Читать книгу De heele wereld rond - Goeverneur Johan Jacob Antonie - Страница 4

4. De Russische boeren

Оглавление

De Klein-Russen in de Oekraine zijn een schrander, begaafd menschenras, leerzaam, inschikkelijk en gewillig, maar ook snel opbruisend en met veel zucht tot onafhankelijkheid. Opmerkelijk is hun talent voor alle beeldende kunsten, vooral het snijden in hout, en voor muziek. De Oekraine is rijk aan nationale liederen, waarin de vijandelijke Kozak en het trouwe paard de hoofdrol spelen en tevens de groene vlakte, de zonnige steppe en de schoonheid van het landschap worden bezongen.

De boer in Rusland onderscheidt zich over het geheel door zijne hartstochtelijkheid. Met omarmen, kussen, tranen storten is hij dadelijk gereed; maar even schielijk vergeet hij ook alle indrukken weder. Hij is altijd vergenoegd, zingt den ganschen dag, danst, lacht, snapt en verzuimt niet, zich bij iedere voorkomende gelegenheid een roes te drinken. Eene volle flesch en eene viool doen hem alle aardsche leed en kommer vergeten. De boerenhuizen hebben hooge rieten daken en kleine vensteropeningen. Een groote breede oven dient tegelijk tot slaapstee, waarop de gansche familie door elkander heen ligt. Al ’t verdere huisraad bestaat in eene houten tafel, een paar banken en een’ voorraad aarden potten en pannen. Koolsoep, haverbrij en zuurachtig bier zijn de alledaagsche kost. Aan den ingang van het dorp staat de lage, doch ruime herberg, waar trouwens slechts paardenvoeder, brood en brandewijn te bekomen zijn. Voor deze herberg ziet men baardige boeren, voerlieden met teerkarren, handeldrijvende Joden, rusthoudende soldaten, ellendige plompe karren nevens de lichte wagentjes van doorreizende officieren, enz. Buiten het dorp of ook wel midden daarin staat de kleine witte kerk met drie groene koepels en daarnaast de klokkenstoel, waar eenige malen op een’ dag geluid wordt. Bezijden af ligt het kerkhof met bont beschilderde kruisen, waarheen men soms eene lijkstaatsie met bonte vanen, heiligenbeelden en den priester in koorgewaad ziet optrekken. In de nabijheid staat het kleine huis van den pope, die zelf aan zijn lang, zwart gewaad, langen baard en hoofdhaar en aan zijne vreemdsoortige muts kenbaar is.

De kleeding der boeren bestaat des zomers in een grof wollen kaftan met eene kap, welke zij als het regent over het hoofd opslaan en ’s winters in dikke schaapspelzen met hooge mutsen en stevels, die zwaar met bont zijn gevoerd. Ook de vrouwen dragen ’s winters pelzen en in den zomer een’ kaftan; slechts op feestdagen verschijnen zij in jak en rok. Om ’t hoofd slaan zij een groven linnen doek, terwijl daarentegen de meisjes het haar onbedekt in lange met lint omwonden vlechten dragen. Bij de boeren in het binnenland zijn haar en baard korter afgesneden. Hunne gelaatskleur is bloeiend en frisch, hun oog helder en open. De vrouwen zijn net en zindelijk gekleed, dragen wijde, bonte, met gekleurd lint bezette rokken, bonte of zwarte jakjes, lange haarvlechten en een klein zilveren of gouden kroontje boven ’t voorhoofd.

De heele wereld rond

Подняться наверх