Читать книгу Het voedsel der Goden en hoe het op Aarde kwam - Герберт Уэллс, Герберт Джордж Уэллс - Страница 9

Boek I.
De ontdekking van het voedsel
Hoofdstuk II.
De Proef-Hoeve
V

Оглавление

De verdieping werd in beslag genomen, leek het hem toe – met buitensluiting van alle andere voelende dingen – door meneer Skinner en zijn stem, zoo ge tenminste een van beiden een voelend iets kunt noemen!

De stem was héél hoog, baggerend in de angsttonen.

„We kunne onmogelijk blijve, meneer, we thijn d’r gebleve in de hoop dat ’t beter thou worden, en ’t wordt hoe langer hoe erger, meneer. ’t Thijn niet alleen de wethpen, meneer – d’r thijn groote oorwormen, meneer, thóó groot, meneer.” (Hij stak zijn geheele hand en nog ongeveer drie duim vette, smerige pols uit). „M’n vrouw krijgt er haatht een beroerte van angtht van, meneer. En de brandnetelth bij de kippenloopen, meneer, diè groeie ook al, meneer, en het kanariekruid, meneer, dat we bij de thinkput thaaiden, meneer – dat sthak z’n ranke door het raam ’th nachts, meneer, en greep m’n vrouw bijna bij d’r beene, meneer. Dat komt door dat voeder van u, meneer. Overal waar we wat gemortht hebbe, meneer, ith alles wèliger an ’t groeie gegaan, meneer, dan ik dacht dat mogelijk wath. ’t Ith onmogelijk, meneer, om nog ’n maand te blijve, meneer. We thoue d’r niet levend van daan komme, meneer. Al stheke de wespen onth niet, dan thulle we gethmoord worde door de thlingerplant, meneer. Je kunt je d’r geen denkbeeld van make, meneer – alth je thelf niet komt kijke, meneer – ”

Hij richtte zijn verheven oog naar de kroonlijst boven Redwood’s hoofd. „Wie thal thegge, meneer, of de ratte ’t ook al niet te pakke hebbe, meneer! En daar ben ik ’t bangthste voor, meneer. Tot nog toe heb ik geen groote rat gethien, meneer, maar wie thal ’t thegge, meneer? We thijn dage lang in de war geweetht van thchrik toen we die oorwurme thage – alth kreefte, meneer – twee, meneer – en dan dat kanariekruid; en tho gauw toen ik de wethpen hoorde, meneer, thnapte ik ’t. Ik wachtte geen oogenblik langer, dan om ’n knoop antethette die ’k verlore had, en toen ben ik maar gauw hierheengekomme. En nou ben ik half buite methelf van angst over m’n vrouw, meneer. Dat kanariekruid kruipt over de heele plaatth alth een thlang, meneer – terwijl je d’r naar kijk, meneer! en dan die oorwurme, die hoe langer hoe grooter worde, en de wepthe – ze heeft thelfths geen thakjethblauw2, meneer, – alth d’r wat overkwam, meneer!”

„Maar de kippen,” zeide de heer Bensington; „hoe gaat het met de kippen?”

„We hebbe the tot githtere gevoederd, ’t ith waar,” zei de heer Skinner, „maar vanmorge dòrthte’ we niet meer, meneer. ’t Lawaai dat de wethpe’ maakte’ – vreethelijk, meneer. The vloge net uit – dothijne. Tho groot ath kippe. Ik theg tege d’r „naai me eve ’n paar knoope’ aan,” theg ik, „want ik kon toch thò niet naar Londen,” theg ik, „en dan ga ik naar meneer Benthington,” zeg ik, „om ’em alleth te vertelle. En jij blijf in dethe kamer tot ik terugkom,” theg ik, „en hou de rame’ tho dicht alth je maar kan,” theg ik.”

„Als jelui niet zoo vervloekt slordig waart geweest” – begon Redwood.

„O, theg dàt niet, meneer!” zeide Skinner. „Noù niet meneer, nou dat ik tho in angthst thit over m’n vrouw, meneer! Athjeblìéft, meneer. Ik kan nou nikth tegenthegge. Waarachtig, meneer, ’t gaat niet! Ik moet al maar an die ratte denke – wie weet of the m’n vrouw al niet beet hebbe, terwijl ik hier ben?”

„En heb je dan niet één enkele opmeting van al die heerlijke groei-lijnen!” zeide Redwood.

„’k Ben te veel in de war geweetht, meneer,” zeide meneer Skinner. „Alth je witht, wat wij doorgethtaan hebbe – ik en m’n vrouw. We withte niet wat er van te denke, meneer. Doordat die kippe tho groeiden, en de oorwurme, en het kanarie-kruid…”

„Ja, ja, dat heb je nou allemaal al verteld,” zeide Redwood. „Maar wat moeten we aanvangen, Bensington?”

„Wát moeten wij aanvange?” vroeg meneer Skinner.

„Jij zult natuurlijk terug moeten naar je vrouw,” zeide Redwood. „Je kunt haar daar niet alleen laten den geheelen nacht.”

„Maar alléén ga ’k nièt, meneer, al ware d’r ’n dothijn juffrouwen Thkinner. ’t Ith meneer Benthington – ”

„Onzin,” zeide Redwood, „’s Avonds zijn d’r geen wespen, en de oorwurmen gaan je wel uit den weg – ”

„Maar de ratten dan?”

„Er zìjn geen ratten,” zeide Redwood.

2

Reckitt’s zakjes-blauw wordt geacht uitstekend te helpen als men door een wesp etc. gestoken is, en dit op de oploopende plaats legt.

Het voedsel der Goden en hoe het op Aarde kwam

Подняться наверх