratte, – opgevreite door reusachtige ratte – ”

Het voedsel der Goden en hoe het op Aarde kwam

Подняться наверх