Читать книгу De heele wereld rond - Goeverneur Johan Jacob Antonie - Страница 7
7. De Thibetanen en hunne hoofdstad
ОглавлениеDe hoofdstad, Lha-sa, heeft bij de twee uren gaans in omtrek en geene ringmuren. Buiten de voorsteden liggen vele tuinen met prachtig geboomte, die een groenen gordel om de stad slaan. De hoofdstraten zijn recht, breed en vrij zindelijk; doch de voorsteden boven alle beschrijving morsig. De huizen zijn uit gehouwen of gebakken steen of ook wel uit leem opgetrokken. In eene voorstad ligt eene wijk, waarvan alle huizen uit ossen- en ramshorens zijn gebouwd: wonderlijke, maar zeer hechte gebouwen, die eene goede vertooning maken. De openingen tusschen die horens zijn met cement aangevuld. De meeste opmerking verdienen nochtans de tempels, die grooter en met meer goud versierd zijn, dan men ze ergens anders in Midden-Azië aantreft.
Het paleis van den dalai-lama2 verdient zijnen over eene halve wereld verbreiden roem. Ten noorden van de stad verheft zich een kegelvormige rotsheuvel, die den naam van Boeddha la, d. i. Boeddha’s berg, Godsberg, draagt. Op dit geweldig voetstuk hebben de vereerders van den dalai-lama hem een prachtvol paleis gebouwd. ’t Bestaat uit eene vereeniging van onderscheiden grootere en kleinere tempels, waarvan de middenste vier verdiepingen heeft en boven alles uitsteekt. De koepels en zuilen van het voorportaal zijn verguld. In dit hooge heiligdom troont de dalai-lama en ziet op hooge feestdagen op de ontelbare scharen van geloovigen neer, die uit de vlakte optrekken, om zich aan den voet des gewijden bergs ter aarde te werpen. De overige tempels worden door eene menigte lama’s of priesters van alle klassen bewoond, die den levenden Boeddha bedienen moeten en op zijne minste wenken vliegen.
In de stad zelve heerscht voortdurende onrust en gedrang; alles tiert en schreeuwt, koopt en verkoopt. Vroomheid en handelszaken trekken onafgebroken vreemden aan en Lha-sa is daardoor eene verzamelplaats voor menschen uit alle Aziatische volken geworden. De vaste bewoners, de Thibetanen, behooren tot het groote Mongoolsche ras; zij hebben zwart haar, schralen baard, kleine, fijn gespleten oogen, uitstekende wangbeenderen, korten neus en dunne lippen. Ze zijn van middelmatige grootte, even vlug en roerig als de Chineezen, en daarbij zoo krachtig en sterk als de Tataren. Op straat neuriën zij bijna altijd een gebed of een of ander volksliedje. Hun karakter is open en hooghartig. Op reinheid zijn ze niet bijzonder gesteld, maar wel op praal, weelde en prachtige kleederen. Het hoofdhaar scheren zij niet af, maar laten zij op de schouders neerhangen. Zij dragen eene muts met breede klep, doch op feestdagen een ronden hoed, aan de randen met lange wolachtige franje bezet. Een lange rok wordt op de rechterzijde door middel van vier haken opgehouden en met een rooden gordel om het lijf vastgesnoerd; de laarzen zijn van rood of violetkleurig fluweel. Aan den gordel hangen gewoonlijk een zakje van geel taf, waarin het onmisbare houten drinknapje steekt, en twee langwerpige, rijk geborduurde beurzen, die enkel tot sieraad dienen. – De vrouwen kleeden zich op soortgelijke manier als de mannen; slechts hebben zij nog een kort overkleedje en dragen het haar in twee vlechten, die op den nek neerhangen.
In Thibet heerscht een gebruik, dat zeker nergens elders op aarde voorkomt. De vrouwen namelijk maken zich, zoo vaak zij het huis verlaten, het gezicht zwart met een kleverig vernis, dat men op het oog voor vlierstroop zou houden en maken zich daardoor opzettelijk zoo leelijk, dat men haar eer voor apen, dan voor menschen aanzien zou. Dit walgelijk gebruik is in Opper-Azië zeer oud en zie hier, wat er de oorsprong van moet zijn. Voor een paar honderd jaren was de nomi-khan of opperlama een uiterst streng en nauwgezet man. Toenmaals maakten de Thibetaansche vrouwen zich nog niet zoo leelijk, maar waren zoo op pronk en opschik verzot, dat het alle perk en paal te buiten ging. Om nu die toenemende buitensporige weelde met kracht en geweld te keer te gaan, gaf de nomi-khan eene verordening, dat geen vrouwspersoon zich in het openbaar mocht laten zien, zonder het gezicht op de vermelde manier ontoonbaar gemaakt te hebben. Tot het nemen van zulk een besluit werd zeker vrij wat moed vereischt, doch het vreemdst is, dat de vrouwen er zich gedwee en gewillig aan onderwierpen en het in ’t zwart maken spoedig tot zulk eene hoogte brachten, dat de mannen verschrikt voor haar op de vlucht gingen. Tegenwoordig wordt die ontsiering voor eene soort van godsdienstige verplichting gehouden; hoe foeileelijker eene vrouw zich maken kan, voor des te deugdzamer gaat zij door. ’s Lands wijs, ’s lands eer.
2
De dalai-lama is het burgerlijk en kerkelijk opperhoofd der gezamenlijke Thibetaansche landen. Wanneer hij in een ander lichaam overgaat, d. i. gestorven is, wordt tot zijn’ opvolger een knaap verkozen, in wien de onvergankelijke persoonlijkheid van Boeddha voortleeft.